Overslaan en naar de inhoud gaan

GHARL 280225 straf; overwegingen t.z.v. van shock- en materiële schade na 4-voudige moord; gelet op partijdebat gedeeltelijke toewijzing gederfd levensonderhoud;

GHARL 280225 straf; overwegingen t.z.v. van shock- en materiële schade na 4-voudige moord; gelet op partijdebat gedeeltelijke toewijzing gederfd levensonderhoud;

4Oordeel van het hof

Bij zijn oordeel zoekt het hof grotendeels aansluiting bij de overwegingen van de rechtbank. Daar waar de overwegingen letterlijk worden overgenomen, zullen deze schuingedrukt weergegeven worden. ‘De rechtbank’ is hierbij vervangen door ‘het hof’. De onderdelen waar het hof in haar oordeel afwijkt van de rechtbank, betreffen de toewijsbaarheid van de shockschade en de daarmee samenhangende materiële schadeposten (medische kosten) en de vaststelling van het gederfde levensonderhoud.

a. Algemene uitgangspunten en overwegingen

De ontvankelijkheid van de vorderingen in het licht van het aantal en de omvang ervan

Op grond van artikel 361 lid 2 onder b Sv jo artikel 6:98 BW kan een benadeelde partij een vordering indienen als aan haar rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezen verklaarde feit en moet de schade in zodanig verband staan met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend.

Met de mogelijkheid tot het instellen van een vordering door een benadeelde partij is beoogd om te voorzien in een eenvoudige en laagdrempelige procedure die ertoe leidt dat personen die schade hebben geleden als gevolg van een strafbaar feit zo veel mogelijk schadeloos worden gesteld. Indien echter de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, kan de rechter bepalen dat die vordering geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij haar vordering geheel of gedeeltelijk slechts bij de civiele rechter kan aanbrengen.

In het strafproces ontbreken enkele processuele waarborgen van de gewone civielrechtelijke procedure. Daarom moet de strafrechter zich ervan moet vergewissen dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest hun stellingen en onderbouwingen met betrekking tot de toewijsbaarheid van de vordering van de benadeelde partij genoegzaam naar voren te brengen. De strafrechter zal de niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij moeten uitspreken indien hij van oordeel is dat er niet in voldoende mate een partijdebat heeft kunnen plaatsvinden. Gelet op de eigen verantwoordelijkheid van de partijen voor het naar voren brengen en onderbouwen van hun stellingen, vergt deze verplichting doorgaans geen zelfstandige aandacht (in de motivering) van de strafrechter, maar dat kan onder omstandigheden anders zijn, bijvoorbeeld als het gaat om een substantiële vordering van complexe aard waarvan de omvang zich niet eenvoudig laat vaststellen.

Daarbij geldt wel dat het de strafrechter vrij staat om in zijn oordeel over een vordering gedeeltelijk een inhoudelijke beslissing te nemen in de vorm van een toe- of afwijzing, en de vordering voor het resterende deel niet-ontvankelijk te verklaren. Een dergelijke splitsing van de vordering maakt het voor de strafrechter mogelijk om te beslissen over dat deel van de vordering waarvan de behandeling niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, terwijl de benadeelde partij het resterende deel van haar vordering aan de burgerlijke rechter kan voorleggen.

In deze zaak zijn er veel vorderingen ingediend. In de zaak tegen [verdachte] gaat het om twintig vorderingen en in de zaak tegen [medeverdachte 1] om zeventien vorderingen. Een deel daarvan is bovendien omvangrijk. Dat er een groot aantal omvangrijke vorderingen is ingediend, betekent op zichzelf echter niet dat met de behandeling daarvan dit strafproces onevenredig wordt belast. Daarbij betrekt het hof dat er (ook) in hoger beroep in beginsel voldoende gelegenheid is geweest voor een evenwichtig debat tussen partijen over de vorderingen van de benadeelde partijen. De vorderingen zijn immers al in een vroeg stadium van het hoger beroep ingediend en waren bij de verdediging ruim voor de inhoudelijke behandeling bekend, ook eventuele aanvullingen op die vorderingen. Daarnaast is er tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak meer dan voldoende tijd en gelegenheid geboden om de vorderingen te bespreken, daarover vragen te stellen en daartegen verweer te voeren. Het hof zal de vorderingen daarom inhoudelijk beoordelen en niet reeds enkel vanwege hun aantal en omvang een niet-ontvankelijkverklaring uitspreken.

Anders dan in eerste aanleg zal het hof de vordering van [benadeelde partij 16] ook inhoudelijk beoordelen nu – gelet op de stukken die hierover zijn overgelegd – is komen vast te staan dat [slachtoffer 1] de vader van [benadeelde partij 16] is.

Gederfd levensonderhoud

De echtgenote ([benadeelde partij 2]) en minderjarige kinderen van [slachtoffer 2], de echtgenote van [slachtoffer 1] en zijn dochter [benadeelde partij 16], de echtgenote en meerderjarige zoon van [slachtoffer 4] ([benadeelde partij 8]) en de echtgenote van [slachtoffer 3] hebben een vordering ingediend tot vergoeding van schade door gederfd levensonderhoud.

Op grond van artikel 51f Sv jo artikel 6:108 BW kunnen nabestaanden van een slachtoffer dat als gevolg van een strafbaar feit is overleden en die de nabestaanden geheel of gedeeltelijk in het levensonderhoud voorzag of daartoe krachtens rechterlijke uitspraak verplicht was, een vordering indienen tot vergoeding van schade door het derven van levensonderhoud. De hoogte van zo’n vordering tot vergoeding van gederfd levensonderhoud zal moeten worden begroot aan de hand van een aantal onzekere factoren, waaronder de verwachtingen omtrent de inkomsten die het slachtoffer en de nabestaande(n) in de toekomst zouden hebben genoten als het strafbare feit niet had plaatsgevonden en de verwachtingen omtrent de toekomstige inkomsten van de nabestaande in de door dit feit veroorzaakte situatie. Deze verwachtingen zijn doorgaans in hoge mate afhankelijk van inkomensgegevens en andere informatie, waaronder op dat moment bestaande vooruitzichten, betreffende het slachtoffer en de nabestaande in de periode voorafgaand aan het strafbare feit. Dit brengt mee dat de beantwoording van de vraag of en tot welk bedrag de benadeelde partij schade heeft geleden door gederfd levensonderhoud, in hoge mate afhankelijk is van een veelheid van – deels onzekere – feiten en omstandigheden waarvan het stellen en onderbouwen op de weg ligt van de benadeelde partij. Omdat het hierbij gaat om informatie die zich doorgaans geheel in het domein van de benadeelde partij bevindt, kan het voor de verdediging moeilijk zijn haar betwisting van deze feiten en omstandigheden en de bij de selectie daarvan gemaakte keuzes, te voorzien van een nadere inhoudelijke onderbouwing.

Verder geldt ook in zaken over een vordering tot vergoeding van schade door gederfd levensonderhoud dat de beperkingen van het strafproces doorgaans meebrengen dat de strafrechter – op het moment dat het onderzoek op de terechtzitting naar het tenlastegelegde strafbare feit is afgerond – geen ruimte ziet om zijn einduitspraak op te schorten, bijvoorbeeld om partijen in de gelegenheid te stellen hun stellingen over de toewijsbaarheid van de vordering van de benadeelde partij nader te onderbouwen of daarover nader onderzoek door een onpartijdige deskundige te laten plaatsvinden, zonder daarmee het strafproces onevenredig te belasten. In dit verband is ook van belang dat de benadeelde partij zich bij het geldend maken van haar vordering tot vergoeding van gederfd levensonderhoud kan voorzien van (gefinancierde) rechtsbijstand die (mede) gespecialiseerd is in de begroting en behandeling van die aanspraak. Deze gespecialiseerde bijstand en een gelijkwaardige mogelijkheid tot financiering daarvan ontbreekt in veel gevallen aan de zijde van de verdediging.

Tegen deze achtergrond vraagt de verplichting van de strafrechter om zich ervan te vergewissen dat er in voldoende mate een partijdebat heeft kunnen plaatsvinden, aandacht waar het gaat om schadevergoedingsvorderingen van nabestaanden voor gederfd levensonderhoud, mede omdat het in die gevallen kan gaan om zeer hoge vorderingen waarvan de toewijzing en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ingrijpende consequenties voor de verdachte kunnen hebben. In die gevallen mag van de strafrechter worden verwacht dat hij er blijk van geeft, rekening houdend met de hiervoor genoemde bijzonderheden van het partijdebat over zo’n vordering, te hebben beoordeeld of beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest hun stellingen en onderbouwingen met betrekking tot de (betwisting van de) toewijsbaarheid van die vordering genoegzaam naar voren te brengen, en, als dit aan de zijde van de verdachte niet zo is, of het eigen onderzoek van de rechter naar de toewijsbaarheid van de vordering daarvoor voldoende compensatie biedt.

Naar het oordeel van het hof is er, zoals hiervoor reeds overwogen, in beginsel voldoende gelegenheid geweest voor een evenwichtig partijdebat over de vorderingen van de benadeelde partijen en daarmee ook over de vordering tot vergoeding van gederfd levensonderhoud. De vraag is echter of dit debat uitputtend genoeg is geweest, gelet op de omvang en complexiteit van de vorderingen op dit onderdeel, de uitgebreide (en bij vlagen zeer gedetailleerde) betwisting van de vorderingen tot vergoeding van schade door gederfd levensonderhoud door de verdediging, en of eigen onderzoek van het hof naar de toewijsbaarheid van deze vorderingen daarvoor voldoende compensatie kan bieden. Het hof is van oordeel dat dit niet het geval is. De vorderingen zijn zodanig omvangrijk en complex en het verweer daartegen zo specifiek dat het voor de hand ligt dat het hof een onafhankelijke deskundige zou moeten benoemen om de vorderingen tot vergoeding van gederfd levensonderhoud te beoordelen en daarover een advies uit te brengen. Er zou in dit stadium van de procedure dus nader onderzoek moeten plaatsvinden, waardoor het partijdebat nog niet volledig is gevoerd omdat partijen ook de gelegenheid moeten hebben zich uit te laten over het uit te brengen deskundigenbericht. Het alsnog doen uitvoeren van dat nadere onderzoek en het vervolgens voeren van nader partijdebat daarover vormt echter een onevenredige belasting van dit strafproces, dat overigens al heel lang loopt.

Wat daarvan zij, dit neemt evenwel niet weg dat het naar het oordeel van het hof zonder meer aannemelijk is dat de benadeelde partijen schade hebben geleden door gederfd levensonderhoud en dat verdachte (mede) gehouden is om deze schade te vergoeden. Dit wordt door de verdediging eigenlijk ook niet betwist, indien en voor zover het hof tot een bewezenverklaring zou komen. De verdediging betwist alleen de omvang van de geleden schade. Daarbij geldt bovendien, zoals hierboven uiteengezet, dat het het hof vrij staat om over een vordering gedeeltelijk een inhoudelijke beslissing te nemen in de vorm van een toe- of afwijzing, en de vordering voor het resterende deel niet-ontvankelijk te verklaren, en dat zo’n splitsing van de vordering het voor het hof mogelijk maakt om te beslissen over dat deel van de vordering waarvan de behandeling geen onevenredige belasting van het strafproces oplevert.

Het voorgaande brengt het hof ertoe om de vordering tot vergoeding van schade door gederfd levensonderhoud als gevolg van het overlijden van de slachtoffers gedeeltelijk toe te wijzen, namelijk voor dat gedeelte waarvan in redelijkheid kan worden aangenomen – gelet op het gevoerde verweer tegen dit onderdeel van de vordering benadeelde partij – dat ook de verdediging ervan uitgaat dat in ieder geval dat gedeelte van de gevorderde schade daadwerkelijk is geleden door de benadeelde partij, zodat daar geen nader debat meer over hoeft te worden gevoerd tussen de verdediging en de benadeelde partij. Het hof maakt daarbij gebruik van zijn schattingsbevoegdheid. Het hof acht het hierbij reëel om de door de benadeelde partijen gevorderde schade op gelijke wijze te schatten. Gelet op het voorgaande zal het hof in alle gevallen – met uitzondering van de vordering van [benadeelde partij 16] – de toe te wijzen schade door gederfd levensonderhoud stellen op één derde deel van het in totaal gevorderde bedrag. Het hof heeft bij deze schatting nadrukkelijk betrokken dat de door de benadeelde partijen overgelegde berekeningen van het gederfde inkomen steeds zijn onderbouwd met een schaderapport van een schade-expert.

In het geval van de vordering van [benadeelde partij 16] is het hof van oordeel dat de berekening zo eenvoudig is en het daartegen gevoerde verweer zo onnavolgbaar dat het hof het volledige bedrag zal toewijzen.

Het hof komt op basis van hetgeen hiervoor uiteen is gezet tot de volgende bedragen die worden toegewezen:

 [ [benadeelde partij 2] - € 128.200,-

 [ [benadeelde partij 4] - € 19.991,-

 [ [benadeelde partij 3] - € 8.953,-

 [ [benadeelde partij 5] - € 124.000,-

 [ [benadeelde partij 16] - € 4.639,-

 [ [benadeelde partij 7] - € 95.140,-

 [ [benadeelde partij 8] - € 43.605,-

 [ [benadeelde partij 10] - € 307.300,-

De vorderingen ten aanzien van deze schadepost worden voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.

Kosten van lijkbezorging

Op grond van artikel 51f Sv (oud) jo. artikel 6:108 BW (oud) kan degene die de kosten van een uitvaart heeft betaald voor een slachtoffer dat als gevolg van een strafbaar feit is overleden, een vordering indienen om die kosten op de verdachte in het strafproces te verhalen. [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 5] , [benadeelde partij 8], [benadeelde partij 9] en [benadeelde partij 15] hebben de kosten van de uitvaart van respectievelijk de slachtoffers [slachtoffer 2], [slachtoffer 1], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] gevorderd en kosten die samenhangen met de lijkbezorging. Door [benadeelde partij 7] zijn reiskosten in verband met de uitvaart gevorderd. Deze posten zijn naar het oordeel van het hof door de verdediging onvoldoende gemotiveerd betwist, zijn wel voldoende onderbouwd en aannemelijk en zullen worden toegewezen.

Overige materiële schade

Het hof is van oordeel dat de door [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 7], [benadeelde partij 8] en [benadeelde partij 10] en [benadeelde partij 16] gemaakte kosten in verband met het opstellen van een rapport over gederfd levensonderhoud door [naam bedrijf 2] expertise toewijsbaar zijn. Het hof verwerpt het verweer van de verdediging in deze, nu naar het oordeel van het hof de vordering voldoende onderbouwd en duidelijk is. De kosten ten behoeve van opstellen van de rapportages betreffen redelijke kosten ter vaststelling van de schade. Wat betreft de factuur van [naam bedrijf 2] expertise merkt het hof nog op dat daar waar dezelfde factuur meermalen als schade opgevoerd wordt, deze slechts eenmaal als schade toegewezen wordt.

Het hof is – anders dan de rechtbank – van oordeel dat kunnen worden toegewezen de medische kosten die gevorderd worden door:

  • -

    [benadeelde partij 5] (kosten hulpverlening € 339,48), en;

  • -

    [benadeelde partij 15] (eigen risico behandeling psycholoog € 623,78).

Het hof zal ook toewijzen de door [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 9] gevorderde reiskosten in verband met medische behandeling (respectievelijk € 331,35 en € 234,24).

Het hof is voorts van oordeel dat door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de bewezenverklaarde feiten onder 2 en 3 rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partijen [benadeelde partij 18], [benadeelde partij 17]en [benadeelde partij 19] . De opgevoerde materiële schadeposten van [benadeelde partij 19] (reiskosten medisch € 76,96 en proceskosten € 3,64) zijn niet inhoudelijk betwist, voldoende onderbouwd en aannemelijk en zijn als rechtstreekse schade aan te merken. Het hof is aldus van oordeel dat deze kosten op grond van het vorenstaande toewijsbaar zijn.

Ten aanzien van de vorderingen van [benadeelde partij 18] en [benadeelde partij 17] zijn de opgevoerde materiële schadeposten (voor [benadeelde partij 18] bewakingssysteem € 4.959,79 en kosten inwoning € 3.135,-- en voor [benadeelde partij 17] alarmsysteem € 5.100,--) betwist.

Naar het oordeel van het hof zijn ook deze posten echter toewijsbaar nu uit de bewijsmiddelen blijkt dat onderdeel van de bedreiging van de slachtoffers was dat zij hun woonadres moesten opschrijven. Dat het gevolg vervolgens is dat zij een alarm- of beveiligingssysteem (laten) installeren en/of niet in hun eigen woning durven te verblijven, is daarmee toe te rekenen aan verdachte.

De overige opgevoerde materiële schade ( [benadeelde partij 18] ; behandeling psychisch trauma

€ 1 .781,49 en [benadeelde partij 17] : het weggenomen contante geld € 450,-- en proceskosten

€ 2.126,80) zijn voldoende onderbouwd en aannemelijk en daarmee naar het oordeel van het hof toewijsbaar.

Shockschade (aantasting in de persoon op andere wijze)

Verschillende benadeelde partijen hebben op grond van genoemd artikel een vordering tot vergoeding van shockschade ingediend ([benadeelde partij 2], [benadeelde partij 5], [benadeelde partij 6], [benadeelde partij 7], [benadeelde partij 8], [benadeelde partij 9], [benadeelde partij 10] en de familie [slachtoffer 3] (de vader en moeder, de twee broers en de zus van [slachtoffer 3])).

Het hof stelt voorop dat iemand die een slachtoffer door een strafbaar feit om het leven brengt en daarmee dus een onrechtmatige daad pleegt jegens dat slachtoffer, ook – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – onrechtmatig kan handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (hierna: het secundaire slachtoffer) zijn onder meer:

  • -

    De aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en de ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed.

  • -

    De wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betrokken of hij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer, of dat hij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd. Bij een latere confrontatie kan een rol spelen in hoeverre zij onverhoeds was. Bij het aan dit gezichtspunt toe te kennen gewicht kan ook meewegen of het secundaire slachtoffer beroepsmatig of anderszins bedacht moest zijn op een dergelijke schokkende gebeurtenis. Een directe confrontatie met het lichaam van het slachtoffer is hierbij echter geen vereiste.

  • -

    De aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.

De feitenrechter moet aan de hand van onder meer deze gezichtspunten in hun onderlinge samenhang beschouwd van geval tot geval beoordelen of sprake is van onrechtmatigheid, waarbij niet op voorhand aan een van deze gezichtspunten doorslaggevende betekenis toekomt. Als een van deze gezichtspunten geen duidelijke indicatie voor het aannemen van onrechtmatigheid geeft, kan onrechtmatigheid desondanks worden aangenomen als de omstandigheden daarvoor, bezien vanuit de overige gezichtspunten, voldoende zwaarwegend zijn.

Het recht op vergoeding van schade is beperkt tot de schade die volgt uit door die laatste onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel. Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. In de rechtspraak over shockschade is in dat verband steeds overwogen dat dit in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Dit brengt mee dat als de rechter op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige – waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog – tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, hij tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld. Als sprake is van geestelijk letsel als hier bedoeld, komt zowel de materiële als de immateriële schade die daarvan het gevolg is voor vergoeding in aanmerking.

Kijkend naar de drie gezichtspunten kan in deze zaak geen discussie bestaan over het feit dat sprake is van een naar zijn aard uitzonderlijk ernstige zaak. De vier slachtoffers zijn allen opzettelijk en met voorbedachten rade op nietsontziende en koelbloedige wijze geëxecuteerd. Het toegebrachte leed aan de nabestaanden is intens en onmetelijk. Vanuit dit gezichtspunt bezien bestaat er zonder meer aanleiding tot vergoeding van shockschade. Ook de aard en de hechtheid van de relatie tussen de overleden slachtoffers en hun nabestaanden zouden daartoe aanleiding geven. Immers, alle benadeelde partijen die shockschade vorderen, staan in een hechte -familierechtelijke- relatie tot de slachtoffers omdat ze hun vader, moeder, kind, partner of broer en zus zijn. Tot slot is het hof naar aanleiding van het verhandelde ter zitting en de onderliggende stukken van oordeel dat ook beschouwing van het derde gezichtspunt aanleiding vormt tot het vergoeden van shockschade. Het hof acht voldoende onderbouwd dat de nabestaanden na de moord op de slachtoffers allen op hun eigen wijze zijn geconfronteerd met de gevolgen van het handelen van verdachte. De nabestaanden zijn allen geconfronteerd met het gehavende lichaam van hun familielid, nadat deze was vermoord. Daarbij zij nogmaals benadrukt dat alle slachtoffers twee dan wel drie maal in hun hoofd geschoten zijn. Zo’n confrontatie met het levenloze lichaam met gehavend hoofd en/of gezicht moet heftig en ronduit schokkend zijn geweest. Daarnaast zijn de nabestaanden al dan niet ongewild geconfronteerd met (de heftige details van) de moord op hun familielid via de berichtgeving in de media. Het standpunt van de verdediging dat de nabestaanden de shock hadden kunnen voorkomen door het lichaam van hun geliefde niet te bekijken, volgt het hof niet en is ook niet relevant.

Dit maakt dat het hof de gevorderde shockschade zal toewijzen

 [ [benadeelde partij 2] - € 25.000,-

 [ [benadeelde partij 5] - € 20.000,-

 [ [benadeelde partij 6] - € 20.000,-

 [ [benadeelde partij 7] - € 25.000,-

 [ [benadeelde partij 9] - € 25.000,-

 [ [benadeelde partij 8] - € 25.000,-

 [ [benadeelde partij 10] - € 25.000,-

 [ [benadeelde partij 15] - € 25.000,-

 [ [benadeelde partij 14] - € 25.000,-

 [ [benadeelde partij] - € 25.000,-

 [ [benadeelde partij 13] - € 25.000,-

 [ [benadeelde partij 12] - € 25.000,-

Vordering van schade door aantasting in de persoon op andere wijze (niet-zijnde shockschade)

Met artikel 6:106 BW is beoogd vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade in beperkte mate mogelijk te maken. In dat verband bepaalt artikel 6:106, lid 1, aanhef en onder b BW, voor zover van belang, dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Verschillende benadeelde partijen hebben op grond van genoemd artikel een vordering tot vergoeding van schade, niet zijnde shockschade ingediend (([benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4], [benadeelde partij 6], [benadeelde partij 7], [benadeelde partij 8], [benadeelde partij 9], [benadeelde partij 16], [benadeelde partij 10], [benadeelde partij 10], [benadeelde partij 11], [benadeelde partij] (twee broers, zus, vader en moeder). Verschillende raadslieden hebben gewezen op jurisprudentie van de Hoge Raad die ruimte zou laten om op grondslag van “aantasting in de persoon op andere wijze” aan de nabestaanden ook immateriële schade anders dan shockschade toe te wijzen. Nog daargelaten het feit dat het in deze niet om bestendige jurisprudentie gaat en in geen enkel genoemd geval sprake was van nabestaanden en genoemde jurisprudentie zich dus niet laat vergelijken met de onderhavige zaak, is de rechtbank van oordeel dat het stelsel van de wet aan toekenning van andere schade dan shockschade op bedoelde grondslag in de weg staat. De wetgever heeft voor nabestaanden slechts vergoeding van bepaalde kosten mogelijk willen maken. Juist omdat het voor nabestaanden zeer moeilijk was om onder de oude wetgeving die ten tijde van onderhavig misdrijf nog van toepassing was een vorm van immateriële schadevergoeding te vorderen, is de Wet Affectieschade per 1 januari 2019 in werking getreden voor gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden na de inwerkingtreding. Uit het voorgaande volgt – hoe wrang ook – dat de vorderingen wat betreft deze schadepost niet-ontvankelijk zijn.

Vordering tot vergoeding van immateriële schade door [benadeelde partij 18], [benadeelde partij 17] en [benadeelde partij 19]

[benadeelde partij 18], [benadeelde partij 17] en [benadeelde partij 19] hebben vergoeding van immateriële schade, smartengeld, gevorderd. De vorderingen van [benadeelde partij 17] en [benadeelde partij 19] zijn op dit punt betwist, in die zin dat door de verdediging is verzocht om matiging van de gevorderde bedragen. Vast is komen te staan dat deze benadeelde partijen immateriële schade hebben geleden door de bewezen verklaarde feiten onder 2 en 3. Het hof ziet aanleiding gebruik te maken van haar bevoegdheid om de omvang van de schade te schatten. Het hof is van oordeel dat de omvang van de immateriële schade voor elk van de drie voornoemde vorderingen naar redelijkheid en billijkheid op dit moment vastgesteld kan worden op € 7.500,--. Het hof zal deze post tot zover toewijzen en voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.

Proceskosten

Een aantal benadeelde partijen heeft verzocht om vergoeding van gemaakte reis- en parkeerkosten in verband met zowel het voortraject als de behandeling van de strafzaak in eerste aanleg en in hoger beroep ([benadeelde partij 5]en [benadeelde partij 7]). Daarnaast heeft een aantal benadeelde partijen verzocht om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand ([benadeelde partij 16] en de nabestaanden van [slachtoffer 2]). Het hof overweegt dat kosten die in het kader van de voegingsprocedure zijn gemaakt, zoals kosten van rechtsbijstand en reis- en parkeerkosten onder meer vanwege het bijwonen van de terechtzitting, op grond van artikel 532 Sv worden aangemerkt als proceskosten. Deze proceskosten zijn door de verdediging niet of onvoldoende gemotiveerd betwist, zijn voldoende onderbouwd en aannemelijk en zullen worden toegewezen.

Wettelijke rente, schadevergoedingsmaatregel en niet-ontvankelijkheid

Indien het hof vorderingen tot schadevergoeding geheel of ten dele toewijst, zal het hof daarbij tevens de wettelijke rente toewijzen vanaf de datum waarop de schade is ingetreden. Nu dit moment voor de opgevoerde schadeposten verschilt, zal het hof de wettelijke rente per schadepost vaststellen. Als extra waarborg voor betaling zal het hof ten behoeve van de benadeelde partijen aan verdachte - voor wat betreft de toegewezen bedragen - steeds de schadevergoedingsmaatregel als in artikel 36f Sr opleggen. Naar het oordeel van het hof staat de oplegging van een levenslange gevangenisstraf aan het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel niet in de weg. De regelgeving rondom de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf in aanmerking nemend, kan en mag het hof veronderstellen dat gratiëring op enig moment kan plaatsvinden. De gelijktijdige oplegging van een levenslange gevangenisstraf en het bepalen van gijzeling op grond van het vijfde lid van artikel 36f Sr bij de schadevergoedingsmaatregel is naar het oordeel van het hof niet in strijd met het recht. De duur van de gijzeling beloopt maximaal één jaar in totaal voor alle toegewezen vorderingen. De rechtbank bepaalt hij de oplegging van de onderhavige maatregel per vordering de duur van de gijzeling die ingevolge artikel 6:4:20 Sv kan worden toegepast.

Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze betalingsverplichting worden aangevuld met na te noemen dagen gijzeling per toegewezen vordering. Waar in het navolgende niet tot integrale toewijzing noch afwijzing van vorderingen wordt beslist, kondigt de het hof aan dat in die gevallen de benadeelde partijen in de vordering voor het meerdere niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partijen kunnen hun vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Hoofdelijkheid

Het hof zal bepalen dat de verplichting tot vergoeding van de schade aan de nabestaanden in het onderzoek Litouwen hoofdelijk zal worden opgelegd, omdat de broer van verdachte – als medeverdachte – tot vergoeding van dezelfde schade zal worden veroordeeld.

b. Het oordeel over de vorderingen

De vorderingen in het onderzoek Litouwen:

[benadeelde partij 1]

Onder verwijzing naar voornoemde algemene uitgangspunten komt het hof tot het oordeel dat de vordering geheel toewijsbaar is, tot het totaalbedrag van € 42.801,63.

Dit bedrag bestaat uit kosten van lijkbezorging € 32.063,12 en uit een vergoeding voor kosten voor rechtsbijstand van € 10.738,51. Wat betreft de kosten van rechtsbijstand overweegt het hof dat in beginsel aangesloten wordt bij het liquidatietarief voor civiele zaken. Het hof ziet echter aanleiding om de daadwerkelijk gemaakte kosten toe te wijzen nu de raadsman van de benadeelde partijen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] deze kosten deugdelijk heeft onderbouwd en uitvoerig heeft toegelicht. Het hof zal conform het verzoek bij de vorderingen van [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3]en [benadeelde partij 4] elk een vierde deel van de totale kosten rechtsbijstand toewijzen.

[benadeelde partij 2]

Onder verwijzing naar voornoemde algemene uitgangspunten komt het hof tot het oordeel dat de vordering (gedeeltelijk) toewijsbaar is, namelijk tot een bedrag van € 155.015,00.

Dit bedrag bestaat uit schade door gederfd levensonderhoud geschat op een bedrag van

€ 128.200,00, uit de vergoeding van de factuur voor [naam bedrijf 2] ter hoogte van € 1.815,00 en een bedrag aan shockschade van € 25.000,00. Daarnaast bestaat recht op vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand van € 10.738,51. Nu de rechtbank het verzoek van de raadsman om de deskundige ter zitting (in eerste aanleg) aanwezig te laten zijn heeft afgewezen zal deze schadepost worden afgewezen. De gevorderde posten die zien op de reiskosten in hoger beroep zullen worden afgewezen nu deze in hoger beroep niet zijn onderbouwd. De vordering tot vergoeding van (niet-zijnde shockschade) en van de schade door gederfd levensonderhoud voor zover dat hierboven niet is toegewezen, zal het hof onder verwijzing naar bovenstaande algemene uitgangspunten niet ontvankelijk verklaren.

[benadeelde partij 3]

Onder verwijzing naar voornoemde algemene uitgangspunten komt het hof tot het oordeel dat de vordering (deels) toewijsbaar is, namelijk tot een bedrag van € 19.691,51.

Dit bedrag bestaat uit schade door gederfd levensonderhoud geschat op een bedrag van

€ 8.953,00 en uit een vergoeding voor kosten voor rechtsbijstand van € 10.738,51. Nu de deskundige niet ter zitting aanwezig is geweest zal deze schadepost worden afgewezen. De vordering tot vergoeding van smartengeld (niet-zijnde shockschade) zal het hof onder verwijzing naar bovenstaande algemene uitgangspunten niet-ontvankelijk verklaren, evenals de vordering tot vergoeding van de schade door gederfd levensonderhoud voor zover hierboven niet is toegewezen.

[benadeelde partij 4]

Onder verwijzing naar voornoemde algemene uitgangspunten komt het hof tot het oordeel dat de vordering (deels) toewijsbaar is, namelijk tot een bedrag van € 30.729,51.

Dit bedrag bestaat uit schade door gederfd levensonderhoud geschat op een bedrag van

€ 19.991,00 en uit een vergoeding voor de kosten voor rechtsbijstand van € 10.738,51. Nu de deskundige niet ter zitting aanwezig is geweest zal deze schadepost worden afgewezen. De vordering tot vergoeding van smartengeld (niet-zijnde shockschade) zal het hof onder verwijzing naar bovenstaande algemene uitgangspunten niet-ontvankelijk verklaren, evenals de vordering tot vergoeding van de schade door gederfd levensonderhoud voor zover hierboven niet is toegewezen.

[benadeelde partij 5]

Onder verwijzing naar voornoemde algemene uitgangspunten komt het hof tot het oordeel dat de vordering (deels) toewijsbaar is, namelijk tot een bedrag van € 154.764,43.

Dit bedrag bestaat allereerst uit een vergoeding voor de kosten van lijkbezorging € 10.424,95 (de kosten voor de notaris, de uitvaart monniken en de grafsteen), uit vergoeding van schade door gederfd levensonderhoud geschat op een bedrag van € 124.000,-- en een vergoeding voor shockschade van € 20.000,--. Daarnaast worden toegewezen de vergoeding van proceskosten (reis en parkeerkosten) tot een bedrag van € 261,51 en de post die ziet op medische kosten van € 339,48 omdat deze het gevolg zijn van de shockschade. De vordering tot schade door gederfd levensonderhoud voor het overige deel, zal het hof onder verwijzing naar bovenstaande algemene uitgangspunten niet-ontvankelijk verklaren.

[benadeelde partij 6]

Onder verwijzing naar voornoemde algemene uitgangspunten komt het hof tot het oordeel dat de vordering tot vergoeding van shockschade in zijn geheel wordt toegewezen, derhalve tot een bedrag van € 20.000,00.

[benadeelde partij 16]

Onder verwijzing naar voornoemde algemene uitgangspunten komt het hof tot het oordeel dat de vordering tot vergoeding van schade door gederfd levensonderhoud in zijn geheel wordt toegewezen, en wel tot het bedrag van € 4.639,00. Daarnaast wordt toegewezen een vergoeding voor de gemaakte kosten voor schadebureau [naam bedrijf 2] van € 653,00. In totaal wordt dus een schadebedrag van € 5.292,00 toegewezen. De vordering tot vergoeding van immateriële schade zal het hof onder verwijzing naar bovenstaande algemene uitgangspunten niet-ontvankelijk verklaren. Ook de vordering tot vergoeding van de speltherapie wordt niet-ontvankelijk verklaard omdat deze schade in een te ver verwijderd verband staat tot het strafbare feit. Deze schade kan daarom niet beschouwd worden als een rechtstreeks gevolg daarvan.

[benadeelde partij 7]

Onder verwijzing naar voornoemde algemene uitgangspunten komt het hof tot het oordeel dat de vordering (gedeeltelijk) toewijsbaar is, namelijk tot een bedrag van € 125.281,40.

Dit bedrag bestaat allereerst uit de vergoeding van schade door gederfd levensonderhoud geschat op een bedrag van € 95.140,00 (waarbij het overige deel niet ontvankelijk zal worden verklaard) en uit een vergoeding voor de kosten van lijkbezorging (reis- en parkeerkosten uitvaart) van € 25,00, een vergoeding voor de factuur van [naam bedrijf 2] ad € 2.814,33 en een vergoeding voor reis- en parkeerkosten van € 822,12. Daarnaast wordt de gevorderde shockschade toegewezen tot een bedrag van € 25.000,00. Verder wordt nog toegewezen een vergoeding voor de reis- en parkeerkosten (medisch) tot een bedrag van € 1.049,25 omdat deze het gevolg zijn van de shockschade, en voor medische kosten tot een bedrag van € 430,70. De vordering tot vergoeding van smartengeld (niet-zijnde shockschade) zal het hof onder verwijzing naar bovenstaande algemene uitgangspunten niet-ontvankelijk verklaren.

[benadeelde partij 8]

Onder verwijzing naar voornoemde algemene uitgangspunten komt het hof tot het oordeel dat de vordering (gedeeltelijk) toewijsbaar is, namelijk tot een bedrag van € 68.704,00.

Dit bedrag bestaat allereerst uit de vergoeding van schade door gederfd levensonderhoud geschat op een bedrag van € 43.605,00 (waarbij het overige deel niet-ontvankelijk zal worden verklaard) en uit een vergoeding voor de kosten van lijkbezorging van € 99,00. Daarnaast wordt de vordering tot vergoeding van shockschade toegewezen tot een bedrag van € 25.000,00. De vordering tot vergoeding van smartengeld (niet-zijnde shockschade) zal het hof onder verwijzing naar bovenstaande algemene uitgangspunten niet-ontvankelijk verklaren.

[benadeelde partij 9]

Onder verwijzing naar voornoemde algemene uitgangspunten komt het hof tot het oordeel dat de vordering (gedeeltelijk) toewijsbaar is en wel tot een bedrag van € 28.189,08.

Dit bedrag bestaat allereerst uit een vergoeding voor de kosten van lijkbezorging van € 2.070,00. Ook wordt toegewezen de gevorderde medische kosten tot een bedrag van € 770,00. De vergoeding van shockschade wordt toegewezen tot een bedrag van € 25.000,00. De vordering tot vergoeding van smartengeld (niet-zijnde shockschade) zal het hof onder verwijzing naar bovenstaande algemene uitgangspunten niet-ontvankelijk verklaren. De opgevoerde reis- en parkeerkosten zal het hof onder proceskosten toewijzen tot een bedrag van € 349,08.

[benadeelde partij 10]

Onder verwijzing naar voornoemde algemene uitgangspunten komt het tot het oordeel dat de vordering (gedeeltelijk) toewijsbaar is, namelijk tot een bedrag van € 334.115,00.

Dit bedrag betreft allereerst de vergoeding van schade door gederfd levensonderhoud geschat op
€ 307.300,00 en de vergoeding van de factuur van [naam bedrijf 2] ad € 1.815,00. Daarnaast wordt de gevorderde shockschade toegewezen tot een bedrag van € 25.000,00. De vordering tot vergoeding van andere immateriële schade (niet-zijnde shockschade) zal het hof onder verwijzing naar bovenstaande algemene uitgangspunten niet-ontvankelijk verklaren.

[benadeelde partij 11]

Onder verwijzing naar voornoemde algemene uitgangspunten komt het hof tot het oordeel dat de vordering niet-ontvankelijk is voor wat betreft de gevorderde immateriële schade (niet-zijnde shockschade), en dat de vordering wordt afgewezen voor wat betreft de factuur [naam bedrijf 2] omdat de vergoeding van deze kosten wordt toegewezen aan [benadeelde partij 10].

[benadeelde partij 15]

Onder verwijzing naar voornoemde algemene uitgangspunten komt het hof tot het oordeel dat de vordering (gedeeltelijk) toewijsbaar is, namelijk tot een bedrag van € 39.928,78,00.

Dit bedrag bestaat uit de kosten van lijkbezorging € 14.305,00, medische kosten € 623,78 en de gevorderde shockschade tot een bedrag van € 25.000,00. De vordering tot vergoeding van smartengeld (niet-zijnde shockschade) zal het hof onder verwijzing naar bovenstaande algemene uitgangspunten niet-ontvankelijk verklaren.

[benadeelde partij 14]

Onder verwijzing naar voornoemde algemene uitgangspunten komt het hof tot het oordeel dat de vordering van shockschade wordt toegewezen tot € 25.000,00. De vordering tot vergoeding van smartengeld (niet-zijnde shockschade) zal het hof onder verwijzing naar bovenstaande algemene uitgangspunten niet-ontvankelijk verklaren.

[benadeelde partij]

Onder verwijzing naar voornoemde algemene uitgangspunten komt het hof tot het oordeel dat de vordering tot vergoeding van shockschade wordt toegewezen tot € 25.000,00. De vordering tot vergoeding van smartengeld (niet-zijnde shockschade) zal het hof onder verwijzing naar bovenstaande algemene uitgangspunten niet-ontvankelijk verklaren.

[benadeelde partij 13]

Onder verwijzing naar voornoemde algemene uitgangspunten komt het hof tot het oordeel dat de vordering van shockschade wordt toegewezen tot € 25.000,00. De vordering tot vergoeding van smartengeld (niet-zijnde shockschade) zal het hof onder verwijzing naar bovenstaande algemene uitgangspunten niet-ontvankelijk verklaren.

[benadeelde partij 12]

Onder verwijzing naar voornoemde algemene uitgangspunten komt het hof tot het oordeel dat de vordering van shockschade wordt toegewezen tot € 25.000,00. De vordering tot vergoeding van smartengeld (niet-zijnde shockschade) zal het hof onder verwijzing naar bovenstaande algemene uitgangspunten niet-ontvankelijk verklaren.

De vorderingen in het onderzoek Schelde:

[benadeelde partij 17]

Onder verwijzing naar voornoemde algemene uitgangspunten komt het hof tot het oordeel dat de vordering (gedeeltelijk) toewijsbaar is, namelijk tot een bedrag van € 15.176,80.

Dit bedrag bestaat uit een vergoeding voor de kosten van het alarmsysteem € 5.100,00, een vergoeding voor het weggenomen contante geld van € 450,--, een vergoeding voor gemaakte proceskosten
€ 2.126,80 en een vergoeding van de immateriële schade van € 7.500,00. Het hof zal de overige immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren.

[benadeelde partij 18]

Onder verwijzing naar voornoemde algemene uitgangspunten komt de rechtbank tot het oordeel dat de vordering (deels) toewijsbaar is, namelijk tot een bedrag van € 17.376,28.

Dit bedrag bestaat uit een vergoeding voor de kosten van behandeling van het psychisch trauma ad
€ 1.781,49, de kosten voor de aanleg van het bewakingssysteem van € 4.959,79 en de kosten voor inwoning van € 3.135,00 en de vergoeding van de immateriële schade van € 7.500,00. Het hof zal de overige immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren.

[benadeelde partij 19]

Onder verwijzing naar voornoemde algemene uitgangspunten komt de rechtbank tot het oordeel dat de vordering geheel toewijsbaar is, namelijk tot een bedrag van € 7.580,60. Dit schadebedrag omvat de gemaakte reiskosten ten behoeve van het ondergaan van medische behandelingen van € 76,96, de proceskosten (reiskosten advocaat) van € 3,64 en de vergoeding voor de immateriële schade van
€ 7.500,00. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 28 februari 2025, ECLI:NL:GHARL:2025:1268