GHDHA 121125 Doodslag; hof kent in totaal 295.000 euro schadevergoeding toe aan zes nabestaanden van slachtoffer
- Meer over dit onderwerp:
GHDHA 121125 Doodslag; hof kent in totaal 295.000 euro schadevergoeding toe aan zes nabestaanden van slachtoffer
- vergoeding vanwege aantasting in de persoon minderjarige kinderen a.g.v. doodslag moeder
Vorderingen tot schadevergoeding
In dit strafproces hebben zes personen, allen nabestaanden van het slachtoffer [slachtoffer], zich gesteld als benadeelde partij en een vordering ingediend, die strekt tot vergoeding van door hen geleden immateriële schade. Alle benadeelde partijen hebben hun vordering, voor zover deze niet was toegewezen door de rechtbank, gehandhaafd in hoger beroep. Schematisch weergegeven gaat het om de volgende personen en vorderingen:
|
Benadeelde |
Relatie tot slachtoffer |
Schadepost |
Gevorderd bedrag |
|
[benadeelde partij 1] |
Meerderjarige dochter |
Affectieschade |
€ 17.500,00 |
|
[benadeelde partij 4] |
Meerderjarige zoon |
Affectieschade |
€ 20.000,00 |
|
[benadeelde partij 5] |
Moeder |
Affectieschade |
€ 17.500,00 |
|
[benadeelde partij 3] |
Minderjarige dochter |
Affectieschade Schokschade Persoonsaantasting |
€ 20.000,00 € 60.000,00 € 30.000,00 |
|
[benadeelde partij 2] |
Minderjarige dochter |
Affectieschade Schokschade Persoonsaantasting |
€ 20.000,00 € 60.000,00 € 30.000,00 |
|
[benadeelde partij 6] |
Minderjarige zoon |
Affectieschade Persoonsaantasting |
€ 20.000,00 € 30.000,00 |
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen en heeft oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De verdediging heeft verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair zijn de vorderingen namens de verdachte betwist voor zover die zien op schokschade en persoonsaantasting.
De vorderingen lenen zich voor gezamenlijke bespreking, waarbij het hof eerst zal ingaan op het wettelijke kader voor vergoeding van immateriële schade aan nabestaanden van een overledene.
Wettelijk kader
Artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) geeft een beperkt aantal gerechtigden bij overlijden van een naaste of dierbare – ongeacht of degene die jegens de overledene aansprakelijk is voor de gebeurtenis die tot diens dood heeft geleid zich tevens onrechtmatig heeft gedragen jegens deze gerechtigden – slechts aanspraak op de in artikel 6:108 BW genoemde vermogensschade en affectieschade (immateriële schade in verband met het verdriet om het overlijden van een naaste). Het stelsel van de wet staat aan toekenning van een vergoeding voor ook andere materiële en immateriële schade in de weg. Dit is slechts anders indien de dader het oogmerk had aan een derde immateriële schade toe te brengen als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder a, BW of als die derde in zijn persoon is aangetast in de zin van artikel 6:106, aanhef en onder b, BW.
Artikel 6:106 BW geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, te weten in geval van:
a. oogmerk om zodanige schade toe te brengen, bijvoorbeeld indien de verdachte iemand heeft gedood met het oogmerk aan de benadeelde partij immateriële schade toe te brengen;
b. aantasting in de persoon: 1) door het oplopen van lichamelijk letsel, 2) door schade in zijn eer of goede naam of 3) op andere wijze;
c. bepaalde gevallen van aantasting van de nagedachtenis van een overledene.
Van de onder b.3) bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Vergoeding van immateriële schade zoals onder b.3) bedoeld kan ook plaatsvinden als door het waarnemen van het strafbare feit of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij is teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het tenlastegelegde is gedood (zogenoemde schokschade).
Degene die jegens de overledene aansprakelijk is voor de gebeurtenis die tot diens dood heeft geleid, heeft zich in dat geval tevens onrechtmatig gedragen jegens degene bij wie de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan een hevige emotionele schok teweeg brengt.
Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (het secundaire slachtoffer) zijn onder meer:
- -
de aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed;
- -
de wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betrokken of hij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer, of dat hij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd. Bij een latere confrontatie kan een rol spelen in hoeverre zij onverhoeds was;
- -
de aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.
De vaststelling van de hoogte van de geleden schokschade geschiedt ingevolge artikel 6:106 BW naar billijkheid met in achtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van de benadeelde partij. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
De gevorderde schade als nabestaande
De benadeelde partijen behoren allen tot de in artikel 6:108, lid 4, BW genoemden naasten en zij hebben dus een aanspraak op vergoeding van affectieschade. De hoogte van de gevorderde schadevergoedingen correspondeert met de voor deze naasten in het Besluit vergoeding affectieschade genoemde bedragen en is door of namens de verdachte ook niet betwist. Het hof zal de vorderingen in zoverre dan ook toewijzen.
De gevorderde rechtstreekse schade
De benadeelde partijen [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3]en [benadeelde partij 6] (hierna ook te noemen: [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 6]), allen minderjarige kinderen van het slachtoffer [slachtoffer], vorderen ook vergoeding van door hen rechtstreeks geleden schade. Zij stellen dat de verdachte zich jegens hen onrechtmatig heeft gedragen. Alle drie leggen zij daaraan ten grondslag dat zij in hun persoon zijn aangetast, doordat de verdachte een ernstige inbreuk heeft gemaakt op hun recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en hen heeft geschaad in hun ontwikkeling. [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] leggen daarnaast aan hun vordering ten grondslag dat zij in hun persoon zijn aangetast, doordat zij direct zijn geconfronteerd met de ernstige gevolgen van het strafbare feit en dit een hevige emotionele schok bij hen heeft teweeggebracht. Het hof zal hierna beide grondslagen bespreken.
Persoonsaantasting door confrontatie met de gevolgen van het strafbare feit
Het hof acht de volgende feiten en omstandigheden van belang. De verdachte heeft jegens [slachtoffer] een onrechtmatige daad gepleegd, erin bestaande dat hij haar opzettelijk heeft gedood door haar met een vuurwapen een kogel in haar hoofd te schieten. Dit vond plaats in haar eigen woning, die zij deelde met haar minderjarige kinderen, over wie zij met het eenhoofdig gezag was belast. [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] waren – naar de verdachte wist – thuis ten tijde van het handelen van de verdachte en zijn beiden onverhoeds en indringend met de gevolgen van dat handelen geconfronteerd. De verdachte heeft [benadeelde partij 2], destijds acht jaar oud, meegenomen naar de slaapkamer waar zij zag dat haar overleden moeder op de grond lag, terwijl er bloed uit haar hoofd kwam. De verdachte heeft haar vervolgens gedwongen om die nacht te slapen in diezelfde kamer. De ochtend daarop heeft ook [benadeelde partij 3], destijds vijf jaar oud, haar overleden moeder in de slaapkamer zien liggen. De verdachte heeft de woning omstreeks 13.30 uur verlaten, met achterlating van beide kinderen bij hun dode moeder. Pas in de avond is het hen gelukt om met een telefoon die zij in de woning vonden hun oudere zus te bellen, die de politie heeft ingeschakeld. De politie heeft om 18.57 uur de woning betreden.
Uit een ter onderbouwing van de vorderingen overlegde Werkplan d.d. 8 mei 2024 van de [stichting] blijkt dat [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] traumabehandeling krijgen bij [instelling]. [instelling] geeft aan dat zij langzaam de behandeling moeten opstarten omdat zij twee zwaar getraumatiseerde kinderen zien. [benadeelde partij 3] is nog minder aan behandeling toe dan [benadeelde partij 2].
Uit een brief van [behandelaar 1], coördinerend behandelaar, en [behandelaar 2], regiebehandelaar, beiden werkzaam bij [instelling], d.d. 9 april 2024 blijkt dat er zorgen zijn omtrent de ontwikkeling van [benadeelde partij 2]. Er is sprake van gedragsproblemen, zij laat aangepast gedrag zien, neemt veel de zorg over voor anderen en is grenzeloos in contact met onbekenden. Ook heeft zij last gehad van nachtmerries. Zij kan gedetailleerd vertellen over wat zij heeft meegemaakt. Uit spelobservaties en kinderpsychiatrisch onderzoek komen duidelijke traumaklachten naar voren. In haar spel is zij veel bezig met thema’s als pistolen en de dood. Ze is erg alert en ziet veel details om zich heen, wat waarschijnlijk voortkomt uit haar vecht-en-vluchtmodus, die continu aanstaat om zichzelf al dan niet bewust in veiligheid te houden. Er is genoeg aanleiding om een posttraumatische stressstoornis vast te stellen.
Uit een brief van E.H. Galjema, GZ-psycholoog, werkzaam bij [instelling], d.d. 8 september 2025 blijkt dat [benadeelde partij 3] sinds 7 januari 2025 is opgenomen in een klinische behandelgroep. Zij stagneerde in haar ontwikkeling en haar schoolgang. Er is bij haar veel interne onrust en zij kan makkelijk ontregelen in haar gedrag. Zij kan getriggerd raken en zij reageert vanuit overlevingsstrategieën. Zij heeft last van beelden van de dood van haar moeder. Deze komen naar boven waardoor ze makkelijker ontregelt. Zij is bezig met haar verleden en praat over de dood van haar moeder. Zij heeft traumagerelateerde klachten.
Op grond van deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, is het hof van oordeel dat de verdachte zich onrechtmatig heeft gedragen jegens [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3], als degenen bij wie een hevige emotionele schok teweeg is gebracht door de confrontatie met de gevolgen van de door de verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer] gepleegde strafbare feit, uit welke schok geestelijk letsel bij hen is voortgevloeid.
De verdediging heeft betoogd dat niet kan worden vastgesteld dat geestelijk letsel bij [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] is veroorzaakt door de confrontatie met de gevolgen van het handelen van de verdachte, omdat zij al een belaste voorgeschiedenis hadden. Het hof volgt de verdediging hierin niet. Weliswaar blijkt uit de stukken die [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] aan hun vorderingen ten grondslag hebben gelegd dat zij al eerder beschadigd zijn geraakt doordat zij getuige zijn geweest van huiselijk geweld en hebben moeten onderduiken in een vrouwenopvang, maar uit de stukken – in het bijzonder de hiervoor weergegeven passages – blijkt naar ’s hofs oordeel voldoende duidelijk dat de confrontatie met de dood van hun moeder traumatiserend is geweest.
Het hof stelt vast dat de verdachte aan [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] aldus door het onder 1 bewezenverklaarde feit rechtstreeks immateriële schade heeft toegebracht.
Persoonsaantasting door inbreuk op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer
Het hof is van oordeel dat de verdachte met zijn handelen een inbreuk heeft gemaakt op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 6]. Dit recht wordt naar zijn inhoud mede bepaald door artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, dat ook werking heeft tussen de burgers onderling. Onder deze bepaling valt ook het recht op eerbiediging van familie- en gezinsleven. Het handelen van de verdachte – bestaande in het opzettelijk doden van het slachtoffer - heeft tot gevolg dat [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 6] hun gezinsleven met hun moeder niet meer kunnen uitoefenen. Daarmee heeft de verdachte inbreuk gemaakt op een fundamenteel recht van de benadeelde partijen.
Een inbreuk op een fundamenteel recht maakt echter nog niet dat reeds daarom sprake is van een aantasting in de persoon als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW (zie Hoge Raad 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376). Een zeer ernstige schending van een fundamenteel recht kan wél een aantasting in de persoon vormen (vgl. Hoge Raad 1 november 1991, NJ 1992/58). Daarvoor is niet nodig dat ook geestelijk letsel is vastgesteld (vgl. Hoge Raad 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7721).
Naar het oordeel van het hof gaat het hier om een zeer ernstige schending van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Het hof acht daartoe de volgende feiten en omstandigheden van belang. De benadeelde partijen waren onderscheidenlijk acht, vijf en dertien jaar oud ten tijde van de dood van hun moeder. Hun moeder was met het eenhoofdig gezag over hen belast; hun vaders zijn niet in beeld. Zij woonden bij hun moeder: [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] de hele tijd, [benadeelde partij 6] het grootste deel van de tijd; soms verbleef hij bij zijn grootmoeder. De verdachte wist dit alles. Hij was de (ex-)partner van hun moeder en werd door de benadeelde partijen gezien als hun stiefvader en door hen ‘pa’ genoemd. De verdachte heeft de moeder van de benadeelde partijen opzettelijk en gewelddadig om het leven gebracht in de woning waar zij woonde met de benadeelde partijen. Na de dood van hun moeder is [benadeelde partij 6] ondergebracht bij de ex-partner van zijn vader, terwijl [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] bij hun grootmoeder zijn ondergebracht. Ze hebben daar enkele maanden gewoond, terwijl de instanties naar een geschikt pleeggezin zochten. Uiteindelijk is besloten [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] onder te brengen bij een kennis van hun moeder, waar zij in maart 2023 zijn geplaatst. Vanwege grote zorgen van de jeugdbeschermer en de pleegmoeder omtrent het welzijn van [benadeelde partij 3], verblijft zij sinds januari 2025 op ‘[behandelgroep]’, een klinische behandelgroep van [instelling].
Aldus zijn de benadeelde partijen als gevolg van het handelen van de verdachte niet alleen hun moeder kwijtgeraakt, maar ook hun stiefvader en hun vertrouwde omgeving. Zij moesten hun woning uit, hun gezin is uiteengevallen en zij groeien nu op zonder elkaar, in verschillende omgevingen. Het hof acht dit, ook in aanmerking genomen hun leeftijden, een zodanig ernstige inbreuk op hun recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Het hof stelt vast dat de verdachte aan [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 6] aldus door het onder 1 bewezenverklaarde feit rechtstreeks immateriële schade heeft toegebracht.
Vaststelling hoogte schade
Bij het vaststellen van de hoogte van de schokschade acht het hof het volgende van belang. Het aan de verdachte te maken verwijt is buitengewoon ernstig. Niet alleen heeft hij de moeder van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] gedood terwijl hij wist dat zij in de woning waren, ook heeft hij [benadeelde partij 2] onverhoeds geconfronteerd met het lichaam van haar moeder en niet verhinderd dat [benadeelde partij 3] daarmee onverhoeds geconfronteerd werd. Hij heeft hen aan hun lot overgelaten door de woning te verlaten, waar zij nog vele uren hebben verbleven bij hun dode moeder tot de komst van de politie. Uit voormelde stukken blijkt dat sprake is van zwaar getraumatiseerde kinderen en dat behandeling langzaam moet verlopen. De kinderen waren zeer jong ten tijde van het gebeurde: acht en vijf jaar oud. Naar het oordeel van het hof billijken deze feiten en omstandigheden de gevorderde schadevergoeding ter hoogte van € 60.000,00. Dit is een hoog bedrag in verhouding tot bedragen die door Nederlandse rechters in andere zaken zijn toegekend, hetgeen het hof billijk acht gegeven de uitzonderlijk ernstige feiten en omstandigheden van het geval.
Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de omstandigheid dat de benadeelde partijen ook een aanspraak hebben op vergoeding van affectieschade.
Bij het vaststellen van de hoogte van de overige immateriële schade acht het hof het volgende van belang. In zijn algemeenheid kan worden aangenomen dat een kind schade oploopt als gevolg van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer als hiervoor omschreven. Een dergelijke inbreuk zal negatieve invloed hebben op het gevoel van veiligheid, zelfvertrouwen en identiteitsontwikkeling van het kind. Hoe groot die schade is, is echter deels afhankelijk van toekomstige ontwikkelingen, bijvoorbeeld of het kind op een veilige manier kan hechten in een pleeggezin, waarbij bovendien van belang is dat elk kind zich op een andere manier ontwikkelt. Daarop kan niet worden vooruitgelopen. Het hof acht op dit moment, gegeven de feiten en omstandigheden van het geval, naar billijkheid een bedrag van € 20.000,00 toewijsbaar. Het hof zal de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vorderingen.
Conclusie
De vorderingen van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 5] worden toegewezen tot een bedrag van € 17.500,00. De vordering van [benadeelde partij 4] wordt toegewezen tot een bedrag van € 20.000,00. De vordering van [benadeelde partij 6] wordt toegewezen tot een bedrag van € 40.000,00. De vorderingen van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3]worden toegewezen tot een bedrag van € 100.000,00. Schematisch weergegeven en uitgesplitst per schadepost als volgt:
|
Benadeelde |
Schadepost |
Toegewezen bedrag |
|
[benadeelde partij 1] |
Affectieschade |
€ 17.500,00 |
|
[benadeelde partij 4] |
Affectieschade |
€ 20.000,00 |
|
[benadeelde partij 5] |
Affectieschade |
€ 17.500,00 |
|
Benadeelde partij 3] |
Affectieschade Schokschade Persoonsaantasting |
€ 20.000,00 € 60.000,00 € 20.000,00 |
|
[benadeelde partij 2] |
Affectieschade Schokschade Persoonsaantasting |
€ 20.000,00 € 60.000,00 € 20.000,00 |
|
[benadeelde partij 6] |
Affectieschade Persoonsaantasting |
€ 20.000,00 € 20.000,00 |
[benadeelde partij 6], [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3]worden voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen.
Wettelijke rente
De toe te wijzen bedragen worden vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over deze bedragen vanaf 26 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vorderingen hebben gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van de nabestaanden
Nu vaststaat dat de verdachte tot de hiervoor bovengenoemde bedragen aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen die bedragen aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, ten behoeve van de nabestaanden, te weten [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 4], [benadeelde partij 5], [benadeelde partij 3], [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 6]. Het hof zal daarbij telkens bepalen dat gijzeling van na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding niet opheft. De duur van de gijzeling zal het hof bepalen evenredig aan de hoogte van de schadevergoeding, rekening houdend met het wettelijk bepaalde totale maximum van 365 dagen (zie Hoge Raad 24 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:714).Gerechtshof Den Haag 12 november 2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:2358