Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 240725 KG, geen letsel; vordering verdachte om Staat te verbieden strafdossier aan slachtoffer te verstrekken afgewezen

RBDHA 240725 KG, geen letsel; vordering verdachte om Staat te verbieden strafdossier aan slachtoffer te verstrekken afgewezen

zie ook www.nrc.nl/nieuws/2022/01/21/hoe-een-droomdeal-over-iraans-marmer-ontaardde-in-een-moddergevecht-a4081320

4De beoordeling

Vooraf

4.1.

[eiser] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat de Staat jegens hem onrechtmatig handelt. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter – in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding – gegeven. [eiser] is in zijn vordering ook ontvankelijk, nu voor hem voor hetgeen hij wil bereiken – een verbod op verstrekking van het strafdossier aan [naam] – geen andere met voldoende waarborgen omklede rechtsgang beschikbaar is.

Beoordelingskader

4.2.

In dit kort geding moet worden beoordeeld of de officier van justitie redelijkerwijs kon komen tot de beslissing om alle processtukken in de zaak Princess aan [naam] ter beschikking te stellen.

4.3.

De voorgenomen verstrekking is gebaseerd op artikel 51b Sv. Deze bepaling biedt een ruimere grondslag voor de verstrekking dan artikel 39f Wjsg, waaraan de voorzieningenrechter in het eerdere kort geding heeft getoetst. De regels met betrekking tot de verstrekking van processtukken zijn uitgewerkt in de ‘Aanwijzing verstrekking van strafvorderlijke gegevens voor buiten de strafrechtspleging gelegen doeleinden’ (hierna: de Aanwijzing).

4.4.

In artikel 51b Sv is bepaald dat op verzoek van een slachtoffer toestemming wordt verleend om kennis te nemen en afschrift te krijgen van processtukken die voor het slachtoffer van belang zijn. Een slachtoffer in de zin van artikel 51b Sv is degene die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit vermogensschade of ander nadeel heeft ondervonden (artikel 51a lid 1, onder a Sv). Uit de wetsgeschiedenis van deze bepaling komt naar voren dat inzage in en afschrift van processtukken moet worden gezien als behorend tot een fundamenteel onderdeel van de procespositie van het slachtoffer. Uitgangspunt is daarom dat een slachtoffer recht heeft op afgifte van de processtukken die voor hem van belang zijn. Deze bepaling vormt vanuit Unierechtelijk perspectief een grondslag voor de verstrekking van persoonsgegevens aan derden. Tijdens het onderzoek op de terechtzitting wordt de toestemming verleend door de strafrechter en overigens door de officier van justitie. Aangezien in de strafzaak Princess (nog) geen sprake is van een onderzoek ter terechtzitting, wordt de beslissing op de inzage in de door [naam] gewenste stukken nu nog genomen door de officier van justitie.

4.5.

De officier van justitie kan de kennisname van stukken weigeren, als hij van oordeel is dat de stukken niet als processtukken kunnen worden aangemerkt of als hij kennisneming onverenigbaar acht met een van de in artikel 187d, eerste lid, Sv vermelde belangen (namelijk dat ‘de getuige’ ernstige overlast zal ondervinden of in de uitoefening van zijn ambt of beroep ernstig zal worden belemmerd, een zwaarwegend opsporingsbelang wordt geschaad, of het belang van de staatsveiligheid wordt geschaad). Daarnaast kunnen ook privacybelangen van de verdachte aanleiding geven voor het weigeren van kennisneming.

4.6.

[eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat [naam] geen slachtoffer is, dat hij onvoldoende (strafvorderlijk) belang heeft bij de verstrekking en dat de verstrekking op dit moment onrechtmatig is. Daarnaast heeft [eiser] gesteld dat de voorgenomen verstrekking in strijd is met zijn rechten op een eerlijk proces. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn de bezwaren van [eiser] onvoldoende zwaarwegend. Daartoe wordt het volgende overwogen.

4.7.

[eiser] kan niet worden gevolgd in zijn betoog dat [naam] geen slachtoffer is en dat hij op dit moment onvoldoende belang heeft bij de verstrekking. Het feit dat [eiser] wordt verdacht van het verduisteren (en witwassen) van gelden van [naam] laat geen andere conclusie toe dan dat [naam] vooralsnog te beschouwen is als slachtoffer van de strafbare feiten waarvan [eiser] wordt verdacht. Door deze feiten heeft [naam] immers (mogelijk) financieel nadeel geleden. Dat [eiser] deze feiten betwist, omdat alle gelden van [naam] volgens [eiser] overeenkomstig de gemaakte afspraken zouden zijn aangewend voor de aankoop van steengroeven, maakt het voorgaande niet anders. Ook de opheffing van de voorlopige hechtenis van [eiser] wegens het ontbreken van ernstige bezwaren kan hem niet baten. Daarmee is er niet zonder meer een einde gekomen aan de verdenkingen tegen [eiser] . Zolang het Openbaar Ministerie [eiser] verdenkt van verduistering van gelden van [naam] , dient er in beginsel van te worden uitgegaan dat [naam] daarvan het slachtoffer is. De voorzieningenrechter kan aan de hand van de door [eiser] overgelegde bescheiden – waarvan de authenticiteit overigens door het Openbaar Ministerie in twijfel wordt getrokken – niet in dit kort geding vaststellen dat de verdenking evident ongegrond is en dat het Openbaar Ministerie [naam] daarom redelijkerwijs niet als slachtoffer kan of mag beschouwen.

4.8.

Aangezien [naam] beschouwd moet worden als slachtoffer van de strafbare feiten waarvan [eiser] wordt verdacht, heeft [naam] in beginsel recht op inzage in en verstrekking van de processtukken, voor zover voor hem van belang. Aannemelijk is dat kennisneming van deze stukken voor [naam] relevant is voor de uitoefening van de rechten die hij als slachtoffer in de strafprocedure heeft. Hierbij kan gedacht worden aan het mogelijk uitoefenen van een spreekrecht, aan de voeging als benadeelde partij en aan de mogelijkheid om te verzoeken om andere processtukken toe te mogen voegen aan het procesdossier. Hiermee is het belang van [naam] in beginsel gegeven. Het feit dat [naam] de processtukken ongetwijfeld ook (of wellicht met name) zal willen gebruiken voor het verhaal van zijn in de civiele procedure (in eerste aanleg) reeds toegewezen vordering, doet aan de strafvorderlijke belangen van [naam] niet af. Aangezien de civielrechtelijke procedure vooralsnog niet heeft geleid tot betaling, heeft [naam] een evident belang bij informatie over wat [eiser] met de uitgeleende gelden heeft gedaan en waar die gelden zijn gebleven. De civielrechtelijke belangen van [naam] zijn hoe dan ook in voldoende mate gerelateerd aan de strafprocedure waarbij hij als slachtoffer betrokken is. Hierbij merkt de voorzieningenrechter op dat er in de rechtspraak en in de door partijen aangehaalde literatuur geen overeenstemming lijkt te zijn over de vraag of de mogelijkheid van het voeren van een civiele procedure door het slachtoffer in verband met het tegen hem begane feit voldoende grond oplevert voor de verstrekking van stukken. Dat de verstrekking op grond van louter civielrechtelijke belangen wel eens geweigerd wordt, betekent niet dat verstrekking waarbij civielrechtelijke belangen mede een rol spelen ook meteen onrechtmatig is.

4.9.

Het feit dat [naam] ook langs civielrechtelijke weg probeert inzage in en afschrift van delen van het procesdossier te verkrijgen, is bij de beoordeling niet van belang. Die civielrechtelijke procedure staat los van de belangen van [naam] als slachtoffer in de strafzaak.

4.10.

In artikel 51b Sv is niet voorgeschreven vanaf welk moment een slachtoffer recht heeft op inzage in en verstrekking van processtukken. Uit niets blijkt dat hiervoor vereist is dat er al een dagvaarding is uitgebracht. Omdat de verstrekking betrekking heeft op processtukken (in de zin van artikel 149a Sv), ligt voor de hand dat verstrekking vanaf de aanvang van het opsporingsonderzoek mogelijk is. Aangezien de officier van justitie in deze zaak al een vervolgingsbeslissing heeft genomen, kan er naar oordeel van de voorzieningenrechter te minder twijfel over bestaan dat de voorgenomen verstrekking valt onder reikwijdte van artikel 51b Sv. Op dit punt wijkt het oordeel in dit kort geding dus af van het oordeel van de voorzieningenrechter in het eerdere kort geding. Dat [eiser] mede met het oog op de met het Openbaar Ministerie gevoerde gesprekken over buitengerechtelijke afdoening voornemens is bezwaar te maken tegen de dagvaarding, is voor de beoordeling van de beslissing om processtukken te verstrekken ook niet van belang. Dat klemt te meer daar het Openbaar Ministerie het sepotverzoek van [eiser] recent heeft afgewezen en duidelijk is dat de zaak zal worden doorgezet.

4.11.

Het feit dat het Openbaar Ministerie (volgens hem louter om proceseconomische redenen) een deel van de verdenkingen tegen [eiser] heeft laten vallen, maakt de verstrekking van het gehele procesdossier aan [naam] evenmin onrechtmatig. De processtukken die zien op de vervallen verdenking van oplichting kunnen ook zeer wel relevant zijn voor de verdenking van verduistering met gebruikmaking van vervalste stukken. De verdenkingen uit 2020 en 2024 betreffen immers nog altijd hetzelfde feitencomplex met [naam] (en [bedrijfsnaam] ) als slachtoffer.

4.12.

Het voorgaande leidt tot de voorlopige conclusie dat [naam] bij de voorgenomen verstrekking voldoende belang heeft.

Weigeringsgronden

4.13.

Niet is gesteld of aannemelijk geworden dat een of meer van de weigeringsgronden van artikel 187d Sv (zie 4.5) zich voordoen en dat het Openbaar Ministerie de verstrekking daarom had moeten weigeren. Dat het Openbaar Ministerie de verstrekking vanwege een opsporingsbelang had kunnen weigeren, maakt niet dat hij ook gehouden was dat te doen. Kennelijk ziet het Openbaar Ministerie in dit geval geen beletselen; dat is een beoordeling die is voorbehouden aan het Openbaar Ministerie, waarbij hem de nodige beoordelingsvrijheid toekomt.

4.14.

Daarnaast heeft [eiser] niet aannemelijk gemaakt dat zijn privacybelangen aanleiding hadden moeten geven om de verstrekking van het (gehele) procesdossier te weigeren. [eiser] heeft ook niet aannemelijk gemaakt welke stukken volgens hem zouden moeten worden uitgezonderd en waarom. De (subsidiaire) stelling van [eiser] dat het Openbaar Ministerie een schriftelijke motivering dient te geven per processtuk of en in hoeverre het betreffende stuk zich leent voor afgifte wordt door de voorzieningenrechter niet gevolgd. Dat zou een onevenredige belasting van het Openbaar Ministerie vergen. Het Openbaar Ministerie kan volstaan met een eigen beoordeling van de stukken die naar zeggen van het Openbaar Ministerie heeft plaatsgevonden. Daarbij wordt nog aangetekend dat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien dat de verstrekking van stukken zoals foto’s van de voormalige woning van [eiser] , verklaringen over zijn persoonlijke en familieleven, informatie over zijn uitgaven, zijn reisbewegingen, zijn telefoonverkeer, zijn auto’s en zijn professionele reilen en zeilen met het oog op de privacybelangen van [eiser] behoort te worden geweigerd. Daaruit kan immers mogelijk juist door [naam] informatie worden vergaard die hij nodig heeft om zijn positie als benadeelde partij te kunnen bepalen en/of verhaalsacties te kunnen optuigen. Dit zou mogelijk anders kunnen zijn voor gevoelige medische informatie of psychiatrische rapportages die de persoon van [eiser] betreffen, maar niet is gesteld of aannemelijk geworden dat dergelijke informatie zich in het strafdossier bevindt. Het enkele feit dat [eiser] het onprettig vindt dat [naam] door kennisname van het dossier meer te weten kan komen over de (financiële) achtergrond van [eiser] is in het kader van de belangenafweging onvoldoende zwaarwegend.

Belangen [eiser]

4.15.

[eiser] heeft verder nog gesteld dat de verstrekking van de processtukken op dit moment moet worden geweigerd, omdat hij [naam] als getuige ter terechtzitting wil laten horen en dat het onwenselijk is als [naam] zijn verklaringen kan afstemmen op de inhoud van het procesdossier. Dit belang weegt naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenmin op tegen het belang van [naam] om als slachtoffer over de processtukken te kunnen beschikken. [eiser] had ervoor kunnen kiezen om [naam] in de regiefase te doen horen. Het feit dat hij daarvoor niet gekozen heeft, maakt niet dat [naam] daarom kennisneming van de processtukken moet worden onthouden. Terecht heeft de Staat er in dat kader op gewezen dat een verdachte anders het recht op kennisname van het dossier door een slachtoffer zou kunnen frustreren door er bewust voor te kiezen dat slachtoffer niet in de regiefase te doen horen maar daarmee te wachten tot de terechtzitting.

Misbruik

4.16.

De vrees van [eiser] dat [naam] misbruik zal maken van de processtukken staat ook niet aan de verstrekking in de weg. De Staat heeft op dit punt gesteld dat [eiser] geen toereikende onderbouwing heeft gegeven voor het gestelde misbruik en dat hij ook nooit langs civielrechtelijke of strafrechtelijke weg daartegen heeft opgetreden. Verder heeft de Staat gemotiveerd gesteld dat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat [naam] verantwoordelijk is voor de door [eiser] gestelde lastercampagne. De Staat heeft er hierbij op gewezen dat de aangifte terzake tegen [naam] is geseponeerd en de daartegen gerichte klacht is afgewezen. Verder heeft de Staat erop gewezen dat de voorzieningenrechter in het kortgedingvonnis van 14 augustus 2024 in een zaak tussen [eiser] en [naam] heeft geoordeeld dat de betrokkenheid van [naam] bij de lastercampagne niet aannemelijk is gemaakt. Hoewel dat vervolgens wel op zijn weg lag, heeft [eiser] geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit zou moeten volgen dat er een gegronde vrees voor misbruik is die maakt dat de verstrekking om die reden moet worden afgewezen. Overigens kan [eiser] in voorkomend geval civielrechtelijke actie ondernemen tegen [naam] , zodat zijn rechten terzake ook dan voldoende zijn gewaarborgd.

Slotsom en proceskosten

4.17. Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de officier van justitie in redelijkheid heeft kunnen komen tot de beslissing om de processtukken aan [naam] te verstrekken. De vorderingen van [eiser] worden daarom afgewezen. (... red. LSA LM) Rechtbank Den Haag 24 juli 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:13965