Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 200624 regresvordering zkv toegewezen; zkv kon zich niet als benadeelde partij voegen in strafzaak

RBROT 200624 regresvordering zkv toegewezen; zkv kon zich niet als benadeelde partij voegen in strafzaak

2De beoordeling

De kern van de zaak

2.1.

[gedaagde] heeft een verzekeringsnemer van CZ op 3 februari 2019 letsel toegebracht. Als gevolg van dit letsel heeft de verzekeringsnemer medische behandelingen nodig gehad. De totale kosten van deze behandelingen bedragen € 1.518,49. CZ heeft deze kosten vergoed aan haar verzekeringsnemer en vordert nu op haar beurt dit bedrag van [gedaagde], vermeerderd met rente, op grond van een onrechtmatige daad waardoor [gedaagde] schadeplichtig is geworden. Daarnaast vordert zij een bedrag van € 113,36 aan rente tot en met 20 oktober 2021 en € 275,60 aan buitengerechtelijke incassokosten.

2.2.

[gedaagde] betwist de vordering en voert aan dat CZ deze in zijn strafzaak had moeten meenemen, de schade was toen namelijk al bekend. Door vier jaar te wachten met hem aan te spreken wordt [gedaagde] in zijn belangen geschaad, door het tijdsverloop is het moeilijker geworden te achterhalen of de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. [gedaagde] heeft verder nooit bericht van CZ gehad zodat hij geen extra kosten hoeft te betalen, aldus [gedaagde].

2.3.

De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] de gevorderde hoofdsom, rente en buitengerechtelijke incassokosten moet betalen. Wel wordt reden gezien de proceskosten te compenseren. Dit alles wordt hieronder gemotiveerd.

[gedaagde] moet de gevorderde hoofdsom betalen

2.4.

Artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt dat degene die tegenover een ander een onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden toegerekend, verplicht is de schade die de ander dientengevolge lijdt, te vergoeden. [gedaagde] betwist niet dat hij schuldig is aan het onrechtmatig toebrengen van letsel van de verzekeringnemer van CZ zodanig dat deze tandheelkundige behandelingen moest ondergaan. CZ heeft de kosten vergoed aan haar verzekeringnemer en mag deze op grond van artikel 7:962 BW verhalen op [gedaagde].

2.5.

Dat de schade niet in de strafzaak als vordering van de benadeelde partij is ingebracht kan CZ niet worden verweten. Voor het slachtoffer waren deze kosten geen schade omdat die immers werden vergoed door CZ en CZ kon zich niet voegen in de strafzaak omdat de kosten die zij nu vordert geen ‘rechtstreekse schade’ als gevolg van het misdrijf is.

2.6.

Voor zover [gedaagde] meent dat hij door het tijdsverloop in zijn belangen wordt geschaad, baat hem dat verweer ook niet. Uit het strafvonnis kan worden afgeleid dat [gedaagde] sinds zijn veroordeling in 2019 bekend is het feit dat het slachtoffer uitvoerige tandheelkundige behandelingen heeft ondergaan en uit (email)correspondentie uit 2022 kan worden afgeleid dat [gedaagde] sinds medio 2022 ook bekend was met de kosten daarvan. Uit niets blijkt dat hij tegen die kosten bezwaar heeft gemaakt, behalve tegen de incassokosten. De gevorderde hoofdsom wordt dan ook toegewezen. Dat [gedaagde] pas bij dagvaarding een specificatie van de tandartskosten heeft ontvangen, maakt dat niet anders.

[gedaagde] moet de rente en de buitengerechtelijke incassokosten betalen

2.7.

CZ heeft [gedaagde] voor het eerst per brief van 20 september 2021 aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade. Daarna heeft zij een herinnering gestuurd op

15 november 2021. Vanaf 16 mei 2022 heeft haar gemachtigde e-mails verstuurd naar [gedaagde] waarop hij voor het eerst per 1 juni 2022 reageert, [gedaagde] betwist kosten verschuldigd te zijn en stelt voor de hoofdsom een betalingsregeling voor. Partijen mailen vervolgens over en weer tot en met 21 augustus 2023 over de hoogte van het verschuldigde bedrag. Anders dan [gedaagde] aanvoert, wordt hij dus niet pas jaren later aangeschreven door CZ. Door de gevorderde hoofdsom niet te betalen, is [gedaagde] in verzuim geraakt. Het staat CZ dan vervolgens vrij hem te sommeren te betalen en vervolgens te dagvaarden en de kosten daarvan te verhalen op [gedaagde].

2.8.

De rente wordt toegewezen omdat CZ genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde] dat niet heeft betwist.

2.9.

CZ heeft per e-mail van 12 juli 2023 [gedaagde] in de gelegenheid gesteld alsnog alleen de hoofdsom en de rente te betalen. Dit betreft de door de wet voorgeschreven veertien-dagen brief. Hiermee is door CZ aan alle voorwaarden voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW) zodat deze zullen worden toegewezen.

 

[gedaagde] moet de proceskosten betalen.

2.10.

[gedaagde] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). Dat zou misschien anders zijn geweest als [gedaagde] de hoofdsom, die hij niet heeft betwist, zou hebben voldaan en het geschil beperkt was tot het gesteggel over de incassokosten. Door in het geheel niet te betalen heeft [gedaagde] het op een procedure aan laten komen, met alle kosten.

De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van CZ op € 137,38 aan dagvaardingskosten, € 372,- aan griffierecht, € 408,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 204,-) en € 102,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.019,38. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.

Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad

2.11.

Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard omdat CZ dat eist en [gedaagde] daar niet op heeft gereageerd (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen. ECLI:NL:RBROT:2024:5803