Hof Den Bosch 101109 schadevergoeding na zwangerschap als gevolg van sexueel misbruik; kosten opvoeding volgens nibud-normen; invloed bijstandsuitkering
- Meer over dit onderwerp:
Hof Den Bosch 101109 schadevergoeding na zwangerschap als gevolg van sexueel misbruik; kosten opvoeding volgens nibud-normen; invloed bijstandsuitkering
3.5.2. Van verplaatste schade in de zin van art. 6:107 BW kan alleen sprake zijn bij lichamelijk of geestelijk letsel dat door iemand is opgelopen ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is. Het hof heeft reeds geoordeeld dat [geïntimeerde] jegens [appellante sub 1] aansprakelijk is uit onrechtmatige daad. Als eerder aangegeven is de immateriële schade die [appellante sub 1] heeft geleden in deze procedure niet meer aan de orde.
De vraag dient zich aan of datgene wat [appellante sub 1] door de onrechtmatige daad van [geïntimeerde] is aangedaan, hetgeen heeft geculmineerd in haar ongewenste zwangerschap en vervolgens de geboorte van een - toen - ongewenst kind, valt onder "lichamelijk of geestelijk letsel" in de zin van art. 6:107 BW.
3.5.3. Naar het oordeel van het hof is dit het geval. Iedere tijdelijke of blijvende aantasting van de lichamelijke integriteit van een persoon is door deze persoon geleden letsel. Dat betekent dat het seksuele contact met de veel oudere [geïntimeerde] op destijds 13-jarige leeftijd, de daaruit voortgekomen zwangerschap op 13-jarige leeftijd en vervolgens de geboorte van een (toen) ongewenst kind, te kwalificeren zijn als letsel in de zin van art. 6:107 BW, waaruit schade is voortgevloeid. De kosten van de verzorging en opvoeding van het kind ([persoon 1]) zijn de door dit letsel veroorzaakte schade.
3.5.4. Vaststaat dat [appellante sub 2] ten behoeve van [appellante sub 1] (als gelaedeerde en moeder van [persoon 1]) de kosten van verzorging en opvoeding van [persoon 1] heeft gemaakt. Het hof is van oordeel dat [appellante sub 1], als zij deze kosten zelf zou hebben gemaakt, de kosten van verzorging en opvoeding van [persoon 1], vanwege de door [geïntimeerde] jegens haar gepleegde onrechtmatige daad, als schadevergoeding van [geïntimeerde] had kunnen vorderen.
Derhalve kan [appellante sub 2] op de voet van art. 6:107 BW de door haar gemaakte kosten van verzorging en opvoeding van [persoon 1] in beginsel als verplaatste schade van [geïntimeerde] vorderen.
3.6.1. Tot 1 januari 2005 bedraagt de gestelde geleden schade € 12.832,90 (zie r.o. 3.4). Dit bedrag is, als gezegd, door [geïntimeerde] als zodanig niet betwist en zal aan [appellante sub 2] worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente vanaf 8 juni 2000 is door [geïntimeerde] als zodanig niet betwist en zal tevens worden toegewezen.
3.6.2. Voor de periode na 1 januari 2005 tot aan de meerderjarigheid van [persoon 1] (op 8 juni 2018) hebben [appellanten] de schade berekend op basis van de NIBUD-normen (2009). De kosten van een kind bedragen volgens [appellanten] conform deze normen € 222,50 per maand, minus de door [appellante sub 2] ontvangen kinderbijslag.
3.6.3. In de memorie van antwoord had [geïntimeerde] gesteld:
"[persoon 2] ([appellante sub 1], hof) en ([appellante sub 2], hof) [appellanten] hebben beiden een uitkering. Bij de bepaling van de hoogte van deze uitkeringen wordt altijd rekening gehouden met de omstandigheid dat eventueel de verzorging en opvoeding van een minderjarig kind tot de taken behoort van de uitkeringsgerechtigde."
Het hof heeft dit niet aangemerkt als een (gemotiveerde) betwisting van de hoogte van het door [appellanten] gevorderde bedrag. Bij akte van 3 juli 2007 en bij akte van 21 juli 2009 heeft [geïntimeerde] zijn betwisting nader ingekleed met de stelling dat "door [persoon 2] en [appellanten] gedurende het hele leven van [persoon 1] een beroep op een verhoogde uitkering is toegekomen (..) omdat voor de verzorging en opvoeding van een minderjarige moet worden zorg gedragen." Ter adstructie wijst [geïntimeerde] naar het proces-verbaal van de comparitie bij de rechtbank van 6 juli 2005. [appellante sub 2] heeft toen verklaard dat zij een bijstandsuitkering voor een eenoudergezin ontvangt, omdat zij een zoon heeft van 16 jaar die nog bij haar woont.
3.6.4. Door [appellanten] is het feit dat [appellante sub 2] - ook nu nog - een bijstandsuitkering voor een eenoudergezin ontvangt, niet betwist. Evenmin hebben zij (gemotiveerd) betwist dat het bedrag dat [appellante sub 2] bovenop de bijstandsuitkering voor een alleenstaande ontvangt ten behoeve van de verzorging en opvoeding van [persoon 1], op het gevorderde schadebedrag in mindering moet worden gebracht.
3.6.5. [geïntimeerde] heeft de exacte hoogte van het in mindering te brengen bedrag ter zake hogere bijstand niet aangegeven. Ambtshalve is het aan het hof bekend (en heeft het overigens ook als een feit van algemene bekendheid te gelden) dat de bijstandsnorm voor een alleenstaande ouder in 2009 € 1.155,-- en voor een alleenstaande zonder kinderen € 899,-- per maand bedraagt. In 2005 waren deze bedragen respectievelijk € 1.035,-- en € 805,--. Het verschil tussen deze bedragen (derhalve het bedrag dat [appellante sub 2] ten behoeve van [persoon 1] ontvangt), was in 2005 € 230,-- en in 2009 € 256,--, derhalve zelfs hoger dan het bedrag dat door [appellanten] (terugberekend naar maandbedragen) ter zake schadevergoeding is gevorderd.
3.6.6. De slotsom is dat aan [appellante sub 2] geen bedrag ter zake verplaatste schade toekomt voor de periode na 1 januari 2005. LJN BK3112