Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Gelderland 081014 geen aansprakelijkheid instelling voor seksueel grensoverschrijdend gedrag van kinderen onderling

Rb Gelderland 081014 geen aansprakelijkheid instelling voor seksueel grensoverschrijdend gedrag van kinderen onderling

vervolg op: rb-gelderland-070813-seksueel-grensoverschrijdend-gedrag-kinderen-in-instelling-instelling-dient-ogv-verzwaarde-stelplicht-rapporten-en-journaals-van-betrokken-kinderen-in-te-brengen

2 De verdere beoordeling
2.1.
In het vonnis van 19 maart 2014 zijn Bureau Jeugdzorg, het Leger des Heils en de Staat in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de door Commujon in het geding gebrachte stukken, alvorens ingegaan wordt op hetgeen de ouders hebben aangevoerd ten aanzien van deze stukken. Deze gedaagden hebben bij akte van 28 mei 2014 van die gelegenheid gebruik gemaakt.

2.2.
In het vonnis van 7 augustus 2013 is Commujon opgedragen de dagrapporten en contactjournaals van de overige veertien betrokken kinderen, waarin melding wordt gemaakt van seksuele activiteiten, in het geding te brengen. Commujon heeft als producties 1 tot en met 28 geanonimiseerde dagrapporten van veertien kinderen over de periode van 1 februari 2009 tot 1 oktober 2009 in het geding gebracht, voor zover het betreffende kind in die periode in de Cirkel of Linquenda verbleef, alsmede na 11 september 2009 gemaakte dossieranalyses per kind.
Nadat de ouders bij akte hebben aangevoerd dat Commujon geen contactjournaals in het geding heeft gebracht, heeft Commujon verklaard dat de dagrapporten en contactjournaals in een stuk zijn opgenomen en dat het niet zo is dat afzonderlijke dagrapporten en afzonderlijke contactjournaals bestaan. Commujon heeft verwezen naar productie 24 van de ouders, zijnde de dagrapporten en contactjournaals [kind] betreffende.
Vergelijking van deze productie 24 van de ouders met de door Commujon in het geding gebracht stukken leert dat de stukken allemaal dezelfde opzet hebben, in die zin dat de dagelijkse gang van zaken van en de contacten met het betreffende kind integraal zijn opgenomen. Derhalve kan niet gezegd worden dat Commujon de contactjournaals niet in het geding heeft gebracht en aldus niet aan haar opdracht heeft voldaan, zoals de ouders stellen. In het vervolg zullen deze stukken worden aangeduid als de dagrapporten.

2.3.
In het vonnis van 7 augustus 2013 is niet vermeld over welke periode de dagrapporten in het geding gebracht moesten worden. Commujon heeft de rapporten over de periode vanaf 1 februari 2009 tot 1 oktober 2009 in het geding gebracht en meegedeeld dat in het geval de rechtbank behoefte heeft aan dagrapporten over de periode daarvoor of daarna, zij deze alsnog op eerste verzoek in het geding kan brengen.
De ouders hebben aangevoerd dat het de keuze van Commujon is geweest dagrapporten over slechts een beperkte periode over te leggen, dat het aanbod van Commujon stukken over andere periodes te overleggen tardief is en dat Commujon haar omissie niet kan rechtzetten.
Commujon heeft in reactie daarop aangevoerd dat zij heeft gekozen voor deze periode, omdat volgens het rapport van de commissie Van Montfoort de seksuele handelingen van de kinderen mogelijk al langere tijd, wellicht al een half jaar voor ontdekking, gaande waren.
Overwogen wordt dat de ouders niet hebben aangegeven over welke periode volgens hen de dagrapporten in het geding gebracht hadden moeten worden. Uit hetgeen zij dienaangaande hebben aangevoerd, kan niet worden afgeleid dat zij zich op het standpunt stellen dat zij in hun bewijspositie zijn geschaad doordat Commujon alleen over de periode 1 februari 2009 tot 1 oktober 2009 de dagrapporten in het geding heeft gebracht. Nu Commujon een naar het oordeel van de rechtbank genoegzame verklaring heeft gegeven voor de door haar gekozen periode, wordt aan de opmerkingen van de ouders over de gekozen periode voorbijgegaan.

2.4.
In het vonnis van 7 augustus 2013 is onder 5.7 overwogen:
“(…) Om te kunnen beoordelen of door Commujon tijdig is ingegrepen is echter niet alleen van belang welke signalen van seksuele contacten van [kind] werden opgepikt, maar ook welke seksuele gedragingen van de andere kinderen in die periode door de groepsleiding werden geconstateerd en waaruit zou kunnen worden geconcludeerd dat er meer aan de hand was dan een incidenteel normaal seksueel explorerend gedrag dat past bij de leeftijd. (…)”.
In het dictum is Commujon opgedragen de dagrapporten en contactjournaals waarin melding wordt gemaakt van seksuele activiteiten in het geding te brengen.
De ouders hebben aangevoerd dat Commujon door te spreken over seksueel getinte aspecten en over grootschalige seksuele gedragingen in plaats van over seksuele activiteiten heeft geprobeerd de opdracht zoals in het dictum is gegeven, af te zwakken.
Het is de rechtbank niet duidelijk wat de ouders met deze opmerking bedoelen. Zo zij beogen te stellen dat Commujon niet (volledig) aan haar opdracht heeft voldaan door geen dagrapporten waarin gesproken wordt over seksuele activiteiten in het geding te brengen (hetgeen zij onder 10 van de akte van 19 februari 2014 opmerken lijkt op die uitleg te duiden), dan kunnen zij daarin niet gevolgd worden. Commujon heeft alle dagrapporten over de periode vanaf 1 februari 2009 tot 1 oktober 2009 van de betreffende veertien kinderen in het geding gebracht en dus niet uitsluitend de dagrapporten waarin gesproken wordt over seksuele activiteiten. Commujon heeft verklaard dat zij met het overleggen van alle dagrapporten heeft beoogd volledige openheid van zaken te geven opdat de rechtbank zelf kan beoordelen wanneer sprake was van seksueel getinte gedragingen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Commujon aldus meer dan voldaan aan haar opdracht. De rechtbank deelt dan ook niet de mening van de ouders dat Commujon door veel papier te produceren poogt de rechtbank te imponeren en te overtuigen.

2.5.
Commujon heeft naast de dagrapporten ook van elk kind een zogenaamde dossieranalyse in het geding gebracht. In haar akte van 16 oktober 2013 waarbij zij naast de dagrapporten ook de dossieranalyses in het geding heeft gebracht, heeft zij verklaard dat de dossieranalyses zijn gemaakt nadat het seksueel overschrijdend gedrag van de kinderen aan het licht is gekomen. In de dossieranalyse wordt beschreven hoe het kind bij Commujon terecht is gekomen en wat de reden voor plaatsing was. Naast een beschrijving van de voorgeschiedenis en gezinscontext, doelstelling van de behandeling en behandeling tot nu toe worden eventueel eerdere seksuele problemen en de positie van het kind binnen het ‘seksueel netwerk’ binnen Commujon beschreven. De analyses zijn uitgevoerd op het onderwerp seksualiteit. Een beschrijving van andere aspecten waaraan aandacht wordt besteed gedurende het verblijf van de kinderen bij Commujon is in de dossieranalyse niet opgenomen, omdat die in de onderhavige kwestie geen rol spelen, aldus Commujon. In haar akte van 8 januari 2014 heeft Commujon naar aanleiding van opmerkingen van de ouders over het in het geding brengen van deze dossieranalyses verklaard dat de dossieranalyses in het geding zijn gebracht ter voorlichting van de rechtbank en dat niet valt in te zien waarom deze informatie buiten beschouwing dient te blijven, zoals de ouders wensen.
In dit verband is van belang dat zoals uitdrukkelijk overwogen in het vonnis van 7 augustus 2013, de ouders dienen te bewijzen dat Commujon niet aan haar zorgplicht heeft voldaan. Commujon diende voldoende feitelijke, specifieke gegevens te verschaffen ter motivering van haar betwisting, om zo de ouders aanknopingspunten voor hun bewijslevering te verschaffen. Anders gezegd: de ouders dienen aan de hand van onder meer de door Commujon verschafte informatie hun stelling te bewijzen. In het geval de ouders ervoor kiezen de door Commujon verschafte informatie in de dossieranalyses niet te gebruiken voor hun bewijslevering (zij stellen dat deze dossieranalyses in de onderhavige zaak niet van belang zijn), dan is dat hun keuze. Overigens zijn de ouders niet consequent in hun proceshouding, nu zij in hun akte van 11 december 2013 stelselmatig naar de overgelegde dossieranalyses verwijzen in het geval daaruit blijkt dat bij de plaatsing van het kind bij Commujon al bekend was dat er sprake was van seksueel grensoverschrijdend gedrag van het kind.
De rechtbank ziet in hetgeen de ouders hebben aangevoerd geen aanleiding de inhoud van de behandeldossiers buiten beschouwing te laten bij de beoordeling van deze zaak.

2.6.
Bij de beoordeling van de vraag of de ouders geslaagd zijn bewijs te leveren van hun stelling dat Commujon niet heeft voldaan aan haar zorgplicht jegens [kind] is het volgende van belang.
Gelet op het feit dat tien van de vijftien kinderen bekend waren met seksuele problematiek, kunnen de ouders worden gevolgd in hun stelling dat voorzienbaar was dat zich problemen met betrekking tot seksualiteit konden voordoen.
In het vonnis van 7 augustus 2013 is onder 5.6. overwogen dat van een instelling als Commujon mag worden verwacht dat zij met het oog op de specifieke problematiek van de aan haar zorg toevertrouwde kinderen onder meer een algemeen beleid heeft ter voorkoming van seksueel grensoverschrijdend gedrag van kinderen onderling en dat voldoende gekwalificeerd personeel wordt ingezet dat door trainingen en het ‘inslijpen’ van de aandacht voor dit onderwerp op haar hoede is voor gevaarsituaties.
Commujon heeft in dit verband verweer gevoerd als weergegeven onder 4.2. en 5.7. van dat vonnis. Zij heeft met name aangevoerd dat seksueel gedrag en problematiek rondom seksualiteit binnen Commujon een voortdurend onderwerp van gesprek was en is. In de behandeling van de kinderen wordt daaraan aandacht besteed. In augustus 2008 heeft de Inspectie Jeugdzorg een onderzoek gedaan naar het beleid van instellingen voor 24-uurs jeugdzorg op met name het gebied van seksualiteit. Commujon scoorde in dit onderzoek bovengemiddeld in vergelijking met andere instellingen. Omdat toch behoefte was aan het vergroten van de kennis op het gebied van seksualiteit/seksueel misbruik hebben medewerkers van Commujon deelgenomen aan trainingen gericht op het vergaren van kennis over de normale seksuele ontwikkeling, vaardigheden om de seksuele ontwikkeling te bespreken/begeleiden en kennis en vaardigheden om seksueel overschrijdend gedrag te herkennen en te bespreken, aldus Commujon.

2.7.
De ouders hebben dit alles niet (voldoende) weersproken. Zij hebben slechts aangevoerd dat bij de kinderen geen sprake is geweest van enigerlei behandeling of anderszins actie, terwijl bij de plaatsing van het kind al bekend was dat hij of zij seksueel grensoverschrijdend gedrag liet zien dan wel dat er grote zorgen waren over de seksualiteit. De ouders stellen dat een en ander van weinig professioneel gedrag getuigt. Voorts hebben de ouders aangevoerd dat uit de overgelegde producties niet of nauwelijks blijkt dat de groepsleiding het bestaan van de seksuele activiteiten heeft gesignaleerd. Waar dat wel gesignaleerd werd, blijkt vervolgens niet wat eraan is gedaan om het ontplooien van seksuele activiteiten tegen te gaan en welke extra hulp/begeleiding Commujon aan de daders/slachtoffers heeft gegeven c.q. hoe zij de daders/slachtoffers heeft behandeld om herhaling te voorkomen. Alle door Commujon genomen maatregelen dateren van na 11 september 2009, aldus de ouders.

2.8.
De door Commujon overgelegde stukken bieden geen steun voor deze stellingen van de ouders. Uit die stukken en met name uit de dossieranalyses blijkt dat in voorkomende gevallen kinderen al voor de ontdekking van het seksueel grensoverschrijdend gedrag begin september 2009 werden behandeld in verband met hun gedrag op seksueel gebied. Zo werden er ten aanzien van kind 2 de bijbehorende acties uitgezet omdat de groepsleiding zich zorgen maakte over zijn gedrag naar de meisjes toe, ter bescherming van de meisjes maar ook om dit kind meer inzicht in zichzelf te laten krijgen. Het seksuele gedrag van kind 4 is in mei en juli 2009 besproken met een gedragswetenschapper, waarbij is afgesproken dat actie ondernomen zou worden. Kind 5 heeft op 29 oktober 2008 een consult gehad met een praktijk voor psychologie en seksuologie. De daaruit voortgekomen aanbevelingen zijn opgevolgd, het kind kreeg sinds februari 2009 psychomotorische therapie (PMT) en seksualiteit bleef een onderwerp in de mentorbegeleiding. Uit de rapportage over kind 6 blijkt dat aan de vader van dit kind is verzocht (ook) eens met hem te praten over diens gedrag en met name over het steeds laten zien van zijn piemel. Kind 11 heeft sinds het voorjaar van 2008 wekelijks therapie bij een praktijk voor seksuologie gevolgd. Tevens is een camera geplaatst op de overloop van de groep Linquenda om beter zicht op hem te hebben en hem te controleren.

2.9.
Wat betreft de nazorg blijkt uit de dossieranalyses dat na ontdekking van het seksueel grensoverschrijdend gedrag begin september 2009 per kind bezien is welke actie ondernomen moest worden. Zo hebben de meeste kinderen een gesprek met een seksuologe gehad, andere kinderen zouden worden aangemeld voor een weerbaarheidstraining of voor PMT, ten aanzien van enkele kinderen is afgesproken dat zij beter in het zicht worden gehouden, ze hun privileges kwijtraken en dat bij de mentorbegeleiding aandacht aan seksualiteit zal worden besteed. Een kind is naar een gesloten setting overgeplaatst met oudere kinderen zonder problematisch gedrag op seksueel gebied.

2.10.
Gesteld noch gebleken is dat door de groepsleiding van de Cirkel en van Linquenda seksuele gedragingen en activiteiten van de aan hen toevertrouwde kinderen zijn gesignaleerd zonder daarvan in dagrapporten melding te maken. De rechtbank gaat daarom ervan uit dat van alle gesignaleerde seksueel getinte gedragingen en activiteiten melding is gemaakt in de dagrapporten.
Commujon kan gevolgd worden in haar stelling dat uit het feit dat slechts sporadisch melding is gedaan van dergelijke gedragingen en activiteiten, blijkt dat voorafgaande aan de ontdekking op 11 september 2009 door de groepsleiding onvoldoende serieuze signalen zijn opgevangen die voor de begeleiders aanleiding zouden kunnen zijn geweest voor verdenking van grootschalige seksuele gedragingen.
In dit verband is van belang dat volgens enkele kinderen een deel van het seksueel grensoverschrijdend gedrag buiten het zicht van de groepsleiding heeft plaatsgevonden tijdens het busvervoer. Voorts hielden de kinderen bewust hun seksuele gedragingen en activiteiten voor de groepsleiding verborgen. Kinderen stonden op de uitkijk om te voorkomen dat andere kinderen bij hun verboden handelingen betrapt werden. Tijdens verstoppertje spelen werden kinderen bewust enige tijd niet gevonden. De groepsleiding werd bij wijze van waarschuwing bijna schreeuwend begroet en de kinderen hadden een eigen jargon ontwikkeld. Uit de dagrapporten blijkt dat de bij seksuele gedragingen betrokken kinderen andere kinderen die daarvan getuige waren geweest verboden daarvan melding te maken aan de groepsleiding.

2.11.
Analyse van de dagrapporten leert dat het merendeel van de gemelde seksuele gedragingen of handelingen bestaat uit bloot door de gang lopen, het maken van seksueel getinte opmerkingen, het aan elkaar zitten of ‘te lichamelijk’ met elkaar omgaan. Uit de dagrapporten blijkt dat nagenoeg altijd door de groepsleiding daarop wordt gereageerd door het te verbieden en door aan te geven dat dat gedrag niet gewenst is. Zo moet de computer worden afgesloten als een spel met seks in de naam wordt gespeeld (kind 4 op 28 februari 2009), krijgt kind 6 op 26 februari 2009 een time out (TO) omdat hij teveel in zijn broek friemelde en wordt hij op 19 maart 2009 om dezelfde reden naar bed gestuurd.
Ook bij incidenten die als ernstiger kunnen worden aangemerkt, wordt steeds opgetreden. Op 10 april 2009 beklaagt een meisje zich dat kind 1 aan haar borsten en andere plekken zit. De groepsleiding bespreekt vervolgens met de meisjes van de groep dat zij dit gedrag moeten melden en kind 1 wordt over zijn gedrag onderhouden. Op 18 april 2009 beklaagt [kind] zich dat een groepsgenote aan haar borsten, vagina en billen heeft gezeten. Met beide kinderen wordt dit voorval besproken en hen wordt duidelijk gemaakt dat dit gedrag ongewenst is. Op 16 mei 2009 hoort de groepsleiding dat twee kinderen (kind 4 en kind 6) naakt/met de broek naar beneden op elkaar hebben gelegen en heupbewegingen hebben gemaakt. Beide kinderen worden hierop aangesproken en in het dagrapport van kind 4 wordt aangetekend dat de groepsleiding bedacht moet zijn op een bepaald gedrag van dit meisje. Op 5 juli 2009 ziet de groepsleiding twee kinderen ‘vreemd’ van elkaar weg lopen, net of zij zijn betrapt. De kinderen worden bevraagd over wat er is gebeurd en na lang aandringen geven zij seksuele gedragingen toe, zij het dat zij ieder deels een ander verhaal vertellen. Met de jongen wordt afgesproken dat de pedagogische medewerker hem zal bijstaan bij het gesprek met zijn ouders over het gebeuren. Met het meisje wordt (wederom) gesproken over wat wenselijk gedrag is. Op 22 augustus 2009 laat een jongen zijn geslachtsdeel aan twee andere groepsgenoten zien. De pedagogische medewerker die dat heeft bemerkt, heeft een gesprek met de jongens en heeft hen gezegd dat zij niet in het bijzijn van anderen aan hun piemel moeten zitten. Medewerkers van Commujon waren derhalve bedacht op seksuele activiteiten en hebben opgetreden zodra zij bekend waren geworden met dergelijk gedrag. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat Commujon waar mogelijk steeds is opgetreden. In dit verband is nog van belang dat Commujon heeft aangevoerd dat zij binnen de (financiële) mogelijkheden haar (algemene) beleid heeft bepaald en dat dat beleid voldoet aan de norm voor verantwoorde zorg conform de Wet op de Jeugdzorg.

2.12.
De ouders hebben ter onderbouwing van hun standpunt dat Commujon haar zorgplicht jegens [kind] heeft geschonden een beroep gedaan op het rapport Van Montfoort van oktober 2009. Dit rapport is in opdracht van de Leo Stichting (LSG, waaronder Commujon ressorteert) uitgebracht. De opdracht hield in een beeld te schetsen van de voorvallen betreffende seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel leeftijdsinadequaat gedrag tussen de betrokken kinderen. Het onderzoek is gebaseerd op de door Commujon opgestelde kindverslagen en aanvullend feitenonderzoek. Naast een analyse van de bevindingen is het interne onderzoek van Commujon zelf getoetst en de acties die na 11 september 2009 zijn gestart. Tot slot bevat het rapport aanbevelingen voor (een verbetering van) het preventieve beleid van Commujon met betrekking tot seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel leeftijdsinadequaat gedrag.

2.13.
Het eveneens door de ouders overgelegde rapport Hertoets Veiligheid leefklimaat Commujon van mei 2011 door de Inspectie Jeugdzorg heeft geen betrekking op de behandelgroepen Linquenda en de Cirkel, zodat het voor de beoordeling van de concrete aan [kind] verleende zorg niet van belang is.

2.14.
In het rapport Van Montfoort worden de volgende conclusies getrokken.

2.14.1.
Uit de kindverslagen blijkt dat allerlei gradaties van seksueel grensoverschrijdend gedrag door verschillende kinderen wordt genoemd. Onafhankelijk van elkaar bevestigen zij in veel gevallen elkaars verhalen. De exacte omvang van dit gedrag is onbekend. Niet is nagegaan of “het hele verhaal” boven tafel is gekomen. Daarom is niet uit te sluiten dat de werkelijke frequentie, duur en aard van de seksueel grensoverschrijdende gedragingen minder ernstig zijn dan uit de gesprekken met kinderen naar voren komt. Het feit dat de pmw-er die de gesprekken op 11 september 2009 met de kinderen heeft gevoerd de door Commujon en Jarabee in mei 2009 opgezette scholing heeft gevolgd over het thema ‘seksualiteit en seksueel geweld’ is mogelijk een verklarende factor voor de bekentenissen van de kinderen.

2.14.2.
Ten aanzien van de toerusting van Commujon wordt geconcludeerd dat op alle punten van een kwalitatief voldoende toerusting knelpunten bestaan. Deze constatering, gevoegd bij het feit dat er op hetzelfde moment in de behandelgroepen een aantal kinderen aanwezig was met een problematiek met een duidelijke seksuele component, vormt de achtergrond waartegen het onopgemerkt blijven van de incidenten moet worden geplaatst. Kwalitatief voldoende toerusting ziet op aspecten als informatie bij de groepsleiding over de problematiek van de kinderen, personeelsformatie, deskundigheid bij de groepsleiding, functioneren van het team en ondersteuning van pmw-ers (pedagogisch medewerkers), de werkdruk en de behandelmogelijkheden.

2.14.3.
Over de behandeling van seksuele gedragsproblematiek is in het rapport (p. 15) het volgende opgenomen:
“Zowel de groepsleiding, de directie van Commujon als bureau Jeugdzorg als plaatsende instantie geven aan dat Commujon in feite te weinig mogelijkheden heeft om deze kinderen een adequate behandeling te geven.
De behandeling van seksuele problematiek op Commujon betreft drie componenten:
- normerend optreden ten aanzien van seksueel getint gedrag (…)
- seksuele voorlichting;
- additionele seksuele therapie met hulp van het flex-budget waarover bureau jeugdzorg beschikt voor specifieke specialistische inzet.
Alle betrokkenen zijn het er over eens dat dit aanbod in feite onvoldoende is, maar dat er geen alternatieven zijn. Bureau Jeugdzorg, verantwoordelijk voor de plaatsing van deze kinderen, ziet zich geconfronteerd met een forse groep uiterst ingewikkelde en moeilijke kinderen voor wie te weinig behandelings- en hulpverleningsaanbod bestaat. Deze kinderen hebben een dermate ingewikkelde en zware problematiek dat ze eigenlijk behandeld zouden moeten worden binnen een kinderpsychiatrische of orthopedagogische setting. Maar daar is helaas geen plaats. (…). Kinderen met dit soort problematiek worden noodgedwongen ondergebracht binnen provinciale organisaties voor jeugdzorg die hiertoe niet of onvoldoende geëquipeerd zijn. Deze kinderen worden opgenomen in leefgroepen van 11 kinderen per groep, met slechts beperkte faciliteiten in de zin van personele inzet en therapieën en behandelingen. Commujon wordt op deze manier voor deze kinderen een opnemende voorziening ‘bij gebrek aan beter’.”

2.14.4.
De acties van Commujon na 11 september 2009 worden in het algemeen als zorgvuldig gekwalificeerd. Vanaf 11 september heeft Commujon prioriteit gegeven aan de veiligheid van de kinderen, het toezicht is verscherpt, de formatie is uitgebreid en enkele kinderen zijn intern overgeplaatst. Op de aan [kind] geboden nazorg zal hierna onder 2.18 nader worden ingegaan.

2.14.5.
Voor de korte en langere termijn worden onder meer de volgende aanbevelingen gedaan. Nadere persoonlijke gesprekken met kinderen om in het kader van behandeling van de kinderen de juiste aanpak te kunnen kiezen. Met name bij meisjes is een belangrijk aspect of, en in hoeverre, sprake is van slachtofferschap, van subtiele dwang en drang, van onzekerheid en dergelijke die mogelijk een rol hebben gespeeld bij deelname aan de seksuele handelingen. Commujon moet voor deze gesprekken een erkende deskundige inzetten. Tevens wordt aanbevolen kritischer te zijn bij plaatsing en opname van kinderen met seksuele problematiek en meer uit te gaan van de mogelijkheden dan van idealisme.
De huidige formatie is te beperkt voor feitelijk toezicht op alle kinderen. Commujon wordt geadviseerd met de provincie in gesprek te gaan over uitbreiding van de formatie. Voorts dient het protocol Seksueel Misbruik van jongere ten opzichte van jongere opnieuw te worden vastgesteld met daarin opgenomen concrete handelingsvoorschriften.

2.15.
Vraag is of de bevindingen van het rapport Van Montfoort tot de conclusie leiden dat Commujon toerekenbaar onzorgvuldig heeft gehandeld jegens de kinderen door gedurende langere tijd het seksueel grensoverschrijdende gedrag van de kinderen onderling niet op te merken.

2.16.
Vooropgesteld wordt dat het rapport Van Montfoort is opgesteld met de wetenschap van hetgeen is voorgevallen. Dat maakt dat uitgaande van oorzakelijke factoren ‘aanbevelingen’ worden gedaan teneinde herhaling te voorkomen. Het gevaar van hindsight bias ligt op de loer. Dit brengt mee dat een oorzakelijke factor en in het verlengde daarvan een ‘aanbeveling’ niet zonder meer als maat voor zorgvuldigheid kan worden gekwalificeerd. Mede van belang is in hoeverre van een redelijk handelende en redelijk bekwame instelling mag worden verwacht dat een op een oorzakelijke factor gebaseerde ‘aanbeveling’ onderdeel uitmaakt van verantwoorde zorg aan een doelgroep als waar het hier om gaat.
De analyse van Van Montfoort maakt duidelijk dat geen eenduidige oorzaak is aan te wijzen voor het lang onopgemerkt blijven van het seksueel grensoverschrijdende gedrag, maar dat het te maken heeft met een samenstel van verschillende factoren (p. 22). Deze verschillende factoren tezamen hebben feitelijk geleid tot onvoldoende zorg.
Een deel van deze factoren ligt in de risicosfeer van Commujon, zoals tekortschietende informatie aan de groepsleiding over de opgenomen kinderen, onvoldoende deskundigheid bij de groepsleiding over de onderhavige problematiek en een teamcultuur die te weinig op de groep kinderen is gericht. Daarnaast zijn er factoren waarop Commujon veel minder invloed kan uitoefenen, zoals te beperkte formatie, hoge werkdruk en te weinig behandelmogelijkheden voor deze moeilijke doelgroep. Tot slot heeft een rol gespeeld dat sprake is geweest van planmatig gedrag van de kinderen om de seksuele gedragingen af te schermen van de groepsleiding.
In het rapport Van Montfoort is geen uitspraak gedaan over de vraag in welke mate een bepaalde factor heeft bijgedragen aan het gedurende langere tijd niet opmerken van het seksueel grensoverschrijdende gedrag van de kinderen onderling. Naar het oordeel van de rechtbank hebben met name factoren als een te beperkte formatie, hoge werkdruk en geen begeleiding tijdens het busvervoer bijgedragen aan de lange duur.

2.17.
Dit leidt tot de conclusie dat wat betreft het gedurende langere tijd niet opmerken van het seksueel grensoverschrijdende gedrag van de kinderen onderling geen sprake is van een zodanig toerekenbaar onzorgvuldig handelen dan wel nalaten van Commujon dat Commujon aansprakelijk is voor de gestelde schade. Toegespitst op [kind] is relevant dat in het hulpverleningsplan (HVP) van 29 oktober 2009 volgens haar eigen verhaal (p. 7) het seksueel grensoverschrijdende gedrag zich met name heeft voorgedaan tijdens het busvervoer en op de wc. Alles overwegende is doorslaggevend dat met name de factoren die niet aan Commujon kunnen worden toegerekend een belangrijke rol hebben gespeeld bij het zolang voortduren van het onwenselijke seksueel grensoverschrijdende gedrag van de kinderen onderling.

2.18.
Ten aanzien van de vraag of aan [kind] voldoende nazorg is geboden is het volgende van belang.

2.18.1.
In het rapport Van Montfoort (p. 17) is onder “communicatie met de ouders” opgenomen dat zich bij de terugplaatsing van [kind] een miscommunicatie heeft voorgedaan:
“In alle hektiek gaat er op dit punt een enkele keer iets mis. Zo bleek een ouderpaar niet volledig geïnformeerd door de gezinsvoogd (iets wat wel de afspraak was) waarna de informatie van de groepsleiding vanuit Commujon de ouders volledig overviel. Een tweede punt in dit verband is de vervroegde terugplaatsing naar huis van dit kind. De ouders waren hier onvoldoende op voorbereid en er bleek ook nog geen school geregeld. Het betreffende kind zit nu thuis, zonder voorzieningen.”
Commujon heeft aangevoerd dat met de voogd van [kind] was afgesproken dat deze voogd de ouders zou inlichten. De ouders hebben dat niet weersproken, zodat dit nalaten van de voogd niet aan Commujon kan worden verweten. Voor zover de vordering wordt gebaseerd op artikel 6:170 BW dan wel 6:76 BW hebben de ouders niet feitelijk onderbouwd waarom deze aansprakelijkheidsgrond zou gelden in de relatie Commujon en voogd.

2.18.2.
In het HVP d.d. 29 oktober 2009 van [kind] is het verslag opgenomen van het eindgesprek (p. 8) dat met de ouders is gevoerd: “(…) Gedragswetenschapper heeft aangegeven dat de situatie rondom [kind] erg zorgelijk is. Haar gedrag laat zien dat er veel in haar omgaat en ze is erg kwetsbaar. Vanuit een advies dat gegeven is door een expert op het gebied van jeugd en trauma wordt de mogelijkheid voor het volgen van Horizontherapie besproken. In deze therapie leren kinderen seksueel misbruik een plek te geven. Vanuit Commujon wordt het advies gegeven om [kind] deze therapie te laten volgen. Ouders geven aan momenteel klaar te zijn met Commujon en hier geen behoefte aan te hebben. Wel is hen de mogelijkheid gegeven om alsnog contact op te nemen wanneer zij van gedachten veranderen of andere vragen hebben. Er is in het gezin veel hulpverlening actief. Zo is er dagelijks een coach van tien voor toekomst aanwezig en is er een psycholoog betrokken.”
Commujon voert aan dat zij nadien tijdens een gesprek op 10 augustus 2010 aan de ouders heeft aangeboden om voor [kind] psychische begeleiding te regelen met het aanbod om eventuele kosten die niet vergoed zouden worden vanuit de AWBZ coulancehalve voor haar rekening te nemen. Na een aanvankelijk positieve reactie van de ouders heeft Commujon twee namen van therapeuten in de regio genoemd, maar daarna heeft zij van de ouders geen reactie meer op haar aanbod gekregen. Wel is in december 2010 kenbaar gemaakt dat [kind] onder behandeling was van gedragstherapeute De Winter.
De ouders hebben gesteld dat Commujon zich bij de nazorg heeft beperkt tot het -via haar advocaat- doorgeven van twee namen van kinder- en jeugdpsychotherapeuten, waarbij zij zich echter niet heeft uitgelaten over wie de kosten van de behandeling van [kind] zou moeten dragen. De ouders hebben zich gewend tot drs. K. Winter, psycholoog te Haaksbergen. Echter, doordat de financiële middelen ontbraken, hebben zij de behandeling van [kind] voortijdig moeten staken. De ouders stellen dat Commujon op dit punt in haar zorgplicht tekort is geschoten.
In aanvulling hierop hebben de ouders ter zitting van 22 oktober 2012 verklaard dat [kind] in therapie is geweest bij [naam], dat zij dat zelf hebben betaald, maar dat zij daarvoor nu geen geld meer hebben omdat het niet alleen gaat om de therapiekosten maar ook om de reiskosten. Naar aanleiding van de mededeling van de ouders dat [kind] nu af en toe telefonisch contact heeft met [naam] en dat [naam] heeft gezegd dat [kind] nog steeds therapie nodig heeft, is ter terechtzitting afgesproken dat de therapie/begeleiding van [kind] op zo kort mogelijke termijn weer opgestart wordt. Commujon heeft haar eerdere aanbod de kosten van therapie/begeleiding te betalen ter zitting herhaald.

2.19.
De rechtbank overweegt het volgende. Uit het HVP d.d. 29 oktober 2009 (producties 14 bij dagvaarding, p. 15) blijkt dat begin september 2009 toegewerkt werd naar de voor december 2009 geplande thuisplaatsing van [kind]. Zij ging om de week in het weekend een nachtje naar huis en de bedoeling was om dit geleidelijk uit te bouwen. Door de gebeurtenissen in het weekend van 12 september is [kind] op 15 september opgehaald en woont zij sindsdien thuis. Op dat moment waren de ouders nog niet op haar thuiskomst ingesteld en evenmin was er voldoende (na)zorg en onderwijs geregeld voor [kind]. Uit het plan van aanpak opgemaakt op 12 mei 2009 (productie 15 bij dagvaarding, p. 5) kan worden opgemaakt dat op financieel gebied [kind] in een problematische situatie terechtkwam.

2.20.
Gesteld noch gebleken is dat de keuze voor vroegtijdige thuisplaatsing van [kind] in de concrete omstandigheden onzorgvuldig was. In een situatie, voor het ontstaan waarvan Commujon niet aansprakelijk kan worden gehouden, kan desalniettemin op haar een rechtsplicht rusten om de gevolgen hiervan voor [kind] en de ouders voor haar rekening te nemen voor zover vallend onder zorgvuldige nazorg. Het enkele feit dat [kind] niet meer is opgenomen, kan daaraan in dit geval niet afdoen. In dit verband is het aanbod van Commujon ter zitting van 22 oktober 2012 relevant. Naar het oordeel van de rechtbank kan zij hieraan door de ouders worden gehouden. Het betreft de eventuele kosten voor begeleiding/behandeling die niet door de AWBZ/Zvw worden vergoed. Hieronder vallen ook reiskosten van en naar de hulpverlening. Deze kosten dienen genoegzaam door de ouders te worden aangetoond. Gelet op het feit dat [kind] thuis verblijft, dient de duur van de nazorg op rekening van Commujon in tijd te worden beperkt. Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten bij akte over de duur van de periode van nazorg en de met de nazorg samenhangende kosten.

2.21.
Voorts wordt geoordeeld dat de ouders tegen de achtergrond van de inhoud van het verslag van het eindgesprek en de deels gelijkluidende stellingen over de gang van zaken nadien onvoldoende hebben aangevoerd om te kunnen concluderen dat Commujon in gebreke is gebleven met het aanbieden van therapie/begeleiding aan [kind]. Uit het verslag blijkt immers niet dat de ouders de aangeboden hulp hebben afgewezen, omdat niet duidelijk was wie de kosten daarvan zou moeten dragen. De ouders hebben toen slechts aangegeven “klaar te zijn” met Commujon. Voorts is niet gesteld dat, gelet op de ernst van de problematiek in het gezin van [kind] en de vertrouwensbreuk tussen Commujon en de ouders, Commujon niet had mogen volstaan met het geven van de mogelijkheid om contact op te nemen. In dit verband is van belang dat uit het hiervoor geciteerde verslag blijkt dat in het gezin al veel hulpverlening actief was, onder meer dagelijks een coach van Tien voor Toekomst (Leger des Heils), zodat [kind] en het gezin onder de aandacht bleef. Voorts hebben de ouders niet weersproken dat op 10 augustus 2010 een gesprek met hen heeft plaatsgevonden met het aanbod om psychische hulp te regelen. Dat [kind] in een cruciale periode - namelijk kort nadat het misbruik aan het licht is gekomen - feitelijk verstoken is geweest van de voor haar specifiek geschikte behandeling en/of therapie kan niet aan Commujon worden verweten.

2.22.
Conclusie is dat met het gestand doen van het aanbod van Commujon om de niet door de AWBZ/Zvw vergoede kosten voor behandeling/begeleiding aan [kind] te voldoen geen sprake is van schending van de zorgplicht jegens [kind] door Commujon.

2.23.
Voorgaande conclusie brengt mee dat aan aansprakelijkheid van de overige gedaagden op grond van de artikelen 6:76 BW, 6:170 en 6:171 BW niet wordt toegekomen, omdat geen sprake is van een gedraging waarvoor iemand aansprakelijk is, en evenmin van een fout.

2.24.
Wat betreft de vorderingen van de ouders jegens Bureau Jeugdzorg Overijssel, Stichting Leger des Heils Welzijns- en gezondheidszorg en de Staat gebaseerd op schending van de zorgplicht jegens [kind] wordt overwogen dat de ouders de grondslag onvoldoende geconcretiseerd hebben. Een beroep op schending van wettelijke regelingen dient met voldoende feitelijke gegevens te worden onderbouwd om de rechtbank in staat te stellen de vordering te beoordelen. Hiervan is in dit geval geen sprake. De vorderingen jegens deze gedaagden zullen bij eindvonnis worden afgewezen.ECLI:NL:RBGEL:2014:6400