Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Leeuwarden 060612 misbruik; bijz. zorgplicht tav gezondheid en veiligheid van verstandelijke gehandicapten die aan zorg zijn toevertrouwd en onder toezicht staan

Rb Leeuwarden 060612 seksueel misbruik verstandelijk gehandicapte; op zorginstelling rust een bijzondere zorgplicht tav de gezondheid en veiligheid van personen met een verstandelijke beperking die aan haar zorg zijn toevertrouwd en onder haar toezicht staan; rb gelast comparitie

Vervolg op: rb-leeuwarden-270711-sexueel-misbruik-verstandelijk-gehandicapte-bij-dagbesteding-geen-aansprakelijkheid-obv-arbeidsrecht

4.  De verdere beoordeling 
4.1.  De rechtbank neemt over hetgeen de kantonrechter in zijn vonnis van 27 juli 2011 heeft overwogen en beslist. In dit vonnis is geoordeeld dat de vorderingen van [eiser] c.s. niet kunnen worden gebaseerd op aansprakelijkheid van Talant op de voet van artikel 7:658 BW. Omdat [eiser] c.s. de aansprakelijkheid van Talant voorts heeft gebaseerd op onrechtmatig handelen ex artikel 6:162 BW en de kantonrechter zich ter zake van deze grondslag niet bevoegd achtte, heeft de kantonrechter de zaak voor verdere behandeling verwezen naar de sector civiel recht van deze rechtbank. Ter zake van deze grondslag overweegt de rechtbank als volgt. 

4.2.  De rechtbank is van oordeel dat op Talant als zorginstelling, gezien de verhoogde kwetsbaarheid van personen met een verstandelijke beperking, een (ongeschreven) bijzondere zorgplicht rust ten aanzien van de gezondheid en veiligheid van personen met een verstandelijke beperking die aan haar zorg zijn toevertrouwd en onder haar toezicht staan. Deze zorgplicht houdt in dat Talant alle inspanningen moet verrichten die redelijkerwijze van haar kunnen worden gevergd teneinde een veilig dagbestedingsklimaat te bieden. Dit brengt mee dat Talant gehouden is er zo veel als redelijkerwijs mogelijk is op toe te zien dat aan haar zorg toevertrouwde cliënten geen schade aan zichzelf toebrengen en dat aan hen geen schade wordt toegebracht door derden, waaronder andere cliënten. Dit betreft een inspanningsverplichting die op haar rust. Het enkele feit dat er volgens [eiser] c.s. ongewenst seksueel contact heeft plaatsgevonden tussen [C] en [E] maakt nog niet dat Talant haar bijzondere zorgplicht heeft geschonden. 

4.3.  Hoever het toezicht van Talant behoort te gaan en welke maatregelen ter voorkoming van het toebrengen van schade van Talant mogen worden verwacht, hangt af van de omstandigheden van het gegeven geval, waarbij van belang zijn de aard en de ernst van het gevaar, bestaande in de kans op een inbreuk op de gezondheid en veiligheid van de personen met een verstandelijke beperking die aan de zorg van Talant zijn toevertrouwd, de te verwachten schade, de grootte van de kans dat die schade zich verwezenlijkt, de voorzienbaarheid van het gevaar en de schade en de kosten van de voorzorgsmaatregelen. 

4.4.  Van een schending van de bijzondere zorgplicht zou sprake kunnen zijn indien Talant geen of te weinig oog had voor het gevaar van seksueel overschrijdend gedrag jegens [C] of indien de concrete situatie bij Talant noopte tot het nemen van specifieke (beleids)maatregelen, die Talant vervolgens niet heeft genomen. Voorts zou van schending sprake kunnen zijn indien Talant, nadat zij bekend werd c.q. had kunnen zijn met seksueel overschrijdend gedrag van [E] jegens [C] niet die maatregelen heeft genomen die gelet op de omstandigheden redelijkerwijze van haar konden worden gevergd. 

4.5.  Talant heeft terecht aangevoerd dat, nu de vordering is gebaseerd op artikel 6:162 BW, de stelplicht en bewijslast ter zake van de feiten die aan de gestelde onrechtmatige daad, bestaande in de schending van de zorgplicht, ten grondslag zijn gelegd in beginsel op [eiser] c.s. rusten. 

4.6.  In het door partijen over en weer gestelde vindt de rechtbank aanleiding een comparitie van partijen te gelasten teneinde inlichtingen te verkrijgen. Op de comparitie zal, eventueel aan de hand van een voorlopig oordeel over de zaak, worden bezien hoe de verdere gang van de procedure moet zijn. Daarbij kan ook aan de orde komen of een schikking (al dan niet op onderdelen) mogelijk is. 

4.7.  De rechtbank wijst partijen erop dat indien zij nog stukken in het geding willen brengen, zij er voor dienen te zorgen dat deze stukken uiterlijk twee weken voor de comparitie in het bezit van de rechtbank en de wederpartij zijn. 

4.8.  In afwachting van de comparitie houdt de rechtbank iedere verdere beslissing aan.  LJN BW8279