Overslaan en naar de inhoud gaan

RBAMS 021221 vordering tot schorsing executie tzv misbruik tijdens jarenlang verblijf in sekte afgewezen, ondanks vrijspraak in strafzaak

RBAMS 021221 vordering tot schorsing executie tzv misbruik tijdens jarenlang verblijf in sekte afgewezen, ondanks vrijspraak in strafzaak

in vervolg op:
Rb Amsterdam 180315 € 50.000,00 smartengeld na seksueel misbruik van minderjarig meisje tijdens jarenlang verblijf in sekte; 
- onvoldoende gesteld dat inkomensschade door ontbreken opleiding het gevolg is van seksueel misbruik en niet van verblijf in sekte;
- bij gebreke van deugdelijke toelichting bij facturen tzv therapieen wordt schade begroot op jaarlijkse eigen bijdrage gedurende 6 jaar

2
De feiten

2.1.
Vanaf eind jaren ‘80/begin jaren ‘90 tot maart 2004 heeft [gedaagde] met haar moeder in een therapeutische leefgemeenschap verbleven, waarbinnen [eiser] een belangrijke rol had.

2.2.
Op 8 mei 2008 heeft [gedaagde] aangifte bij de politie gedaan van jegens haar gepleegd seksueel misbruik door [eiser] in die jaren.

2.3.
In een civiele bodemzaak heeft de rechtbank Amsterdam bij tussenvonnis van 29 januari 2014, na het horen van getuigen, voorshands aannemelijk geacht dat [eiser] [gedaagde] vanaf haar 13e jaar heeft misbruikt en dat zij tweemaal zwanger van hem is geraakt. [eiser] is vervolgens door de rechtbank in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren tegen deze vooralsnog bewezen geachte feiten.

2.4.
Bij vonnis van 18 maart 2015 heeft de rechtbank Amsterdam in de civiele bodemzaak voor recht verklaard dat [eiser] aansprakelijk is voor de door [gedaagde] geleden en door [eiser] veroorzaakte materiële en immateriële schade als gevolg van door [eiser] gepleegd seksueel misbruik van [gedaagde] . Daarnaast heeft de rechtbank [eiser] veroordeeld tot betaling aan [gedaagde] van € 50.000,00 aan immateriële schadevergoeding en een bedrag van € 1.200,00 aan materiële schadevergoeding. Tot slot is [eiser] veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten). In het vonnis staat, voor zover van belang, het volgende: “(…) [eisers] hebben afgezien van de geboden gelegenheid tegenbewijs te leveren. De desondanks door [eisers] gehandhaafde blote betwisting wordt niet gevolgd. Aldus zijn [eisers] niet geslaagd in het tegenbewijs. (…)”

2.5.
Bij vonnis van 29 mei 2018 heeft de rechtbank [eiser] in zijn strafzaak veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf ter zake van verkrachting van [gedaagde] , meermalen gepleegd.

2.6.
Bij arrest van 9 juli 2021 heeft het gerechtshof Amsterdam [eiser] in hoger beroep vrijgesproken. In het arrest staat, voor zover van belang, het volgende:
“(…) De verdachte ontkent het tenlastegelegde.
Het hof stelt vast dat de enige waarnemingen van de tenlastegelegde seksuele handelingen door de verdachte, zijn gedaan door de aangeefster. Indirect steunbewijs hiervoor dient te worden gevonden in de overige bewijsmiddelen, die met name bestaan uit getuigenverklaringen. Deze getuigenverklaringen zijn afgelegd in de periode van 2008 tot en met 2021, waarbij in de civiele procedure enkele getuigen in elkaars bijzijn zijn gehoord en getuigen kennis hebben kunnen nemen van elkaars verklaringen. Het hof stelt voorts vast dat de verklaringen van de getuigen door de jaren heen zijn veranderd en aangepast; dit geldt temeer voor de getuigen die uit de leefgemeenschap zijn getreden en dat sommige van de verklaringen tevens (sterk) van elkaar verschillen. Ook de verklaringen van aangeefster zelf zijn door de jaren heen op onderdelen verschillend geweest. Het voorgaande maakt dat het hof van oordeel is dat niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid kan worden gesteld dat de seksuele handelingen zoals tenlastegelegd, hebben plaatsgevonden. In het voorgaande ligt besloten dat naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen de verdachte is tenlastegelegd, zodat hij hiervan integraal moet worden vrijgesproken.
Het hof merkt daarbij - ten overvloede - op dat ook het civiele vonnis van 18 maart 2015 geen bewijs oplevert in strafrechtelijke zin. (…)”

2.7.
Nadat [eiser] was vrijgesproken, zijn er in opdracht van [gedaagde] door de deurwaarder diverse beslagen ten laste van [eiser] gelegd. Op 20 augustus 2021 en op 21 september 2021 is executoriaal beslag gelegd onder de Staat (het Openbaar Ministerie) respectievelijk op een inbeslaggenomen geldbedrag en op de te verwachten schadevergoeding uit hoofde van het arrest van 9 juli 2021 op grond van artikel 530 en 533 Wetboek van Strafvordering. Verder is op 31 augustus 2021 executoriaal beslag gelegd onder de Sociale Verzekeringsbank op de AOW-uitkering en AIO-aanvulling van [eiser] . Daarna is onder ABN AMRO bank op drie bankrekeningen executoriaal beslag gelegd en is er een beslagrekening geopend. Op 29 oktober 2021 is een bedrag van € 669,80 van [eiser] inkomstenrekening overgemaakt naar de beslagrekening.

2.8.
Op 26 augustus 2021 heeft de deurwaarder aan [eiser] meegedeeld dat de beslagvrije voet is vastgesteld op € 1.025,00 per maand.

3
Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:

primair

I. de tenuitvoerlegging van vonnis van 18 maart 2015 voor onbepaalde tijd te schorsen, althans te schorsen voor de duur dat de Staat de schadevergoeding uit hoofde van vrijspraak in de strafzaak aan [eiser] heeft voldaan, althans te schorsen voor en onder in goede justitie te bepalen duur en voorwaarden;
en/of
II. de door [gedaagde] gelegde beslagen ter executie van het vonnis van 18 maart 2015 op te heffen en opgeheven te houden, al dan niet onder de verbeurte van een dwangsom;

subsidiair

I. [gedaagde] op straffe van een dwangsom te bevelen de beslagen die zij ter executie van het vonnis van 18 maart 2015 onder de ABN Amro (betaal)rekeningen van [eiser] heeft gelegd op te heffen en opgeheven te houden;
en/of
II. [gedaagde] op straffe van een dwangsom te bevelen alle beslagen die zij ter executie van het vonnis van 18 maart 2015 onder de Staat der Nederlanden (het Openbaar Ministerie) op te heffen en opgeheven te houden.
[eiser] vordert tot slot [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten (inclusief nakosten).

3.2 .
[eiser] stelt hiertoe het volgende. Nadat [eiser] op 9 juli 2021 in de strafzaak is vrijgesproken, is hij geconfronteerd met tal van beslagen in opdracht van [gedaagde]. Er bestaat echter voldoende grond om de executie van het vonnis van 18 maart 2015 op grond van artikel 438 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te schorsen en/of tot opheffing van de beslagen over te gaan.

Ten eerste berust het vonnis van 18 maart 2015 op een juridische en feitelijke misslag. De grondslag voor de aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad is immers komen te vervallen doordat [eiser] in de strafzaak in hoger beroep is vrijgesproken. [eiser] is onevenredig benadeeld nu [gedaagde] de schadevergoeding in een civiele procedure heeft gevorderd en niet als benadeelde partij in de strafzaak. Als dat laatste wel het geval was geweest dan was na de vrijspraak de vordering van de benadeelde partij immers niet ontvankelijk geweest of afgewezen. Verder zou bij toewijzing van de vordering van de benadeelde partij in eerste aanleg in hoger beroep de tenuitvoerlegging van die toewijzing zijn geschorst in afwachting van de uitspraak. De balans die in een strafzaak aanwezig is tussen de positie van verdachte en slachtoffer is doorbroken. Er is thans een onherroepelijke civielrechtelijke titel die er niet was geweest als in de strafprocedure schadevergoeding was gevorderd. Bewijsrechtelijk heeft deze gang van zaken voor de civiele zaak ook gevolgen gehad. [eiser] kon immers zijn onschuld niet bewijzen omdat hij verdachte was en in eerste aanleg was veroordeeld. Dit terwijl hij onschuldig was (gelet op de vrijspraak in hoger beroep). Het niet samenlopen van de strafzaak en civiel zaak is in strijd met artikel 6 EVRM waaruit de onschuldpresumptie voortvloeit en het recht op een eerlijk proces. [eiser] wordt hierdoor onevenredig benadeeld en in zijn verdediging geschaad.

Ten tweede maakt [gedaagde] misbruik van executierecht door pas na de vrijspraak in de strafzaak het vonnis van 18 maart 2015, dat al meer dan zes jaar onherroepelijk is, te executeren en ten laste van [eiser] beslag te laten leggen. Het doel is om hem te schaden. Daarnaast wordt [eiser] door de keuze om beslag te leggen onder de Staat op de schadevergoeding die hem toekomt onevenredig en doelbewust geschaad. Verder bestaat er een onevenredigheid tussen het belang van [gedaagde] om derdenbeslagen te leggen en het belang van [eiser] om na zijn vrijspraak gecompenseerd te worden voor het door de detentie aan hem toegebrachte leed.

Verder levert ook het niet inachtnemen van de beslagvrije voet misbruik van executierecht op. Hierdoor kan [eiser] zijn huur niet betalen en niet in zijn levensonderhoud voorzien. [gedaagde] heeft namelijk eerst beslag gelegd op de AOW-uitkering en AIO-aanvulling onder de SVB. Het beslagvrije deel is vervolgens overgemaakt naar de bankrekening van [eiser] , om in zijn levensonderhoud te voorzien. Vervolgens heeft [gedaagde] ten onrechte beslag gelegd op deze bankrekening om alsnog te beschikken over de uitkering.

Ten derde ontstaat door de tenuitvoeglegging van het vonnis van 18 maart 2015 aan de zijde van [eiser] een noodtoestand. Hij is immers niet meer in staat in zijn levensonderhoud te voorzien. Hij kan bijvoorbeeld de huur van zijn woning niet meer voldoen.

Ten vierde is het in strijd met de redelijkheid en billijkheid om beslag te leggen op de schadevergoeding die [eiser] in het kader van zijn onterechte detentie toekomt omdat hij is vrijgesproken.

3.3.
[gedaagde] voert verweer. Hierop wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4
De beoordeling

4.1.
In deze zaak wordt schorsing van de executie van het vonnis van 18 maart 2015 gevorderd. Het betreft hier een vonnis waartegen geen rechtsmiddelen meer openstaan. In dat geval kan op grond van artikel 3:13 Burgerlijk Wetboek de executie alleen worden geschorst als sprake is van misbruik van bevoegdheid. Lid 2 van dat artikel geeft een niet limitatieve opsomming van gevallen waarin sprake is van misbruik. Bijvoorbeeld als zich een situatie voordoet waarin de partij die bevoegd is een uitspraak ten uitvoer te leggen, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening kan komen en dan dus haar bevoegdheid misbruik. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als sprake is van een juridische of feitelijke misslag danwel noodtoestand aan de zijde van de geëxecuteerde.

4.2.
[eiser] stelt dat sprake is van misbruik van recht omdat – kort gezegd –

1) het vonnis van 18 maart 2015 berust op een feitelijke en juridische misslag en sprake is van schending van artikel 6 EVRM, 2) pas na ruim zes jaar tot executie van het vonnis wordt overgegaan met het doel hem te schaden en de beslagvrije voet niet in acht wordt genomen, 3) door tenuitvoerlegging van het vonnis een noodtoestand aan de zijde van [eiser] ontstaat. Tot slot stelt [eiser] dat beslaglegging op zijn vordering tot schadevergoeding wegens zijn onterechte detentie in strijd is met de redelijkheid en billijkheid.

Misslag?

4.3.
Van een (kennelijke) misslag in het vonnis van 18 maart 2015 is geen sprake. De civiele bodemrechter heeft bij tussenvonnis van 29 januari 2014 na het horen van getuigen voorshands aannemelijk geacht dat [eiser] schuldig is aan het seksuele misbruik en hem in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren. [eiser] heeft hiervan geen gebruik gemaakt en bij vonnis van 18 maart 2015 is hij aansprakelijk gesteld voor de door [gedaagde] geleden schade. Dat [eiser] vervolgens in de strafzaak in hoger beroep is vrijgesproken doet aan het voorgaande niet af. De civiele procedure en strafprocedure moeten immers los van elkaar worden gezien. Het bewijs in de civiele procedure is conform de daarvoor geldende regels geleverd waarbij [eiser] er voor heeft gekozen geen tegenbewijs te leveren en evenmin hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van 18 maart 2015. Daarbij komt dat voor de strafrechtelijke bewezenverklaring een andere bewijsmaatstaf geldt. Een strafrechtelijke vrijspraak haalt niet zonder meer civielrechtelijk geleverd bewijs onderuit. Voorts is er geen sprake van schending van artikel 6 EVRM, omdat [gedaagde] zich niet als benadeelde partij heeft gevoegd in de strafzaak en in plaats daarvan een civiele procedure is gestart. Dat stond haar immers vrij. Artikel 51f Sv schept geen verplichting tot voeging in strafproces, maar biedt slechts de mogelijkheid op een eenvoudige manier een vordering tot schadevergoeding in te dienen.

Late executie en beslagvrije voet

4.4.
Dat [gedaagde] pas onlangs, na de vrijspraak in hoger beroep, tot executie van het vonnis is overgegaan stond haar vrij. Dit levert geen misbruik van recht op. Zij heeft immers een executoriale titel. Bovendien is pas onlangs gebleken dat [eiser] mogelijk verhaal biedt en zij haar vordering betaald kan krijgen. Zij heeft daarnaast betoogd dat zij lange tijd niet op de hoogte was van het verblijfsadres van [eiser] . Hoewel [eiser] dit betwist en niet kan worden vastgesteld of zijn verblijfsadres onbekend was, is dat eigenlijk niet relevant. Relevant is dat er nu verhaalsmogelijkheden zijn of komen en dat [gedaagde] daar gebruik van maakt. Dat zij zich verhaalt op de schadevergoeding die [eiser] mogelijk krijgt vanwege zijn detentie in de strafzaak, is niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid.

4.5.
[gedaagde] heeft ten laste van [eiser] executoriaal derdenbeslag gelegd onder de SVB op de periodieke AOW uitkering van [eiser] . Bij deze beslaglegging moet de beslagvrije voet worden toegepast. Als vervolgens ook beslag wordt gelegd op de bankrekening waarop het beslagvrije deel is of wordt overgemaakt kan dat misbruik van recht opleveren. In deze zaak kan echter niet worden vastgesteld of daarvan sprake is. De advocaat van [gedaagde] heeft ter zitting uitdrukkelijk erkend dat de beslagvrije voet moet worden toegepast en dat dat ook gebeurt. De voorzieningrechter gaat ervan uit dat de advocaat hierop toeziet en zekerheidshalve bij de deurwaarder nagaat of hij deze regels naleeft.

Noodtoestand

4.6.
Het bestaan van de noodtoestand wordt ingegeven door het gestelde niet inachtnemen van de beslagvrije voet. De advocaat van [gedaagde] zal erop toezien dat [eiser] het vastgestelde bedrag dat daarop ziet, te besteden heeft. Van een noodtoestand is vooralsnog dan ook geen sprake, althans het bestaan daarvan kan op dit moment niet worden vastgesteld.

4.7.
Gelet op het voorgaande worden de vorderingen afgewezen. ECLI:NL:RBAMS:2021:7367