Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNHO 310822 gemeente niet aansprakelijk voor schade tijdens balspel ihkv re-integratietraject bijstand

RBNHO 310822 gemeente niet aansprakelijk voor schade tijdens balspel ihkv re-integratietraject bijstand

De zaak in het kort

[eiser] is tijdens (balspel)activiteiten in het kader van deelname aan een re-integratietraject ten val gekomen. Hij heeft hierdoor letsel(schade) aan zijn knie opgelopen. [eiser] vordert onder meer een verklaring voor recht dat de Gemeente aansprakelijk is voor zijn (nog te lijden) schade. De Gemeente betwist dat zij aansprakelijk is. De rechtbank geeft de Gemeente gelijk. Van een arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en de Gemeente is geen sprake. Van schending van de zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is dan ook geen sprake. Ook heeft de Gemeente niet onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld (artikel 6:162 BW). De rechtbank wijst de vordering van [eiser] daarom af.

(.... red. LSA LM)
2
De feiten

2.1.
[eiser] ontving in 2017 een uitkering van de Gemeente op grond van de Participatiewet. De Gemeente voert een actief beleid om personen die een dergelijke uitkering ontvangen te begeleiden in de re-integratie naar werk. Hiertoe heeft de Gemeente een overeenkomst gesloten met (onder meer) Pasmatch Personeelsdiensten B.V. (hierna: Pasmatch). Pasmatch bemiddelt werkzoekenden met een afstand tot de arbeidsmarkt en bereidt hen voor op een nieuwe baan. [eiser] is door zijn klantmanager bij de Gemeente verwezen naar Pasmatch voor een bemiddelingstraject.

2.2.
Via Pasmatch is [eiser] aangemeld voor deelname aan het project SportWerkt van Stichting MEE & de Wering (hierna: het project).

2.3.
Het project hield in dat deelnemers gedurende zes weken werden begeleid, door ze kennis te laten maken met verschillende sporten, een fitnessprogramma te laten volgen en hen informatie te verschaffen over allerlei thema’s. Het doel van het project was om deelnemers zich te laten oriënteren op de arbeidsmarkt en door te laten stromen naar vrijwilligerswerk, een re-integratietraject, opleiding of (betaalde) baan.

2.4.
Op 2 oktober 2017, de eerste dag van het project, is [eiser] tijdens een balspel ten val gekomen. Op basis van een MRI van 11 januari 2018 is vastgesteld dat de voorste kruisband van zijn rechterknie geheel of gedeeltelijk is gescheurd.

2.5.
Bij brief van 17 juli 2019 heeft [eiser] de Gemeente aansprakelijk gesteld op grond van artikel 7:658 BW voor zijn (nog te lijden) schade als gevolg van het arbeidsongeval.

3
Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – na vermindering/wijziging van eis (ter zitting) – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat de Gemeente aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden en nog te lijden schade als gevolg van het incident op 2 oktober 2017,
II. de Gemeente te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 3 oktober 2017 tot aan de dag van volledige betaling, alsmede de Gemeente te veroordelen bij wege van voorschot op de door [eiser] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade tot het betalen van € 5.137,-,
III. de Gemeente te veroordelen in de kosten van deze procedure.

3.2.
De Gemeente voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.

3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4
De beoordeling

Beroep op artikel 7:658 lid 1 althans lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW)

4.1.
Volgens [eiser] is de Gemeente primair op grond van artikel 7:658 lid 1 BW aansprakelijk voor de (nog te lijden) schade. Subsidiair, als geen sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen de Gemeente en [eiser], grondt [eiser] de aansprakelijkheid van de Gemeente op artikel 7:658 lid 4 BW (inlening). Volgens [eiser] heeft de Gemeente niet aan haar zorgplicht voldaan door geen medische intake te laten plaatsvinden, terwijl [eiser] wel als sportinstructeur werd ingezet en oefeningen moest doen. Als de Gemeente zich voldoende had laten informeren over de (fysieke) (on)mogelijkheden van [eiser] en voldoende instructies had gegeven voor het juist uitvoeren van de oefeningen dan was [eiser] dit arbeidsongeval waarschijnlijk niet overkomen, aldus nog steeds [eiser].

4.2.
De Gemeente betwist dat zij als werkgever in de zin van artikel 7:658 lid 1 dan wel lid 4 BW van [eiser] heeft te gelden. Van geen van de vier kernelementen van een arbeidsovereenkomst (arbeid, loon, gedurende zekere tijd en een gezagsverhouding) is sprake.

4.3.
De rechtbank is met de Gemeente van oordeel dat er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst met [eiser]. Evenmin is sprake van inlening van [eiser] door de Gemeente. De rechtbank licht dit als volgt toe.

4.4.
Tussen partijen is onder meer in geschil of [eiser] arbeid heeft verricht voor de Gemeente. [eiser] stelt dat hij op 2 oktober 2017 werkzaamheden als sportinstructeur diende te verrichten, waarbij hij mensen met mentale of psychische problemen begeleidde om sportoefeningen te doen. [eiser] heeft deze stelling niet (concreet) onderbouwd of nader toegelicht. Dat had in het licht van het gemotiveerde (met stukken onderbouwde) verweer van de Gemeente wel op zijn weg gelegen. De rechtbank stelt dan ook vast dat [eiser] niet als sportinstructeur werkzaamheden voor de Gemeente heeft verricht, maar als deelnemer aan het project – waaronder diverse sportactiviteiten zoals het balspel vielen – heeft meegedaan. De verklaringen van [eiser] ter zitting maken dit niet anders: Dat de begeleiders van het project [eiser] aanspraken op zijn sportieve voorkomen en hem aanwezen als ‘middenspeler’ voor het balspel, brengt niet mee dat hij daarmee werkzaamheden als sportinstructeur is gaan verrichten.

4.5.
Verder waren de activiteiten van het project erop gericht de kennis en vaardigheden van de deelnemers aan het project, onder wie dus [eiser], te vergroten en hun arbeidsmarktpositie te verbeteren. Ter zitting heeft [eiser] ook bevestigd dat de activiteiten plaatsvonden in het kader van een re-integratietraject. Van een werkelijke voor de Gemeente productieve arbeidsprestatie is dan ook geen sprake geweest. Daarmee ontbreekt een essentieel bestanddeel voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst.

4.6.
Gezien deze stand van zaken kunnen de overige elementen van de arbeidsovereenkomst – loon, gedurende zekere tijd en een gezagsverhouding, waarvan de Gemeente het bestaan ook gemotiveerd heeft betwist – onbesproken blijven. Het beroep van [eiser] op artikel 7:658 lid 1 BW faalt dus.

4.7.
[eiser] heeft voorts een beroep gedaan op artikel 7:658 lid 4 BW. Uit deze bepaling volgt dat hij (de inlener) die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf arbeid laat verrichten door een persoon met wie hij geen arbeidsovereenkomst heeft, ook aansprakelijk is voor de schade die deze persoon in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt.

4.8.
Ook voor toepassing van deze bepaling is het element ‘arbeid’ vereist. Gelet op het voorgaande faalt reeds hierom ook dit beroep.

Beroep op artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad)

4.9.
Aan de vordering op grond van onrechtmatige daad legt [eiser] het volgende ten grondslag. Omdat de Gemeente geen medische intake heeft gedaan en zich niet van de risico’s van de aan [eiser] opgedragen oefeningen heeft vergewist maar hem wel heeft opdragen deze te doen, heeft de Gemeente zowel in strijd met het Arbeidsomstandighedenbesluit (artikel 5.2) gehandeld als met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Deze onrechtmatige daad kan de Gemeente worden toegerekend, omdat zij invloed had op de oefeningen die [eiser] deed. De Gemeente dient de schade van [eiser] dan ook te vergoeden, aldus nog steeds [eiser].

4.10.
De Gemeente voert gemotiveerd verweer. Dit verweer slaagt. Het beroep van [eiser] op (artikel 5.2 van) het Arbeidsomstandighedenbesluit faalt reeds omdat dit besluit niet van toepassing op de relatie tussen de Gemeente en [eiser]. Van een arbeidsrelatie is immers geen sprake.

4.11.
Van handelen of nalaten in strijd met de maatschappelijke betamelijkheid is ook geen sprake. De rechtbank stelt voorop dat de stelplicht en de bewijslast van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld op grond van de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) op [eiser] rusten. [eiser] heeft – zeker in het licht van het verweer van de Gemeente – in dit verband onvoldoende gesteld. Zo kan, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet worden gezegd dat het achterwege blijven van een medische intake voorafgaand aan deelname aan het project indruist tegen de maatschappelijk betamelijke zorgvuldigheid. Dat de Gemeente [eiser] voorafgaand aan zijn deelname had moeten ‘informeren en instrueren’, bijvoorbeeld over het te dragen schoeisel, zoals ter zitting nog is aangevoerd, valt ook niet in te zien. [eiser] was immers bekend met het (dag)programma van het project. Op het programma stond die dag onder andere een sportactiviteit en de locatie was (elke dag) een sporthal (Olympia Haarlem). Dat het balspel waarbij [eiser] ten val is gekomen een hoger (onaanvaardbaar) risico inhield voor de deelnemers dan een ander balspel is evenmin gesteld noch gebleken. Over het causaal verband (tussen het achterwege blijven van een medische intake en het ongeval) heeft [eiser] zich in het geheel niet uitgelaten.

4.12.
De slotsom is dat het beroep van [eiser] op artikel 6:162 BW faalt.

Beroep op artikel 6:171 BW

4.13.
Ter zitting heeft [eiser] zich nog beroepen op artikel 6:171 BW als grondslag voor aansprakelijkheid van de Gemeente. Dit artikel bepaalt dat, indien een niet ondergeschikte die in opdracht van een ander werkzaamheden ter uitoefening van diens bedrijf verricht, jegens een derde aansprakelijk is voor een bij die werkzaamheden begane fout, ook die ander jegens de derde aansprakelijk is.

4.14.
De rechtbank overweegt dat uit de wetsgeschiedenis (Parlementaire geschiedenis boek 6, p. 729-731) volgt dat artikel 6:171 BW niet geldt in de situatie dat de overheid (niet zijnde overheidsbedrijf) de opdrachtgever is. Dit beroep kan [eiser] tegenover de Gemeente dan ook niet baten, nog daargelaten dat [eiser] geen werkzaamheden heeft verricht.

4.15.
Aan bewijslevering wordt niet toegekomen, omdat [eiser] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan.

Conclusie

4.16.
Het bovenstaande leidt ertoe dat de Gemeente niet aansprakelijk is voor (de gevolgen van) het ongeval. De onder I verzochte verklaring voor recht zal dan ook worden afgewezen. Hieruit volgt dat ook de vordering onder II voor afwijzing gereed ligt.

Proceskosten

4.17.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Gemeente worden begroot op:
- griffierecht 2.837,00
- salaris advocaat 1.126,00 (2 punten × tarief € 563,00)

Totaal € 3.963,00 ECLI:NL:RBNHO:2022:12236