Rb Dordrecht 020910 kg schipper aansprakelijk voor ongeval met speedboat; voorschot smartengeld toegewezen in kort geding
- Meer over dit onderwerp:
Rb Dordrecht 020910 kg schipper aansprakelijk voor ongeval met speedboat; voorschot smartengeld toegewezen in kort geding
2. De feiten
2.1. [eiser], thans 28 jaar, is op 8 augustus 2008 van een snelle motorboot gevallen die bestuurd werd door [gedaagde] (hierna: het ongeval). [eiser] heeft door het ongeval een incomplete dwarslaesie opgelopen. [eiser] is van 8 tot en met 25 augustus 2008 opgenomen geweest in het MC Rotterdam en heeft daarna tot 19 januari 2009 intramuraal gerevalideerd. Thans revalideert hij wekelijks nog ten minste twee middagen.
2.2. [gedaagde] is voor, onder meer, zijn vaargedrag zowel in eerste aanleg als in hoger beroep strafrechtelijk veroordeeld. Het gerechtshof te ‘s Gravenhage heeft bij arrest van 20 juli 2010, onder meer, bewezen geacht dat '[[gedaagde]] op 8 augustus 2008 te gemeente Binnenmaas, aanmerkelijk onvoorzichtig is geweest, terwijl hij onder invloed van alcoholhoudende drank verkeerde, als schipper van een snelle motorboot (speedboot), daarmee varende op de Binnenbedijkte Maas, een opvarende genaamd: [[eiser]] niet heeft verboden om tijdens het varen op de punt van de boot te gaan staan, en is hij [[gedaagde]] - terwijl voornoemd opvarende op de punt van de boot stond - onverwachts van koers veranderd, tengevolge waarvan die opvarende in het water is gevallen en vervolgens onder de boot is terechtgekomen en in aanraking is gekomen met de schroef van de snelle motorboot, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [[eiser]] zwaar lichamelijk letsel, te weten een incomplete dwarslaesie, heeft bekomen'. In eerste aanleg had de rechtbank bewezen verklaard dat het handelen van [gedaagde] roekeloos is geweest.
2.3. Ten tijde van het ongeval was [eiser] student Media- en entertainment management (HBO).
2.4. De brief van een revalidatiearts van [eiser] van 17 juni 2010 luidt, voor zover relevant: 'Prognose: patiënt zal rolstoelafhankelijk blijven, waarbij er zeer misschien een beperkte loopfunctie met beugels binnenshuis en korte afstanden buitenshuis mogelijk zal worden, Verder verlopen mictie en seksuele functies niet optimaal. Er bestaat in de toekomst een verhoogd risico op decubitus en verder risico voor contracturen (..)'.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert samengevat en na intrekking ter zitting van een deel van zijn vordering - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van EUR 25.000,- aan voorschot op schade, vermeerderd met rente en met veroordeling van [gedaagde] in de proces- en nakosten.
3.2. [eiser] stelt daartoe, kort gezegd, het navolgende. [gedaagde] heeft op 8 augustus 2008 met zijn vaargedrag onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld, althans is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de vervoersovereenkomst. [gedaagde] is aansprakelijk voor de schade die [eiser] dientengevolge lijdt. De gezondheidsschade van [eiser] is zeer ernstig en van blijvende aard. [eiser] is nog rolstoelafhankelijk, kan niet lopen of staan en slikt dagelijks medicijnen om zeer pijnlijke spasmen in zijn benen te verminderen. Ook het arbeidsvermogen van [eiser] is aangetast, nu hij zijn opleiding heeft moeten onderbreken en daardoor later de arbeidsmarkt zal betreden. Deze schade wordt begroot op EUR 17.459,- netto voor een vertraging van één jaar. [eiser] komt bovendien een bedrag aan smartengeld als compensatie van immateriele schade zoals pijn, leed en verdriet toe voor een bedrag van EUR 65.000,-. De vordering tot betaling van een voorschot op de schade die [eiser] lijdt, is uit haar aard spoedeisend.
3.3. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De gevorderde voorziening strekt tot betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een dergelijke vordering in kort geding is slechts dan plaats, als het bestaan en de om-vang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn, terwijl voorts uit hoofde van onver-wijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling bij de afweging van de belangen van partijen aan toewijzing niet in de weg staat. Daarbij wordt aangenomen dat een schuldeiser in beginsel een spoedeisend belang heeft bij betaling van een opeisbare en niet voor serieuze betwisting vatbare geldvordering.
4.2. Met het arrest van 20 juli 2010 (zie 2.2.) staat voorshands vast dat er bij [gedaagde] sprake is van een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht. [gedaagde] voert als verweer aan dat het civielrechtelijke schuldbegrip een andere is dan het strafrechtelijke, dat hij niet opzettelijk een onverhoedse stuurbeweging heeft gemaakt en dat [eiser] in aanraking is gekomen met de schroef van de boot doordat hij het touw is blijven vasthouden. Naar voorlopig oordeel is de kans aanzienlijk dat de bodemrechter zal oordelen dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld en dat deze onrechtmatige daad hem kan worden toegerekend. Onweersproken staat vast dat [gedaagde] [eiser] niet heeft verboden om op de voorplecht te gaan staan en hem niet heeft gewaarschuwd toen hij van koers veranderde, terwijl [gedaagde] wist dat [eiser] geblowd had en alcohol had genuttigd. Voorts staat onweer-sproken vast dat [eiser] door die verandering van koers van boord is gevallen. Dat deze verandering wellicht niet opzettelijk onverhoeds was, doet niet af aan de onrechtmatigheid van het niet verbieden en het niet waarschuwen. De stelling dat [eiser] de schroef van de boot niet zou hebben geraakt, als hij het touw had losgelaten, begrijpt de voorzieningenrechter als een beroep op eigen schuld van [eiser] en doet aan de onrechtmatigheid van het handelen van [gedaagde] niet af. Dit betekent dat [gedaagde] naar voorlopig oordeel aansprakelijk te houden is voor de schade die [eiser] door het ongeval lijdt.
4.3. Thans dient beoordeeld te worden of voldoende aannemelijk is dat het beroep van [gedaagde] op eigen schuld van [eiser] in die zin dat de vergoedingsplicht van [gedaagde] geheel vervalt in de bodemprocedure, kans van slagen heeft. Voorshands moet worden aange-nomen dat zulks niet het geval is. De voorzieningenrechter acht het weliswaar niet onaan-nemelijk dat er sprake is van eigen schuld van [eiser], maar niet in die zin dat dit de gehele vergoedingsplicht van [gedaagde] wegneemt. Naar voorlopig oordeel zou de eigen schuld van [eiser] bestaan uit het op de voorplecht gaan staan terwijl hij had geblowd en gedronken. Het blijven vasthouden van het touw wordt aangemerkt als een noodreactie van [eiser] die naar verkeersopvattingen niet tot de risicosfeer van [eiser] behoort en daarmee niet tot zijn eigen schuld. De omstandigheid dat [eiser] geblowd had en alcohol had gedronken, weegt naar het oordeel van de voorzieningenrechter aanzienlijk minder zwaar dan de omstandigheden dat [gedaagde] als schipper van de motorboot onder invloed van alcohol was en [eiser] niet heeft verboden om op de voorplecht te gaan staan noch heeft gewaarschuwd dat hij van koers ging veranderen terwijl hij wist dat [eiser] geblowd had en alcohol had gedronken. Partijen twisten over de hoeveelheid verdovende middelen die [eiser] zou hebben genomen. De voor-zieningenrechter is van oordeel dat de plicht van [gedaagde] tot het verbieden/waarschuwen als voormeld zwaarder op hem drukt naar mate [eiser] meer verdovende middelen zou hebben gebruikt. De stelling van [gedaagde] dat [eiser] aanzienlijk meer heeft gebruikt dan 1 blow en een halve liter bier pakt in ieder geval niet in het voordeel van [gedaagde] uit. Welk percentage de bodemrechter [eiser] ook aan eigen schuld zal toerekenen, gelet op het vorenstaande acht de voorzieningenrechter dit percentage voorshands lager dan 50%.
4.4. [gedaagde] betwist voorts de door [eiser] gestelde schade. Het gevorderde voorschot aan schade wegens verlies aan arbeidsvermogen zal worden afgewezen. [gedaagde] voert onweer-sproken aan dat [eiser] niets aan zijn studie deed, zodat in deze procedure het causaal verband tussen het ongeval en het verlies aan arbeidsvermogen niet aannemelijk is geworden.
4.5. Wat betreft het gevorderde voorschot op smartengeld geldt als uitgangspunt dat iemand die als gevolg van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is, lichamelijk letsel heeft opgelopen, recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor het door hem geleden nadeel dat niet in vermogensschade bestaat. Daarbij moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden, in het bijzonder de aard en de ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor de betrokkene. Onweersproken staat vast dat [eiser] een incomplete dwarslaesie heeft en na een langdurige interne revalidatie thans nog aan het revalideren is. Uit de prognose van een revalidatiearts van [eiser] (zie 2.4) blijkt voorshands in voldoende mate dat [eiser] rolstoelafhankelijk zal blijven en dat er een verhoogd risico is voor andere lichamelijke beperkingen. Gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de voorzieningenrechter het door [eiser] begrote bedrag voorshands niet onaannemelijk.
4.6. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, acht de voorzieningenrechter de kans dat de bodemrechter het smartengeld zal begroten op een bedrag lager dan EUR 25.000,- klein en de kans dat dit bedrag door de bodemrechter uiteindelijk op een (aanzienlijk) hoger bedrag zal begroten, groter. Gelet op de zeer ingrijpende gevolgen van het onderhavige ongeval, de tijd die sedert het ongeval is verstreken en mogelijk nog zal verstrijken voordat in de bodemprocedure een onherroepelijke uitspraak zal worden gedaan, acht de voorzieningen-rechter een voldoende spoedeisend belang bij de vordering van [eiser] aanwezig. Gelet hierop en voorts op de aannemelijkheid dat in een bodemprocedure in elk geval het genoemde bedrag aan smartengeld zal worden toegewezen, staat het door [gedaagde] gestelde restitutie-risico aan toewijzing van de vordering niet in de weg. Dit betekent dat de vordering van [eiser] tot betaling van een voorschot op de schade alsmede de daarover gevorderde rente toewijs-baar zijn. LJN BN5830