Overslaan en naar de inhoud gaan

RBLIM 261023 dwarslaesie 16 jarige na duik in ondiep water; E.S. 50%, na billijkheidscorrectie 80%

RBLIM 261023 dwarslaesie 16 jarige na duik in ondiep water; E.S. 50%, na billijkheidscorrectie 80%
- verzocht 25 uur x € 250,00; toegewezen, met korting vanwege reistijd, 23 uur x 250,00 x 80% vanwege eigen schuld

1Samenvatting van de zaak

1.1.

[verzoeker] heeft op 12 juni 2020 een duik in ondiep water van [het meer] genomen en daardoor een hoge dwarslaesie opgelopen. De plek waar hij in [het meer] is gedoken ligt in [natuurgebied] , waarvan het Landschap de eigenaar/beheerder is. [verzoeker] meent dat het Landschap en haar verzekeraar NN aansprakelijk zijn voor de schade. Het Landschap en NN stellen dat ze niet aansprakelijk zijn. Voor het geval ze aansprakelijk worden geacht, doen ze een beroep op eigen schuld van [verzoeker] . Daardoor moet [verzoeker] volgens hen een deel van de schade zelf dragen. De rechtbank beslist dat het Landschap en NN aansprakelijk zijn, dat er sprake is van eigen schuld van [verzoeker] en dat aan hem 80% van de schade moet worden vergoed.

2De procedure

2.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    het verzoekschrift met producties 1 tot en met 20

  • -

    het e-mailbericht van 29 augustus 2023 van [verzoeker] met productie 21

  • -

    het verweerschrift met producties 1 tot en met 22

  • -

    het e-mailbericht van 29 augustus 2023 van het Landschap en NN met productie 23

  • -

    de mondelinge behandeling

  • -

    de spreekaantekeningen van [verzoeker] .

2.2.

Tenslotte is de uitspraak bepaald op heden

3De feiten

3.1.

Op 12 juni 2020 is [verzoeker] een ongeval overkomen in het [natuurgebied] , als gevolg waarvan hij ernstig letsel heeft opgelopen. [het natuurgebied] is een openbaar natuurgebied gelegen aan een deel van [het meer] . Het Landschap is eigenaar en beheerder is van [het natuurgebied] . Op onderstaand kaartje is [het meer] en [het natuurgebied] weergegeven.

[afbeelding 1] (niet op rechtspraak.nl, red. LSA LM)

3.2.

[het natuurgebied] is vrij toegankelijk via één toegangspoort, die is gelegen vlakbij punt 2 op onderstaande kaart.

[afbeelding 2](niet op rechtspraak.nl, red. LSA LM)

3.3.

[verzoeker] (destijds 16 jaar) had in de middag van 12 juni 2020 met een vriend afgesproken om met een groep jongeren te gaan zwemmen in [het meer] . [verzoeker] is het natuurgebied van [het natuurgebied] ingegaan via voormelde toegangspoort. Daarna hebben zij ongeveer 1,2 kilometer (met de fiets) afgelegd (zie de getekende lijn op bovenstaande kaart die de afgelegde [route] weergeeft). Vervolgens hebben zij nabij het punt dat op bovenstaand kaartje met een •1 is aangeduid op de oever hun handdoeken bij die van enkele andere jongeren in het gras neergelegd. [verzoeker] had nooit eerder op deze locatie gezwommen.

3.4.

Een aantal personen stond al in het water (onduidelijk is waar en tot hoever zij in het water stonden) en moedigde [verzoeker] aan ook in het water te komen. [verzoeker] heeft vervolgens vanaf de oever een sprintje getrokken, is een stukje het water in gerend (onduidelijk is hoe ver) en is vervolgens bij punt •1 het water ingedoken. Als gevolg van zijn duik in het ondiepe water heeft hij zijn nek gebroken. Ten gevolge van dit ongeval heeft [verzoeker] een hoge dwarslaesie opgelopen, waardoor hij blijvend rolstoelgebonden is.

3.5.

Bij brief van 13 augustus 2021 heeft (de belangenbehartiger van) [verzoeker] het Landschap aansprakelijk gesteld voor de door hem als gevolg van dit ongeval geleden schade. Deze aansprakelijkheidsstelling is vervolgens doorgeleid naar NN, als aansprakelijkheidsverzekeraar van het Landschap. Nadat door [deskundige] in opdracht van NN een toedrachtsonderzoek is verricht en enkele informatie tussen partijen is uitgewisseld, heeft NN bij brief van 31 mei 2022 namens het Landschap aansprakelijkheid afgewezen.

4Het geschil

4.1.

In dit deelgeschil verzoekt [verzoeker] de rechtbank voor recht te verklaren dat het Landschap volledig, althans voor een bepaald percentage, aansprakelijk is voor de als gevolg van het ongeval door hem geleden en nog te lijden schade. Daarnaast verzoekt [verzoeker] om het Landschap en NN (op grond van artikel 7:954 BW) te veroordelen tot betaling van de geleden en nog te lijden schade, te vermeerderen met de kosten van het deelgeschil.

4.2.

Aan zijn verzoek legt [verzoeker] het volgende ten grondslag:

4.2.1.

Het Landschap en NN als haar verzekeraar zijn aansprakelijk voor de schade van [verzoeker] op grond van onrechtmatige gevaarzetting (artikel 6:162). [het natuurgebied] is een natuur- en recreatiegebied. Op de plaats in [het natuurgebied] waar [verzoeker] in het ondiepe water dook, werd regelmatig gezwommen. Ten tijde van het ongeval werd er in verband met de geldende beperkingen als gevolg van de COVID-19 pandemie nog meer gezwommen dan anders, met name door jongeren, omdat er weinig andere recreatiemogelijkheden bestonden. Dit was bij het Landschap bekend. Ook bekend was dat het water daar op veel plaatsen ondiep was. Het is een feit van algemene bekendheid dat jongere recreanten – vanwege hun onbezonnenheid en onervarenheid – veelal niet de ideale voorzichtigheid betrachten bij hun recreatieve activiteiten. Er was dan ook een grote kans dat een jongere recreant in het water zou duiken zonder eerst te kijken hoe diep het water was. Dit was voor het Landschap te voorzien. Een duik in ondiep water kan ernstig letsel kan veroorzaken. Dit gevaar heeft zich bij [verzoeker] gerealiseerd: hij is in het ondiepe water gedoken en heeft als gevolg daarvan een hoge dwarslaesie opgelopen. Als eigenaar en beheerder van [het natuurgebied] rustte op het Landschap, een professionele partij, een zorgplicht om bezoekers te waarschuwen voor de gevaren van het gebruik van de op veel plaatsen ondiepe zwemplas. Dit had ook eenvoudig en zonder veel kosten gekund, bijvoorbeeld door borden te plaatsen die waarschuwden voor het ondiepe water. Toch heeft het Landschap deze maatregelen nagelaten. Het Landschap heeft hierdoor niet aan haar zorgplicht voldaan en daarmee onrechtmatig gehandeld jegens [verzoeker] .

Op basis van artikel 7:954 BW alsmede het bepaalde in artikel 1019w lid 3 Rv heeft [verzoeker] een directie actie op NN, reden waarom NN in dit geding is betrokken.

4.3.

Het Landschap en NN vinden dat de verzoeken van [verzoeker] integraal moeten worden afgewezen en hebben als voorwaardelijk tegenverzoek (voor zover het Landschap toch aansprakelijk zou zijn) de rechtbank verzocht om voor recht te verklaren dat de vergoedingsplicht van het Landschap en NN vanwege eigen schuld van [verzoeker] wordt vastgesteld op 45%, althans 50%. Aan dit verweer leggen het Landschap en NN het volgende ten grondslag:

4.3.1.

[het natuurgebied] is een natuurgebied, waarbij vegetatie alle ruimte krijgt, wat met zich brengt dat het gebied niet is ingericht als zon- en/of zwemrecreatiegebied. Het is ook niet aangemerkt als zwemlocatie in de zin van de Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden (Whvbz) waardoor alle uit die wet voortvloeiende kwaliteits- en veiligheidseisen niet van toepassing zijn. Het Landschap promoot op geen enkele wijze de oever van [het natuurgebied] als zwemlocatie. Het natuurgebied is via een ingang te betreden, alwaar een bord staat geplaatst waarop staat dat het natuurgebied op eigen risico is te betreden. Daarnaast staan er borden in [het meer] met de tekst “geen zweminrichting”. De oever van de ongevalslocatie ligt 1,2 kilometer van de ingang, waardoor het Landschap niet hoefde te verwachten dat de ongevalslocatie veelvuldig voor zwemdoeleinden werd gebruikt. De omstandigheden ter plaatste creëren als zodanig geen gevaarzetting. Ondiep water en zwemmen is beide in zijn algemeenheid niet gevaarlijk. De kans op gevaar is gering. Het gevaar doet zich pas voor als iemand besluit om al rennend het ondiepe water in te duiken. Op de ongevalslocatie waren echter geen indicatoren (duikplank, kade of andere kunstmatige verhoging) om te veronderstellen dat er aldaar verantwoord kon worden gedoken.

Het Landschap mag erop vertrouwen dat bezoekers uiterst voorzichtig en oplettend handelen indien zij van het water in [het meer] gebruik willen maken. Het Landschap behoefde in redelijkheid geen rekening te houden met het onbesuisde en roekeloze gedrag van [verzoeker] . Hij had zich ervan moeten vergewissen of het water diep genoeg was om in te duiken. Dat heeft hij echter niet gedaan. Hij heeft het gevaar zelfs onnodig extra opgezocht door met een aanloop het water in te duiken, waardoor de risico’s werden vergroot. Dit terwijl hij zag dat het water niet helder was.

Als zou worden aangenomen dat het weinig bezwaarlijk was om maatregelen te nemen, zou dat betekenen dat op alle plekken in Nederland, waaronder alle natuurgebieden, waar water voorkomt waarschuwingsborden moeten komen te staan. Het Landschap beschikt niet over de financiële middelen om de momenteel circa 9000 hectare die zij in eigendom heeft en beheerd van borden te voorzien. Het nemen van maatregelen was dus bezwaarlijk.

Gezien al deze omstandigheden heeft het Landschap haar zorgplicht niet geschonden en geen onrechtmatige daad gepleegd.

4.3.2.

Als het al zo zou zijn dat het Landschap onvoldoende maatregelen heeft genomen, dan nog geldt dat het plaatsen van adequate waarschuwingsborden het ongeval niet had voorkomen. [verzoeker] was zich geenszins bewust van de omgeving en zijn situatie. Hij heeft alle objectieve aanwijzingen die de oever en de omgeving boden dat het er gevaarlijk was te duiken genegeerd. Daardoor ontbreekt er causaal verband tussen de onrechtmatige daad en de schade.

4.3.3.

Voor het geval er toch aansprakelijkheid wordt aangenomen is er sprake van eigen schuld van [verzoeker] . [verzoeker] geeft in de media zelf toe dat hij een inschattingsfout heeft gemaakt en dat impliceert dus ook dat aan hem eigen schuld aan het ongeval verweten kan worden. Op grond van de eigen schuld van [verzoeker] moet de vergoedingsplicht op grond van artikel 6:101 BW worden gesteld op 20% voor het Landschap en 80% voor [verzoeker] . Vanwege de jonge leeftijd van [verzoeker] en de ernst van de gevolgen van het ongeluk moet die verdeling naar billijkheid worden gecorrigeerd met 25 tot 30%. Dit resulteert in een aansprakelijkheid van het Landschap en NN van 45 tot 50%.

4.3.4.

De gevorderde kosten van het deelgeschil zijn bovenmatig zowel qua aantal uren als qua uurtarief.

4.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5De beoordeling

De ontvankelijkheid van verzoeker

5.1.

Het verzoek berust op artikel 1019w Rv. In dit artikel is de mogelijkheid om een deelgeschilprocedure te voeren opgenomen. Een deelgeschilprocedure biedt zowel de persoon die schade lijdt door dood of letsel, als degene die daarvoor aansprakelijk wordt gehouden, de mogelijkheid in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter te verzoeken te beslissen over een deel van hun geschil. Het doel van de deelgeschilprocedure is de vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade. In verband met dit doel moet de rechtbank beoordelen of de verzochte beslissing kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Als de verzochte beslissing onvoldoende daaraan kan bijdragen, moet de rechter het verzoek afwijzen op grond van artikel 1019z Rv. Daarbij beoordeelt de rechtbank ook of de bijdrage van de verzochte beslissing zodanig is dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure.

5.2.

De rechtbank is van oordeel dat deze zaak geschikt is voor behandeling als deelgeschil. De aansprakelijkheidsvraag en de mate van eigen schuld waarover [verzoeker] een beslissing vraagt, betreffen een deel van het geschil en lenen zich voor een deelgeschilprocedure. Het is aannemelijk dat een beslissing over de aansprakelijkheidsvraag en de mate van eigen schuld aan partijen de duidelijkheid geeft, die partijen nodig hebben om de buitengerechtelijke onderhandelingen te kunnen voortzetten. Daarmee kan de beslissing bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De bijdrage van de verzochte beslissing aan een mogelijke vaststellingsovereenkomst, weegt naar het oordeel van de rechtbank op tegen de kosten en het tijdsverloop van de deelgeschilprocedure omdat de aansprakelijkheidsvraag en het eigen schuld vraag zeer belangrijk zijn voor de afhandeling van het totale geschil.

5.3.

Op grond van art. 7:954 BW jo art. 1019w lid 3 Rv kan ook NN als aansprakelijkheidsverzekeraar van het Landschap in de deelgeschilprocedure worden betrokken.

De onrechtmatige daad

5.4.

De te beantwoorden vraag is of er in deze zaak sprake is van een onrechtmatige daad van het Landschap doordat zij in de gegeven omstandigheden heeft gehandeld in strijd met een zorgplicht jegens [verzoeker] . Bij onrechtmatige gevaarzetting, zoals hier aan de orde, zijn de criteria van het Kelderluik-arrest van de Hoge Raad maatgevend. Deze houden in dat in het licht van de omstandigheden van het geval moet worden beoordeeld in hoeverre iemand die een situatie in het leven roept die voor anderen bij niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid gevaarlijk is, rekening dient te houden met de mogelijkheid dat die oplettendheid en voorzichtigheid niet in acht zullen worden genomen en met het oog daarop bepaalde veiligheidsmaatregelen dient te treffen. Indien daarmee rekening moet worden gehouden zonder dat er veiligheidsmaatregelen worden getroffen, is er sprake van een onrechtmatige daad. Bij de beoordeling dient met name in aanmerking te worden genomen (i) in hoeverre niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid waarschijnlijk is, (ii) hoe groot de kans is dat daaruit ongevallen ontstaan, (iii) hoe ernstig de gevolgen kunnen zijn, en (iv) in hoeverre het nemen van veiligheidsmaatregelen bezwaarlijk is.

5.5.

Het verweer van het Landschap en NN dat het Landschap geen zorgplicht heeft en dus ook geen onrechtmatige daad heeft gepleegd omdat [het natuurgebied] een natuurgebied is en niet is ingericht als zwemrecreatiegebied of is aangewezen als zweminrichting faalt. Het enkele feit dat dit zo is, ontslaat het Landschap namelijk niet van iedere zorgplicht. Of er een gevaarlijke situatie bestaat en hoe – als dat het geval is – de zorgplicht moet worden ingevuld, dient te worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Die omstandigheden zijn hier als volgt.

5.6.

Niet in geschil is dat het gedeelte van [het meer] dat zich in [het natuurgebied] bevindt ten tijde van het ongeval structureel werd gebruikt als onofficiële zwemlocatie en dat zwemmen ter plaatse was toegestaan. Naar het oordeel van de rechtbank staat verder vast dat daar ten tijde van het ongeval veel jongeren kwamen. Uit het onderzoek dat [deskundige] in opdracht van NN heeft uitgevoerd, blijkt dat het Landschap wist dat er in de zomer van 2020 relatief veel jongeren naar [het meer] kwamen omdat zij, gezien de coronamaatregelen weinig anders te doen hadden. Het verweer van het Landschap en NN (tijdens de zitting gevoerd) dat het ongeval plaatsvond voordat de lockdown voor extra recreanten zorgde, verwerpt de rechtbank als onvoldoende onderbouwd. In maart 2020 was de eerste lockdown. Op 12 juni van dat jaar vond het ongeval plaats. Het is algemeen bekend dat de lente van 2020 tijdens de eerste lockdown veelal zonnig en warm verliep. Officiële zwemlocaties waren gesloten waardoor voor zwemmen naar andere onofficiële zwemlocaties moest worden uitgeweken.

5.7.

Naast het feit dat [het meer] in de praktijk als onofficiële zwemlocatie werd gebruikt en het gegeven dat er veel jongeren vertoefden, vindt de rechtbank van belang dat het natuurgebied grenst aan open water en dat de ongevalslocatie vanwege de inrichting van de oever ( [verzoeker] spreekt over een ligweide, het Landschap van een oever met verschillende gras- en plantensoorten) geschikt was om te zonnen en zwemmen. Het was een open plek met laag gras aan het water. Onderstaand een foto van de ongevalslocatie.


[afbeelding 3] (afbeelding niet op rechtspraak.nl, red. LSA LM)

5.8.

Op de ongevalslocatie was het water ondiep. Het is weliswaar juist dat ondiep water en zwemmen op zichzelf niet gevaarlijk zijn, zoals het Landschap en NN betogen, maar het valt te verwachten dat mensen (vooral jongeren) niet altijd voorzichtig het water ingaan en dus vanuit de oever al rennend het water in zouden kunnen duiken. Gezien het feit dat het water de eerste meters ondiep is en het een feit van algemene bekendheid is dat duiken in ondiep water ernstig letsel kan veroorzaken, is de kans dat vervolgens ongevallen met ernstige gevolgen ontstaan groot. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er een gevaarlijke situatie was.

5.9.

De rechtbank is verder van oordeel dat het Landschap had kunnen en moeten voorzien dat niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid bij deze gevaarlijke situatie waarschijnlijk was, zeker nu ten tijde van corona veel jongere recreanten van de ongevalslocatie gebruik maakten. Het is een feit van algemene bekendheid dat jongere recreanten – vanwege hun onbezonnenheid en onervarenheid - veelal niet de ideale voorzichtigheid betrachten bij hun recreatieve activiteiten. Het viel te dan ook te verwachten dat een jongere recreant een duik in het ondiepe water zou kunnen nemen met ernstig letsel tot gevolg.

5.10.

Het verweer dat het nemen van maatregelen te bezwaarlijk is wordt verworpen. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet bezwaarlijk voor het Landschap om ter plaatse van de open plekken, waarvan bekend is dat er veel wordt gezwommen, de recreanten te waarschuwen voor het ondiepe water. Dit kan eenvoudig gebeuren door het plaatsen van waarschuwingsborden in het water ter plekke, die nu ontbreken. Het Landschap heeft ook op andere plekken in het gebied (andere) borden geplaatst – onder meer bij de enige toegangspoort naar [het natuurgebied] en op plekken in het water – zodat het plaatsen van borden in dit gebied voor het Landschap kennelijk niet bezwaarlijk was. Dit betekent niet dat van het Landschap wordt verwacht dat zij in alle natuurgebieden waar water voorkomt waarschuwingsborden moet plaatsen, zodat het ook in die zin niet bezwaarlijk is. In de omstandigheden van deze zaak had dit dan ook van het Landschap mogen worden verwacht.

5.11.

De rechtbank is gezien dit alles van oordeel dat het Landschap haar zorgplicht heeft geschonden door geen waarschuwingsborden voor het ondiepe water te plaatsen. Daarmee heeft het Landschap op grond van artikel 6:162 BW een onrechtmatige daad jegens [verzoeker] gepleegd.

5.12.

Voor zover het Landschap stelt dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan omdat in het natuurgebied borden staan, waarop staat dat het gebied is te betreden op eigen risico en dat geen sprake is van een zweminrichting (foto 32 bij productie 8 verweerschrift) overweegt de rechtbank het volgende.

5.12.1.

Tijdens de zitting is gebleken dat de borden met de tekst “geen zweminrichting” enkel zijn geplaatst (in het water) op een heel ander stuk van [het natuurgebied] , namelijk langs het rechte stuk tussen punten 2 en 4 op de in dit vonnis onder 3.1 weergegeven kaart, omdat dit stuk vroeger (voordat het Landschap eigenaar/beheerder werd) wel een zweminrichting was. Verder heeft [verzoeker] als onvoldoende weersproken aangevoerd dat deze borden vanaf de looproute richting ongevalslocatie, die zich over de [route] uitstrekt, niet zichtbaar zijn en bovendien verder nergens staan. Bovendien houden de woorden “geen zweminrichting” geen waarschuwing tegen ondiep water in. Daarom gaat de rechtbank aan deze stelling voorbij.

5.12.2.

Dat bij de enige ingang van het natuurgebied (nabij punt 2 op de kaart) één bord staat waarop staat “betreden op eigen risico” acht de rechtbank ook niet relevant, gelet op het volgende. Het betreft een informatief bord waarop staat:

“ Welkom in de [verzamelnaam meren]

Vrij wandelen, u hoeft hier niet op de paden te blijven.

Om natuurontwikkeling de kans te geven is er geen toegang:
Tussen zonsondergang en zonsopgang

Met loslopende honden.

Motorrijtuig, bromfiets, paard.

Art. 461. Wetboek van Strafrecht.

Let op: De halfwilde Gallowayrunderen en/of Konikpaarden die in dit gebied lopen zijn geen huisdieren.
Ze gedragen zich als dieren in het wild en kunnen onvoorspelbaar reageren.

Daarom: Voer de dieren niet.
Aai ze niet.
houd 25m afstand en loop nooit door een kudde.

Betreden op eigen risico.
(…)”

Dat met de waarschuwing “betreden op eigen risico” ook wordt gewaarschuwd voor ondiep water blijkt nergens uit.

5.12.3.

Kortom, nergens worden zwemmers zichtbaar gewaarschuwd voor het feit dat sprake is van ondiep water, waardoor duiken gevaarlijk is. Ook dit verweer wordt daarom verworpen.

Causaal verband schade en onrechtmatige daad

5.13.

De rechtbank verwerpt verder het verweer van het Landschap dat het plaatsen van adequate waarschuwingsborden het ongeval niet had voorkomen zodat causaal verband tussen de geleden schade en de onrechtmatige daad ontbreekt. Als er op de plekken waar in de lente/zomer van 2020 werd gezwommen waarschuwingsborden hadden gestaan bij de ondiepe plekken in het water, is het aannemelijk dat [verzoeker] besef had gehad van het gevaar en de duik niet had gemaakt. Het zien van een waarschuwingsbord voor ondiep water op de plek waar iemand wil duiken, geeft immers een onmiddellijk besef van de gevaarlijkheid van het duiken.

5.14.

Resumerend heeft het Landschap door nabij de open plekken aan de oevers waarvan zij wist dat daar veel werd gezwommen niet te waarschuwen voor het ondiep zijn van het water van [het natuurgebied] een situatie laten voortbestaan, althans in het leven geroepen die voor recreanten bij niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en onvoorzichtigheid gevaarlijk is. De kans dat daaruit ongevallen met ernstige gevolgen zouden ontstaan was aanzienlijk en die kans heeft zich in het onderhavige geval gerealiseerd, terwijl het nemen van veiligheidsmaatregelen niet bezwaarlijk kon worden geacht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het Landschap aansprakelijk is voor de schade die [verzoeker] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van de noodlottige duik. NN is tevens aansprakelijk voor deze schade als de verzekeraar van het Landschap op grond van art. 7:954 BW.

De eigen schuld en de billijkheidscorrectie

5.15.

De rechtbank is van oordeel dat [verzoeker] voor de helft (50%) eigen schuld heeft aan het ongeval. Hij is, zonder dat hij zich heeft vergewist van de diepte van het water, vanuit de oever het water in gerend en heeft vervolgens een duik gemaakt. Omdat hij de plek waar hij dook niet kende en het geen officiële zwemlocatie was had hij eerst moeten kijken hoe diep het water was. Omdat hij dat niet heeft gedaan, heeft hij niet de voorzichtigheid betracht die hij in acht had moeten nemen en daarmee in belangrijke mate zelf bijgedragen aan zijn ongeval. De rechtbank ziet wel aanleiding na weging van de omstandigheden van het geval een billijkheidscorrectie toe te passen, zodanig dat de omvang van de aansprakelijkheid van het Landschap op 80% wordt vastgesteld. De omstandigheden die aanleiding geven tot de correctie zijn met name de aard en de ernst van het blijvende letsel dat [verzoeker] op jonge leeftijd heeft opgelopen en het gegeven dat het Landschap verzekerd is voor dergelijke schade. De rechtbank is van oordeel dat deze mate van correctie past bij vergelijkbare gevallen in de jurisprudentie (duik in ondiep water, onvoldoende waarschuwing en blijvend ernstig letsel). Het Landschap en NN zijn daarom gehouden 80% van de geleden en nog te lijden schade van [verzoeker] te vergoeden.

5.16.

Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek tot vaststelling van aansprakelijkheid en tot vergoeding van de door [verzoeker] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade toewijzen op de in de beslissing weergegeven wijze.

De proceskosten

5.17.

[verzoeker] vordert vergoeding van de kosten van dit deelgeschil. In totaal gaat het om het griffierecht van € 314,00 en 25 uren maal een uurtarief van € 250,00 exclusief btw, waarin zit begrepen 3 uren voor de zitting en 5 uren reistijd van Amsterdam naar Maastricht.

5.18.

Het Landschap en NN maken bezwaar tegen zowel het aantal uren als het uurtarief.

5.19.

De rechtbank moet op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van deze deelgeschilprocedure begroten. Hoe de kosten moeten worden begroot is geregeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Daaruit volgt dat de rechtbank bij de begroting van de kosten de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets moet gebruiken, wat betekent dat zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten redelijk moeten zijn. Aangezien sprake is van “eigen schuld” wordt niet alleen de schadevergoedingsplicht op grond van artikel 6:101 BW, maar ook – en in beginsel in dezelfde mate – de verplichting om de buitengerechtelijke kosten te vergoeden verminderd (HR 21 september 2007, NJ 2008/241 (Slot/Manege Bergemo).

5.20.

Naar het oordeel van de rechtbank is het redelijk dat [verzoeker] kosten voor rechtsbijstand heeft gemaakt. Het uurtarief van € 250,00 exclusief btw is kennelijk tussen [verzoeker] en diens advocaat afgesproken en acht de rechtbank niet bovenmatig. Het feit dat de advocaat geen lid is van een specialisatievereniging op het gebied van personenschade is niet zonder meer aanleiding om het uurtarief te matigen. Uit de urenverantwoording blijkt dat de advocaat in totaal ongeveer 17 uren heeft besteed aan deze procedure. Daarin zitten begrepen de uren voor het opstellen van het verzoekschrift, de uren gemoeid met een bijeenkomst bij [verzoeker] thuis in aanwezigheid van de belangenbehartiger en de uren besteed aan correspondentie. Daarnaast telt de advocaat 3 uren voor de zitting. De rechtbank acht dit alles niet bovenmatig en daarmee redelijk. De rechtbank acht het echter niet redelijk dat de advocaat vijf uren keer zijn uurtarief aan reiskosten rekent, temeer ook omdat de advocaat naar eigen zeggen zowel in Amsterdam als in Maastricht kantoor houdt. De rechtbank zal uitgaan van twee uren reistijd a € 250,00 exclusief btw. Totaal komen daarmee 22 uren voor vergoeding in aanmerking, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 5.500,00 exclusief en € 6.655,00 inclusief btw. Nu daarop het eigen schuldpercentage in mindering moet worden gebracht, zullen het Landschap en NN tot betaling van (80% van € 6.655,00, dat is) € 5.324,00, aan [verzoeker] worden veroordeeld, vermeerderd met griffierecht en de gevorderde nakosten.

5.21.

De proceskosten van [verzoeker] worden daarom begroot op:

- griffierecht € 314,00

- salaris advocaat € 5.324,00

- nakosten € 173,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)

Totaal € 5.811,00 ECLI:NL:RBLIM:2023:6252