Overslaan en naar de inhoud gaan

CTG 181207 arts schiet tuchtrechterlijk niet tekort door geen navraag te doen na sterilistatie

CTG 181207 arts schiet tuchtrechterlijk niet tekort door geen navraag te doen naar stand van zaken na sterilisatie
4.4 Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat het beter was geweest indien de arts op het spreekuurcontact van 8 februari 2000 bij klager navraag had gedaan naar de stand van zaken betreffende de sterilisatie. Anders dan het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege evenwel van oordeel dat de arts door de sterilisatie alstoen onbesproken te laten niet in strijd heeft gehandeld met de zorg die hij jegens de klager behoorde te betrachten. In dit verband acht het Centraal Tuchtcollege het navolgende van belang. Het oorspronkelijke initiatief tot sterilisatie kwam van klager. De arts heeft zorgvuldig gehandeld door met klager af te spreken dat hij met zijn echtgenote terug moest komen om de sterilisatiewens gezamenlijk te bespreken. Op 5 oktober 1998 heeft dit gesprek vervolgens plaatsgevonden en is gebleken dat het een goed gefundeerde sterilisatiewens was. Na de vasectomie op 16 december 1998 heeft de arts gewezen op het belang van het onderzoek van het sperma teneinde een ongewenste zwangerschap te voorkomen. Klager heeft tweemaal - op 12 maart en op 26 april 1999 - zijn sperma laten onderzoeken op levende zaadcellen. Vervolgens blijkt uit de verklaring van klager (in het proces-verbaal van getuigenverhoor van 8 december 2004 bij de Rechtbank H.) dat de arts na het tweede spermaonderzoek aan de echtgenote van klager omtrent de spermacellen heeft verteld dat er nog “zoveel per gezichtveld“ levend waren en dat klager daarvan op de hoogte was. Aannemelijk is dat de arts vervolgens heeft gezegd, zoals hij ook stelt, dat een derde controle noodzakelijk was teneinde het risico op een zwangerschap uit te sluiten. Dat de arts, wetende dat er nog levende spermacellen in het sperma aanwezig zijn, gezegd zou hebben dat het veilig was om zonder voorbehoedsmiddelen te vrijen, acht het Centraal Tuchtcollege onaannemelijk. Los daarvan mag het overigens van algemene bekendheid worden verondersteld dat vrijen niet veilig is zolang er nog levende zaadcellen in het sperma aanwezig zijn. Onder deze omstandigheden lag het, naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege, op de weg van klager om er voor te zorgen dat zijn sperma andermaal werd onderzocht. Door één en ander op 8 februari 2000 niet te bespreken is de arts niet in tuchtrechtelijk verwijtbare zin tekortgeschoten in de zorg jegens klager. De grief van de arts slaagt.
CTG 2006/190