Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb A'dam 010807 asfyxie, verpleegkundige handelde niet ism zorgplicht

Rb A'dam 010807 asfyxie, verpleegkundige handelde niet ism zorgplicht
2.3.  De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 4 augustus 2004 (verder: het tussenvonnis) geconcludeerd dat B is tekortgeschoten in haar zorgplicht jegens AAA in de periode tussen 13.00 en 14.15 uur door:
- na de (eerste) bradycardie van 13.00 uur niet na iedere wee de harttonen te beluisteren en de uitkomsten daarvan te noteren;
- geen andere maatregelen te nemen, zoals het doen van inwendig onderzoek;
- niet kort na 13.00 uur de gynaecoloog in consult te roepen; en
- de gynaecoloog er niet van op de hoogte te stellen dat de (eerste) bradycardie zich al om 13.00 uur had voorgedaan.
De rechtbank is er daarbij onder meer vanuit gegaan dat ofwel tot tweemaal toe een bradycardie is geconstateerd, waarbij de eerste rond 13.00 uur plaatsvond, ofwel sprake is geweest van langdurige bradycardie, die al begon rond 13.00 uur en pas tijdens het consult van C verbeterde (rechtsoverweging 5.9).
  
2.4.  De deskundigen gaan er in hun deskundigenbericht vanuit dat in de periode 13.00 en 14.15 uur tot tweemaal toe door B een lage hartactie is vastgesteld waarna herstel is opgetreden. Zij baseren zich daarbij op de status van B en haar getuigenverklaring. Volgens de deskundigen is het beter de term bradycardie achterwege te laten.
Het verschil tussen een bradycardie en een lage hartactie is, volgens het deskundigenbericht, dat een lage foetale hartactie minder dan 100 slagen per minuut is en een foetale bradycardie is een foetale hartfrequentie onder de 110 slagen per minuut of een afname met meer dan 40 slagen per minuut ten opzichte van de basisfrequentie, gedurende meer dan 5 minuten.

2.5.  A c.s. stellen dat de deskundigen er in het deskundigenbericht ten onrechte vanuit gaan dat sprake is geweest van een “tot tweemaal toe geconstateerde lage hartactie” en dat tijdens de resterende tijd sprake is geweest van een “normale hartactie”.

2.6.  De rechtbank volgt A c.s. hierin niet, maar zal de deskundigen volgen. Zij hebben op het terrein waarop zij bij uitstek deskundig zijn op inzichtelijke wijze uiteengezet op welke gegevens -de status van de verloskundige en haar getuigenverklaring- hun oordeel is gebaseerd. Zij hebben daarbij beredeneerd aangegeven dat de term bradycardie beter achterwege kan blijven. De deskundigen zullen vanwege hun deskundigheid daarin worden gevolgd.
De rechtbank dient daarom op dit punt terug te komen op de hiervoor onder 2.3. weergegeven overweging in het tussenvonnis. Op grond van het deskundigenbericht wordt tot uitgangspunt genomen dat in de periode tussen 13.00 uur en 14.15 uur tot tweemaal toe door B een lage hartactie is vastgesteld waarna herstel is opgetreden.
Uit het deskundigenbericht volgt dat B in de gegeven situatie een gynaecoloog in consult diende te vragen dan wel de bevalling moest overdragen aan de gynaecoloog. Andere te nemen maatregelen noemen de deskundigen niet. Het feit dat B in dit geval de gynaecoloog in consult heeft gevraagd en de bevalling niet heeft overgedragen, was destijds, zo volgt uit het deskundigenrapport, niet in strijd met de geldende professionele standaard.
Uit het rapport leidt de rechtbank dan ook af dat B in de periode tussen 13.00 uur en 14.15 uur geen maatregelen achterwege heeft gelaten die zij wel had moeten treffen.

2.7.  Uit het deskundigenbericht volgt voorts dat bij AAA asfyxie is opgetreden en dat zijn handicaps hoogstwaarschijnlijk daarvan het gevolg zijn.
Het meest waarschijnlijk is volgens de deskundigen dat de asfyxie tijdens de bevalling is ontstaan, het meest waarschijnlijk tijdens de redelijk langdurige uitdrijving van 95 minuten. Dat de asfyxie bij AAA in de periode tussen 13.00 uur en 14.15 uur is ontstaan, is volgens de deskundigen minder waarschijnlijk.
De deskundigen achten de beschikbare gegevens echter te summier om dat uit te sluiten. Kennelijk hebben de deskundigen wel voldoende gegevens beschikbaar geacht om te kunnen constateren dat de asfyxie het meest waarschijnlijk is ontstaan tijdens de uitdrijving en minder waarschijnlijk in de periode tussen 13.00 uur en 14.15 uur.
Daarom moet worden geoordeeld dat het causale verband tussen het handelen van B in de periode tussen 13.00 uur en 14.15 uur en de asfyxie onvoldoende aannemelijk is geworden. Zij heeft niet gehandeld in strijd met haar zorgplicht door in die periode de bevalling niet over te dragen aan de gynaecoloog, terwijl zij in de periode waarin de asfyxie het meest waarschijnlijk is ontstaan, te weten tijdens de uitdrijving na 14.15 uur, niet onzorgvuldig heeft gehandeld (zie rechtsoverweging 5.14 van het tussenvonnis).
Dat de bevalling mogelijk anders zou zijn verlopen en het letsel van AAA mogelijk minder ernstig of zelfs afwezig zou zijn geweest indien B de bevalling zou hebben overgedragen en cardiotocografie zou zijn toegepast, maakt dit niet anders. Alleen indien geoordeeld zou moeten worden dat B in strijd met haar zorgplicht heeft gehandeld door deze maatregelen na te laten, zou B aansprakelijk zijn. Het deskundigenrapport biedt echter geen steun voor dat oordeel.
LJN BB3691