Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Maastricht 220306 PTTS na overlijden baby door fout arts

Rechtbank Maastricht, meervoudig, 22 maart 2006:
2.1.1 Op 26 mei 2001 is uit eiseres sub 1 een dode baby ter wereld gekomen. Gedaagde heeft erkend dat hij kort voor de geboorte en bij de geboorte het proces onvoldoende heeft bewaakt en dat bij een betere bewaking de overlevingskans van de baby groter was geweest. Aldus erkent gedaagde aansprakelijk te zijn voor de daardoor geleden schade. Eisers stellen dat eiseres sub 1 met gedaagde een geneeskundige behandelingsovereenkomst heeft gesloten en dat gedaagde in de nakoming daarvan toerekenbaar tekort is geschoten. Aldus heeft gedaagde eveneens een onrechtmatige daad jegens beide eisers gepleegd omdat hij gehandeld heeft in strijd met hetgeen hem volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, omdat hij inbreuk op een recht van eisers heeft gemaakt en/of omdat hij in strijd heeft gehandeld met een wettelijke plicht. Gedaagde heeft verder onvoldoende informatie verstrekt terzake de door hem verrichte handelingen en onvoldoende duidelijk gemaakt wat hij bij de verlossing allemaal wel en niet heeft gedaan. De betreffende arts “deed maar” aldus eisers. Ook in deze procedure heeft gedaagde niet voldaan aan de verzwaarde stelplicht waar medici en gedaagde op grond van de rechtspraak aan dienen te voldoen. Door al deze fouten zijn fundamentele rechten van eisers geschonden en wel de rechten zoals neergelegd in de artikelen 10 en 11 Grondwet en 2 en 8 EVRM. Een aantasting van dergelijke fundamentele rechten moet gezien worden als een aantasting in de persoon in de zin van art. 6:106, lid 1 aanhef en onder b BW. Op die grond kan immateriële schade worden gevorderd zonder dat er geestelijk letsel vastgesteld dient te worden. Verder is sprake van geestelijk letsel, meer in het bijzonder van shockschade. Eisers lijden namelijk door de fouten aan een posttraumatisch stresssyndroom (hierna PTSS). Ook op grond hiervan kan aanspraak worden gemaakt op vergoeding van immateriële schade.
Eisers stellen verder door de fouten materiële schade te hebben geleden. Zo wilden zij door het ongeluk niet langer in [woonplaats] wonen en zijn zij verhuisd naar [woonplaats]. De verhuiskosten zijn kosten die door de fouten zijn ontstaan. Tevens heeft eiseres sub 1 door de aantasting in de persoon ex art. 6:106, lid 1 aanhef en onder b BW en het bij haar ontstane PTSS Zweedse en Duitse klanten verloren en heeft zij anderszins arbeidsvermogen verloren. Eiser sub 2 heeft eveneens problemen ervaren bij de uitoefening van zijn werkzaamheden die eveneens een gevolg zijn van de fouten. Zo heeft hij na zijn werkzaamheden bij [Naam bedrijf] een WW-uitkering ontvangen waarna hij nog een jaar bij Ikea heeft gewerkt waarna hij tenslotte vanaf mei 2003 werkloos is geworden. Ook hij vordert vergoeding terzake verlies aan arbeidsvermogen.
(...)
2.2 Gedaagde erkent dat tijdens de opname voor de geboorte onvoldoende zorgvuldig is gehandeld en het daardoor bij eisers ontstane verdriet. Hij ontkent echter dat dit verdriet op grond van het huidige recht leidt tot een geldvordering. De voor die geldvordering geldende voorwaarden zijn namelijk in het onderhavige geval niet aanwezig. Zo stelt gedaagde dat hij geen verkeers- of veiligheidsnorm heeft overtreden. Eisers zijn ook niet, zoals in bijvoorbeeld het Taxibusarrest (NJ 2002, 240) waarbij de moeder van een vijfjarig kind dat was overreden, het hoofd van haar kind wilde omdraaien waarbij haar hand in de schedel van haar dochter verdween omdat datgene waarvan de moeder dacht dat het braaksel was, een deel van de hersenen van haar dochter bleek te zijn, rechtstreeks geconfronteerd met direct ernstig waarneembare en schokkende gevolgen van de fout. De toestand van het ongeboren kind verslechterde in de loop van de middag en uiteindelijk is het kind, in nog ongeboren toestand, overleden. Het kind is pas uren daarna geboren. Uit niets blijkt verder dat eisers aan PTSS lijden. Het door hen overgelegde rapport stelt als diagnose weliswaar PTSS doch de inhoud van het rapport biedt onvoldoende aanknopingspunten voor deze conclusie
Gedaagde ontkent verder dat het zelfbeschikkingsrecht of het recht op family life van eisers is geschonden zodat er geen recht op vergoeding op voet van art. 6:106 BW bestaat. Eisers hebben niet aangetoond dat de verhuizing daadwerkelijk het gevolg was van de fout terwijl, indien dit anders zou zijn, die verhuiskosten feitelijk affectieschade vormen die in dit geval niet voor vergoeding in aanmerking komt. Een en ander geldt evenzeer voor de gevorderde vergoeding van het verlies van arbeidsvermogen.
Voorzover, tenslotte, eisers toch recht zouden hebben op schadevergoeding, kan deze schade ook in deze procedure worden begroot.

3. De beoordeling

3.1 De rechtbank stelt, net als gedaagde, voorop dat het overlijden van het ongeboren kind een verdrietige gebeurtenis is geweest die zich niet wel in woorden laat vangen. Dit verdriet laat echter onverlet dat indien gesteld wordt dat dit verdriet heeft geleid tot schade die in geld vergoed dient te worden, de tegenpartij bewijs van die schade mag vragen. Daar is, anders dan eisers bij dagvaarding lijken te stellen, niets onrechtmatigs aan. Het bewijs van die schade dient vervolgens conform de regels van het recht te worden geleverd, ook in gevallen als het onderhavige.
(...)
3.3.1 De rechtbank begrijpt uit de akte wijziging eis dat eiseres sub 1 primair aan haar vordering ten grondslag legt dat zij met gedaagde een geneeskundige behandelingsovereenkomst heeft gesloten en dat gedaagde toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de daaruit voor hem voortvloeiende verbintenis(sen) en/of dat gedaagde jegens eiseres sub 1 aansprakelijk is op grond van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de geneeskundige behandelingsovereenkomst door de behandelend arts. Hierdoor is gedaagde jegens eisers tevens aansprakelijk op grond van onrechtmatige daad. De rechtbank begrijpt uit hetgeen eisers tijdens de comparitie hebben aangevoerd dat zij zich kunnen vinden in de door hen overgelegde uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege voor de gezondheidszorg te Eindhoven van 20 september 2005. Zij hebben immers tijdens die comparitie gesteld zich primair op deze uitspraak te beroepen. Dat zij het kennelijk volledig eens zijn met deze uitspraak blijkt verder ook uit het feit dat zij tijdens de comparitie hier geen enkele kritiek op hebben geuit.
De uitspraak houdt, wat dat betreft, het volgende in :
“Naar het oordeel van het College had het ... op de weg van [naam behandelend arts] (nt rechtbank : de behandelend arts) gelegen extra alert te blijven op de conditie van het kind. Hij had daartoe ofwel zelf het CTG met enige regelmaat dienen te (blijven) volgen ofwel de verpleging zodanig moeten instrueren dat het CTG nauwlettender dan normaal werd gevolgd. Niet gesteld of gebleken is dat dit in casu met name na 15.55 uur is gebeurd. Het gebruik van het instrument CTG is immers vooral van belang om de follow-up te realiseren. Bij adequaat gebruik als voormeld had Keunen in elk geval zo snel mogelijk na 15.58 uur, toen hypertonie optrad en weinig variabiliteit met herhaalde deceleraties te zien was, alsnog over kunnen gaan tot het verrichten van een MBO dan wel tot het ondernemen van andere acties, hetgeen toen zeker geboden was. De behandelend arts is dan ook, naar het oordeel van het College, onvoldoende alert geweest en hij heeft, zoals de deskundige ook aangeeft, de ontwikkeling kennelijk te gunstig ingeschat.” Aldus heeft eiseres sub 1 de wanprestatie primair gebaseerd op de gegevens uit het hiervoor geciteerde oordeel van het College.
Kennelijk in aanvulling hierop stelt eiseres sub 1 dat sprake is van andere toerekenbare tekortkomingen jegens eiseres sub 1, omdat er is behandeld zonder “informed consent” van eiseres sub 1 en meer in het algemeen zonder voldoende informatie te verschaffen voorafgaand aan, tijdens en na de behandeling. Dit heeft geleid tot aantasting van het zelfbeschikkingsrecht en het recht op family life.
3.3.2 Gedaagde erkent dat hij met eiseres sub 1 een geneeskundige behandelingsovereenkomst heeft gesloten en ook dat hij tekort is geschoten in de nakoming daarvan omdat er sprake is geweest van onvoldoende bewaking van de foetus tijdens de baring en dat de overlevingskans van de baby groter was geweest bij een betere bewaking (zie 17 antwoord). Gedaagde heeft erkend voor de daardoor ontstane schade aansprakelijk te zijn (zie 4 antwoord) voorzover eiseres sub 1 daar recht op heeft. In dat kader heeft gedaagde reeds de nodige materiële schade vergoed (zie 3.2 akte wijziging eis). Gedaagde ontkent alle andere door eiseres sub 1 gestelde tekortkomingen.
3.3.3 Gelet op de hectiek en de korte duur waarop zich een en ander heeft afgespeeld gaat de rechtbank voorbij aan hetgeen door eiseres sub 1 is gesteld omtrent de informed consent. De rechtbank acht het namelijk uiterst onaannemelijk dat er én voldoende tijd was voor een behoorlijke en rustige uitleg én dat eiseres sub 1 voor een andere oplossing zou hebben gekozen dan de door gedaagde gevolgde oplossing. De rechtbank laat hierbij in het midden of de behandelend arts aan een dergelijke keuze zonder meer gevolg had kunnen en moeten geven. De rechtbank komt daarom niet toe aan het geven van een oordeel over hetgeen eiseres sub 1 heeft aangevoerd inzake de schade (zowel materieel als immaterieel) die de gestelde “informatie en toestemmingsfouten” zouden hebben veroorzaakt.
3.3.4 De rechtbank gaat ook voorbij aan de stellingen van eiseres sub 1 inzake de verzwaarde of aanvullende stelplicht, in het kader waarvan eiseres sub 1 verwijst naar enkele arrest van de Hoge Raad. De verzwaarde of aanvullende stelplicht waarvan in deze arresten sprake is, is een ‘plicht’ in het kader van de feitenvaststelling in de civiele procedure; het niet-naleven van deze ‘plicht’ leidt tot procedurele sancties. Niet valt in te zien hoe deze (toepassing van) een regel van procesrecht kan dienen als onderbouwing van een materieel-rechtelijke tekortkoming (al dan niet van de geneeskundige behandelingsovereenkomst) in de fase vóór aanvang van een civiel proces.
3.3.5 De rechtbank ziet niet waar de gestelde onrechtmatige daad in dit kader nog tot andere resultaten kan leiden zodat hetgeen eiseres sub 1 daar verder over heeft gesteld niet zal worden beoordeeld.

3.4.1 De rechtbank begrijpt de akte wijzing eis (5.1-slot) aldus dat eiseres sub 1 op grond van de daartoe bij dagvaarding aangevoerde feiten onverkort aanspraak maakt op vergoeding van zowel materiële als immateriële schade, maar deze feiten nu primair kwalificeert als een tekortkoming in de nakoming van de met haar gesloten overeenkomst, welke tekortkoming heeft geleid tot het ontstaan van een post-traumatische stressstoornis (PTSS). De rechtbank is van oordeel dat eiseres sub 1 aanspraak kan maken op vergoeding van deze schade, zonder dat voldaan hoeft te zijn aan voorwaarden gesteld in meergenoemd Taxibusarrest, waaronder het ernstige ongeval ten gevolge van de schending van een verkeers- of veiligheidsnorm. In dat kader was immers sprake van een aanspraak op grond van onrechtmatige daad door de moeder, als derde, op grond van de shockerende wijze waarmee zij werd geconfronteerd met het overlijden van haar kind. In het onderhavige geval is daarentegen sprake van een tekortkoming rechtstreeks jegens de contractuele wederpartij, eiseres sub 1. Vereist is daarvoor wel, gelet op het bepaalde in artikel 6:106, lid 1 sub b, van het Burgerlijk Wetboek en op de uitleg die daaraan in algemene zin is gegeven in meergenoemd Taxibusarrest, dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
3.4.2 Eiseres sub 1 heeft in dit verband gesteld dat zij, ten gevolge van de feiten zoals bedoeld onder 3.3.1 en 3.4.1, leidt aan PTSS. Ten bewijze van haar stelling heeft zij een rapport van de [naam psychiater] overgelegd. Dit rapport van [naam psychiater] is grotendeels een verslag van hetgeen eisers aan [naam psychiater] hebben verteld. Van enige kritisch-onderzoekende vraag van Kars is niet gebleken. Van enig ander onderzoek dan het enkele aanhoren van eisers is evenmin gebleken. [Naam psychiater] heeft verder op geen enkele manier gedefinieerd waarvan hij uitgaat indien hij het heeft over PTSS zodat niet is aangegeven op basis van welke concrete feiten hij nu tot de conclusie is gekomen dat eisers PTSS hebben. Al met al komt zijn conclusie eigenlijk uit de lucht vallen. Dit betekent dat, voorzover eiseres sub 1 blijft bij haar stelling dat zij lijdt aan PTSS ten gevolge van de fout, een deskundigenbericht noodzakelijk is. Het is de rechtbank, mede gelet op de bij antwoord als productie overgelegde brief van mr Stroink en hetgeen in de dagvaarding onder 4.3 is vermeld, niet duidelijk of eiseres sub 1 bereid is aan een nieuw onderzoek mee te werken. Eiseres sub 1 zal daarom in staat worden gesteld zich hierover uit te laten. Voor het geval dat zij haar medewerking aan zo’n onderzoek wil geven, zal de rechtbank partijen in staat stellen om zich terzake dit onderzoek uit te laten over het aantal van de te benoemen deskundigen, de aan de deskundige(n) te stellen vragen, de te benoemen perso(o)n(en) en de volgens partijen maximaal acceptabele hoogte van het voorschot waarbij deze kosten door eiseres sub 1 als eisende partij dienen te worden voorgeschoten.
3.4.3 Gedaagde heeft niet alleen ontkend dat er sprake is van PTSS aan de zijde van eiseres sub 1 doch heeft ook het causaal verband tussen haar fout en de eventuele PTSS ontkend. Indien komt vast te staan dat eiseres sub 1 aan PTSS lijdt, gaat de rechtbank aan deze ontkenning voorbij alleen al bij omdat van enige andere oorzaak waardoor bij eiseres sub 1 dit syndroom is ontstaan niet is gebleken. Voorzover gedaagde heeft willen stellen dat eiseres sub 1 dezelfde pijn zou hebben geleden indien er geen fout was gemaakt (zie onder meer 39 antwoord), miskent die stelling dat die situatie zich niet heeft voorgedaan juist omdat gedaagde een fout heeft gemaakt terwijl de rechtbank het voor onmogelijk (en onwenselijk) houdt om onderzoek te doen naar de vraag hoeveel eiseres sub 1 zou hebben geleden indien de baby dood ter wereld zou zijn gekomen zonder dat gedaagde een fout heeft gemaakt.

3.5.1 Uit hetgeen bij dagvaarding onder 4.1 en 4.2 is gesteld, zou kunnen worden afgeleid dat in dit geding slechts de immateriële schade in geschil is. Eiseres sub 1 heeft in de akte wijziging eis duidelijk gemaakt dat zij ook materiële schade vordert doch dat zij blijft bij de vordering inhoudende verwijzing naar de schadestaatprocedure. De rechtbank begrijpt dat de materiële schade die wordt gevorderd de kosten voor de verhuizing naar [woonplaats] betreffen en schade door verlies aan arbeidsvermogen.
De kosten verhuizing naar [woonplaats] zullen in elk geval worden afgewezen omdat die kosten niet meer in redelijkheid als een gevolg van de fout waarvoor gedaagde aansprakelijk is, aan gedaagde kunnen worden toegerekend in de zin van art. 6:98 BW. Dit verband is namelijk zo ver verwijderd van de fout en zo volstrekt onvoorzienbaar dat het niet meer redelijk is deze kosten door gedaagde te laten vergoeden.
3.5.2 Voor wat betreft de schade door verlies aan arbeidsvermogen zal de zaak worden verwezen naar de schadestaatprocedure. Aldaar zal onder andere het causaal verband onderzocht dienen te worden, waarbij in elk geval van belang is dat het verlies aan arbeidsvermogen dat is veroorzaakt door de verhuizing, gelet op bovenstaande niet voor vergoeding in aanmerking komt.

3.6.1 Eiser sub 2 heeft bij de akte wijziging eis zijn vordering niet met een tweede grondslag uitgebreid : die was en is onrechtmatige daad. Hij heeft, voorzover de rechtbank begrijpt, met verwijzing naar HR 18 maart 2005 (baby Kelly) in de akte wijziging eis kennelijk willen stellen dat de belangen van eiser sub 2 (de vader) ten nauwste betrokken zijn bij de geboorte omdat door de geboorte van het kind tussen hem en het kind een familierechtelijke betrekking, zelfs family life nu hij met eiseres sub 1 is gehuwd, ontstaat. Door vervolgens een fout te maken waardoor de baby niet levend ter wereld is gekomen, heeft gedaagde ten opzichte van hem onrechtmatig gehandeld.
Gedaagde brengt hiertegen in dat het baby Kelly-arrest beperkter moet worden uitgelegd en wel in die zin dat de in dat arrest geformuleerde regel alleen van toepassing is indien het zelfbeschikkingsrecht van de ouders wordt geschonden en dit recht is in dit geval niet geschonden.
De rechtbank volgt gedaagde omdat de rechtbank in het baby Kelly-arrest slechts leest dat de belangen bij de vader ten nauwste betrokken zijn bij een beslissing over de vraag of een zwangerschap afgebroken moet worden. De rechtbank leest in dit arrest niet dat een vader wiens ongeboren kind tijdens de bevalling overlijdt in juridisch opzicht zo nauw betrokken is bij dit overlijden dat hij uitsluitend daardoor een civielrechtelijke vordering tot schadevergoeding zou hebben op degene die de dood heeft veroorzaakt. Het, onmiskenbaar trieste, feit dat zijn kind dood is geboren waarbij gedaagde een fout heeft gemaakt, betekent niet dat gedaagde daarmee het recht op respect voor zijn familie- en gezinsleven zodanig heeft aangetast dat er sprake is van onrechtmatig handelen.
Voorzover eiser sub 2 zijn vordering heeft gebaseerd op de stelling dat gedaagde heeft gehandeld in strijd met het informed consent, verwijst de rechtbank naar hetgeen zij daarover hiervoor onder 3.3.3 heeft overwogen hetgeen als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd. De rechtbank overweegt daarbij nog dat zo gedaagde wel in strijd met dit recht zou hebben gehandeld, hierdoor niet het recht van eiser sub 2 op gezinsleven is aangetast doch enkel zijn recht (zo een vader dat recht al heeft) op de keuze op welke manier het kind ter wereld had dienen te komen: via een natuurlijke geboorte of via een keizersnee.
3.6.2 Eiser sub 2 heeft verder gesteld dat het gevolg van de fout voor hem een zodanig shockerende gebeurtenis is geweest dat hem op voet van het Taxibusarrest schadevergoeding toekomt.
Ook hierin volgt de rechtbank eiser sub 2 niet. De gebeurtenis, hoe triest ook, is zeker voor de vader niet vergelijkbaar met hetgeen de moeder in dat Taxibusarrest is overkomen (zie het hiervoor onder 2.2 weergegevene). Eiser sub 2 was immers blijkens het door eisers overgelegde rapport van [naam psychiater] (zie ook nr 40 conclusie van antwoord) al uit de ruimte waar de bevalling zich afspeelde weggestuurd voordat het kind ter wereld kwam. Pas na de bevalling is hem meegedeeld dat het kind was overleden, waarna hij het op zich gave lijkje heeft gezien. De rechtbank herhaalt dat een en ander zonder meer een trieste gebeurtenis is geweest, maar zij onderscheidt zich onvoldoende van andere situaties waarbij ouders worden geconfronteerd het overlijden van een kind ten gevolg van een fout van een derde. Voor dergelijke situaties heeft de Hoge Raad in het baby Kelly-arrest nogmaals benadrukt dat weliswaar niet uitgesloten is dat het wettelijk stelsel onvoldoende tegemoetkomt aan de maatschappelijk (kennelijk) gevoelde behoefte om aan degene die in hun leven de ernstige gevolgen moeten ondervinden van het overlijden van een dierbare, enige vorm van genoegdoening te verschaffen, doch dat het de rechtsvormende taak van de rechter te buiten gaat om in afwijking van het wettelijk stelsel zonder meer een vergoeding toe te kennen.

3.7 In afwachting van voormelde akte zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.
LJNAV7273