Rb Rotterdam 010611 overlijden baby na DKTP-Hib-HepB en Pneumokokken vaccunaties; onvoldoende gesteld voor aansprakelijkheid
- Meer over dit onderwerp:
Rb Rotterdam 010611 overlijden baby na DKTP-Hib-HepB en Pneumokokken vaccunaties; onvoldoende gesteld voor aansprakelijkheid
2. De feiten
2.1. [eiseres] is op 7 augustus 2006 bevallen van een zoo[kind]md [kind].
2.2. Op 9 oktober 2006 om ongeveer 15.30 uur heeft een bij Ouder- & Kinderzorg werkzame verpleegkundige [kind] zijn eerste vaccinaties (DKTP-Hib-HepB en Pneumokokken) gegeven.
2.3. In de nacht/vroege ochtend van 10 oktober 2006 is [kind] overleden.
2.4. Bij volledig postmortaal onderzoek werd geen oorzaak voor het overlijden van [kind] gevonden.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. voor recht zal verklaren dat Ouder- & Kinderzorg jegens haar gehouden is tot het vergoeden van de schade die zij heeft geleden, lijdt en zal lijden naar aanleiding van het onrechtmatig dan wel wanpresterend handelen zijdens Ouder- & Kinderzorg;
b. Ouder- & Kinderzorg zal veroordelen tot het vergoeden van de schade, welke schade nader dient te worden opgemaakt bij staat en vereffend volgens de wet;
c. kosten rechtens
3.2. Ouder- & Kinderzorg voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van de procedure, uitvoerbaar bij voorraad en inclusief de wettelijke rente ingaande 14 dagen na dagtekening van dit vonnis.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [eiseres] grondt haar vorderingen op een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis door Ouder- & Kinderzorg, dan wel op onrechtmatige daad. Zij stelt daartoe dat "niet onaannemelijk is dat er een verband is tussen de prikken die het kind van een medewerkster van gedaagde heeft gekregen en de dood van het kind" (dagvaarding onder 3). Voorts stelt zij: "Thans kan niet worden uitgesloten dat de dood van het kindje het gevolg is geweest van handelingen die zijn verricht door gedaagde. Met name wordt dan gedoeld op het verrichten van vaccinaties." (conclusie van repliek onder 5). Bij pleidooi stelt zij uiteindelijk: "Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat het geven van prikken niet risicoloos is althans kan het risico niet worden uitgesloten. In het onderhavige geval was het kind tijdens het geven van de prikken verkouden en was er sprake van een te vroeg geboren kind waardoor er extra voorzorgsmaatregelen moesten worden genomen." (pleitnota, pagina 2, voorlaatste alinea).
4.2. De rechtbank zal de vorderingen van [eiseres] bij gebreke van een voldoende onderbouwing afwijzen.
4.3. Ingevolge artikel 7:453 Burgerlijk Wetboek (BW) dient de hulpverlener bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed hulpverlener in acht te nemen en daarbij te handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard. Dit betekent dat de hulpverlener die zorg moet betrachten die de redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Deze norm is ook van toepassing op de verhouding tussen [eiseres] en Ouder- & Kinderzorg.
4.4. Hetgeen [eiseres] bij dagvaarding en bij conclusie van repliek heeft gesteld ter onderbouwing van haar vorderingen is onvoldoende om die vorderingen te kunnen dragen. Immers, uit de stellingen van [eiseres] kan niet worden afgeleid dat de betrokken medewerkers van Ouder- & Kinderzorg niet de zorg hebben betracht die de redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
4.5. Uit het trieste feit dat [kind] is overleden binnen een dag nadat hij is gevaccineerd, leidt [eiseres] - op zich heel begrijpelijk - af dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de vaccinaties en het overlijden. Die conclusie is echter niet zonder meer gerechtvaardigd. Belangrijker is echter dat, ook indien zou komen vast te staan dat oorzakelijk verband bestaat, en dus dat de vaccinaties de oorzaak waren van het overlijden van [kind], daarmee nog niet vast staat dat de betrokken medewerkers van Ouder- & Kinderzorg niet de zorg hebben betracht die de redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Daarvan zou eerst sprake zijn indien zij bekend waren - of bekend behoorden te zijn - met informatie waaruit zij hadden behoren af te leiden dat zij (op dat moment) niet dienden over te gaan tot het vaccineren van [kind].
4.6. Ouder- & Kinderzorg heeft bij conclusie van antwoord het kinddossier van [kind] overgelegd, alsmede het verslag van 2 augustus 2007 van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (hierna: RIVM), inclusief obductieverslag. Het verslag vermeldt onder meer dat tot op heden geen enkel onderzoek een relatie heeft kunnen aantonen tussen wiegendood (plotselinge dood van een ogenschijnlijk gezonde baby zonder dat de doodsoorzaak vastgesteld kan worden) en vaccinaties. Het van het verslag deel uitmakende obductieverslag vermeldt voorts: "Ten aanzien van de vaccinatie kan worden opgemerkt dat het over het algemeen bekend is dat kinderen kunnen overlijden na vaccinaties; dit wordt gezien als een complicatie van normaal medisch handelen."
4.7. Ouder- & Kinderzorg heeft bij conclusie van antwoord voorts gemotiveerd en gedocumenteerd gesteld dat sprake is geweest van normaal medisch handelen en niet van enig verwijtbaar handelen van haar zijde. Bij conclusie van repliek heeft [eiseres] die stellingen niet weersproken.
4.8. Bij pleidooi heeft [eiseres] haar vorderingen alsnog enigszins onderbouwd. Zij heeft gesteld dat [kind] ten tijde van het geven van de prikken verkouden was en dat er sprake was van een te vroeg geboren kind waardoor er extra voorzorgsmaatregelen moesten worden genomen. Van een deugdelijke uitwerking van die eerst in dat late stadium van de procedure naar voren gebrachte stellingen is echter geen sprake. Zo heeft [eiseres] niet gesteld waar zij de conclusie op baseert dat extra voorzorgsmaatregelen hadden moeten worden getroffen, noch heeft zij gesteld waar die maatregelen uit hadden moeten bestaan. Evenmin heeft zij enige documentatie ter ondersteuning van haar stellingen overgelegd. Een en ander mocht wel van haar worden verlangd, temeer nu zij haar vorderingen eerst in een zeer laat stadium van de procedure enigszins heeft onderbouwd.
4.9. De stelling van [eiseres] dat [kind] te vroeg was geboren en dat die te vroege geboorte tot extra voorzorgsmaatregelen had moeten leiden, vindt bovendien geen bevestiging in de bij conclusie van antwoord overgelegde medische informatie. Uit een brief van 10 januari 2007 van [persoon 1], kinderarts in het Ikazia Ziekenhuis kan worden opgemaakt dat [kind] bij een onzekere termijn van 37-42 weken werd geboren middels spontane partus zonder complicaties (productie 2 bij conclusie van antwoord). De rechtbank ziet bij gebreke van een deugdelijke toelichting van de zijde van [eiseres] - die ontbreekt - niet in hoe Ouder- & Kinderzorg uit deze informatie had kunnen afleiden dat extra voorzorgsmaatregelen behoorden te worden genomen met betrekking tot de vaccinaties.
4.10. Ouder- & Kinderzorg heeft er in reactie op de nadere stellingen van [eiseres] bij pleidooi voorts op gewezen dat de gezondheid van [kind] voorafgaande aan het geven van de vaccinaties door een arts is beoordeeld. [kind] was een beetje verkouden. Dat blijkt ook uit het reeds bij conclusie van antwoord overgelegde kinddossier (zodat niet is in te zien waarop [eiseres] haar verwijt dienaangaande niet bij conclusie van repliek heeft geformuleerd en onderbouwd). Door de betrokken arts werd geoordeeld dat de vaccinatie niettemin kon plaatsvinden. Voor zover uit hetgeen [eiseres] bij pleidooi heeft aangevoerd zou moeten worden afgeleid dat zij alsnog heeft willen stellen dat de beoordeling door deze arts onjuist was en dat deze arts door aldus te oordelen niet de zorg heeft betracht die de redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht, heeft [eiseres] die stellingen in deze instantie niet voldoende tijdig en niet voldoende duidelijk naar voren gebracht en deze bovendien onvoldoende gemotiveerd. Onder deze omstandigheden bestaat er voor de rechtbank geen aanleiding om zich hierover te laten voorlichten door een deskundige.
4.11. Ouder- & Kinderzorg heeft er bij gelegenheid van het pleidooi - in beginsel terecht - bezwaar tegen gemaakt dat [eiseres] eerst bij die gelegenheid haar vorderingen enigszins heeft onderbouwd als gevolg waarvan Ouder- & Kinderzorg werd benadeeld in haar mogelijkheden om daartegen verweer te voeren. Nu de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen, behoeft dit formele verweer van Ouder- & Kinderzorg echter geen verdere behandeling. LJN BQ8223