Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNHO 251120 mislukte vacuümcurettage; na deskundigenbericht; geen schending NOVG richtlijn; geen aansprakelijkheid, ook niet tzv nacontrole en nazorg

RBNHO 251120 mislukte vacuümcurettage; na deskundigenbericht; geen schending NOVG richtlijn; geen aansprakelijkheid, ook niet tzv nacontrole en nazorg

2
De feiten

2.1.
Op 27 augustus 2012 werd bij [eiseres] een vacuümcurettage (hierna: de curettage) uitgevoerd door gynaecoloog [gedaagde 3] in het ziekenhuis van Noordwest te Den Helder (destijds het Gemini Ziekenhuis) ter beëindiging van een zwangerschap omdat de zwangerschap ongewenst was. [eiseres] was op dat moment ruim 9 weken zwanger.

2.2.
In het operatieverslag van [gedaagde 3] staat het volgende genoteerd:
Gaat spiraal laten plaatsen bij HA. APLA Ongecompliceerd. BI A+.→ AC:HA, bij kl. retour”.

2.3.
De curettage heeft er niet toe geleid dat de zwangerschap van [eiseres] is beëindigd.

2.4.
Tijdens een consult in het ziekenhuis van Noordwest op 11 oktober 2012 werd door middel van een echo de doorgaande zwangerschap vastgesteld. De behandelend gynaecoloog heeft met [eiseres] besproken dat het mogelijk was opnieuw een curettage te ondergaan. [eiseres] heeft daarop bedenktijd gevraagd.

2.5.
Tijdens een consult met [gedaagde 3] op 16 oktober 2012 heeft [eiseres] meegedeeld niet opnieuw een curettage te willen ondergaan.

2.6.
[eiseres] is op 21 maart 2013 bevallen van een gezonde dochter.

2.7.
Bij rapportage van 14 november 2016 heeft dr. W.M. Ankum (hierna dr. Ankum), gynaecoloog bij het AMC en door partijen gezamenlijk benaderd, als deskundige antwoord gegeven op de aan hem door partijen gestelde vragen over het medisch handelen van Noordwest c.s. van 27 augustus 2012 tot en met 16 oktober 2012 in verband met de bij [eiseres] uitgevoerde curettage.

3
Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

voor recht verklaart dat Noordwest c.s. hoofdelijk aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van de foutieve medische behandeling die heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2012, alsmede voor de foutieve medische behandeling die heeft plaatsgevonden in de periode vanaf 27 augustus 2012 tot en met 16 oktober 2012;

Noordwest c.s. hoofdelijk veroordeelt om aan [eiseres] te betalen een bedrag van€ 10.890,- terzake van buitengerechtelijke kosten, alsmede een bedrag van € 15.000,- als voorschot op de overige schade, te vermeerderen met de wettelijke rente;

Noordwest c.s. hoofdelijk veroordeelt om aan [eiseres] te betalen alle door haar als gevolg van de toerekenbare tekortkoming geleden en te lijden materiële en immateriële schade, een en ander op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;

Noordwest c.s. hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan [eiseres] van de kosten van het geding, vermeerderd met de wettelijke rente, en de nakosten.

3.2.
Ter onderbouwing van haar vorderingen brengt [eiseres] het volgende naar voren. Noordwest c.s. heeft jegens haar niet de zorg van een goed hulpverlener in acht genomen. Er zijn vier verwijten aan Noordwest c.s. te maken die zien op de curettage zelf en op het handelen van Noordwest c.s. na de curettage, waardoor [eiseres] de kans is ontnomen om vóór 11 oktober 2012 een heroverweging te maken over het alsnog afbreken van haar zwangerschap. Noordwest c.s. is tekortgeschoten in de nakoming van de verbintenis die voortvloeit uit de geneeskundige behandelingsovereenkomst. Noordwest c.s. is daardoor aansprakelijk voor de materiële en immateriële schade die [eiseres] als gevolg van deze fouten lijdt.

3.3.
Noordwest c.s. voert gemotiveerd verweer. Zij betwist niet dat met de curettage niet het gewenste effect is bereikt. Zij betwist wel dat er sprake is van een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis uit de geneeskundige behandelingsovereenkomst en dat zij aansprakelijk is voor de schade die [eiseres] stelt te lijden. De curettage is conform de professionele standaard verricht. Noordwest c.s. betwist dat zij na de curettage niet die zorg heeft betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelende arts in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.

3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4
De beoordeling

4.1.
In haar meest verstrekkende verweer tegen de vorderingen voor zover die zijn ingesteld tegen [gedaagde 3] , stelt Noordwest c.s. zich op het standpunt dat het betrekken van [gedaagde 3] in de procedure naast het ziekenhuis geen rechtens relevant doel dient en onnodig belastend is voor [gedaagde 3] . Noordwest c.s. verzoekt de rechtbank daarom de vorderingen van [eiseres] tegen [gedaagde 3] wegens onvoldoende belang af te wijzen.

4.2.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Op grond van artikel 7:462 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan het ziekenhuis door [eiseres] , ook als dat geen partij is bij de behandelingsovereenkomst, mede aansprakelijk worden gesteld, derhalve naast de hulpverlener. Het stond [eiseres] daarom vrij zowel het ziekenhuis als de hulpverlener, in het onderhavige geval [gedaagde 3] , in rechte te betrekken.

4.3.
[eiseres] maakt Noordwest c.s. de volgende vier verwijten:

[gedaagde 3] heeft ten onrechte nagelaten direct na de curettage aanvullend onderzoek te doen om te controleren of de zwangerschap bij [eiseres] inderdaad verwijderd was; een eenvoudige inspectie van het verkregen materiaal, die niet is uitgevoerd, had kunnen aantonen dat de zwangerschap niet verwijderd was;

ten onrechte is geen nacontrole verricht, dit klemt temeer omdat controle of inspectie tijdens de ingreep niet, althans in onvoldoende mate, heeft plaatsgevonden;

er heeft geen nazorg plaatsgevonden toen [eiseres] een beroep deed op Noordwest c.s. vanwege de uitslag van een door haar zelf uitgevoerde (positieve) zwangerschapstest, en

door het nalaten van nacontrole en nazorg is aan [eiseres] de kans ontnomen om in een eerder stadium dan op 11 oktober 2012 een heroverweging te maken over het alsnog afbreken van haar zwangerschap.

Op basis van deze verwijten stelt [eiseres] dat Noordwest c.s. jegens haar niet de zorg van een goed hulpverlener ex artikel 7:453 BW in acht heeft genomen en daardoor jegens [eiseres] toerekenbaar tekort is geschoten.

4.4.
Op grond van artikel 7:453 BW dient een arts die zorg te betrachten die een redelijk bekwaam en redelijk handelend arts in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Hij moet daarbij handelen in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor artsen geldende professionele standaard. Aan de hand van dit artikel zal de rechtbank ingaan op de verwijten die [eiseres] aan Noordwest c.s. maakt.

Verwijt a. niet uitvoeren van een eenvoudige inspectie van het verkregen materiaal

4.5.
Partijen hebben gezamenlijk dr. Ankum verzocht te rapporteren over het handelen van Noordwest c.s. ten tijde van de curettage. De rechtbank stelt voorop dat uitgangspunt is dat partijen gebonden zijn aan de inhoud van het rapport van de door hen gezamenlijk benaderde deskundige, tenzij er zwaarwegende bezwaren tegen dit rapport zijn in te brengen (vgl. HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2921 en gerechtshof Den Haag, 23 april 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:793 en rechtbank Rotterdam, 22 juli 2010, ECLI:NL:RBROT:2020:7541). Van zwaarwegende bezwaren is onder andere sprake indien het rapport niet voldoet aan daaraan te stellen eisen van onpartijdigheid, consistentie, inzichtelijkheid en logica. Partijen hebben dergelijke bezwaren niet aangevoerd, zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid van het rapport en partijen gebonden acht aan de inhoud ervan.

4.6.
Met betrekking tot de uitgevoerde curettage stelt dr. Ankum in zijn rapportage onder meer het volgende:
[gedaagde 3] verrichte op genoemde datum [de rechtbank: 27 augustus 2012] een vacuümcurettage op de gebruikelijke wijze. Omdat zij waarnam dat hierbij een ruime hoeveelheid weefsel werd verkregen, was zij in de veronderstelling dat de zwangerschap verwijderd was, temeer daar zij met de curette meende te voelen dat het cavum uteri (de baarmoederholte) leeg was. Zoals later uit het beloop zou blijken, klopte deze veronderstelling niet. [ ... ]. Aangezien [gedaagde 3] er niet aan twijfelde dat de ingreep geslaagd was, zag zij geen aanleiding tot aanvullend onderzoek om te controleren of de zwangerschap inderdaad verwijderd was. Achteraf bleek deze beslissing onjuist. Eenvoudige inspectie van het verkregen materiaal had deze vergissing waarschijnlijk kunnen voorkomen. [gedaagde 3] handelde echter niet in strijd met de NVOG-richtlijn zoals moge blijken uit de daaruit aangehaalde passages. Haar inschatting dat de vacuümcurettage succesvol verliep was onjuist, maar van onzorgvuldig medisch handelen of grove nalatigheid was geen sprake. Patiënte behoorde tot de 0,23% vrouwen bij wie na curettage onder de 12-weken toch nog een doorgaande zwangerschap blijkt te bestaan, zoals de NVOG-richtlijn meldt.

4.7.
Bij het voorgaande heeft dr. Ankum verwezen naar de volgende bepalingen van de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NOVG) “Zwangerschapsafbreking tot 24 weken” (versie 1.0, NVOG 2005):
Instrumentele abortus bij een amenorroeduur van minder dan 7 weken.

Bij vacuümcurettage vóór een amenorroeduur van 7 weken is het nodig extra te controleren op een persisterende zwangerschap. Dit kan gebeuren door middel van macroscopische of microscopische inspectie van het curettement en eventueel vervolgen van hCG-spiegels na de procedure. Zie verder bij ‘Complicaties van instrumentele abortus’ (doorgaande zwangerschap) [ ... ].

Complicaties van instrumentele abortus.

De kans op een doorgaande zwangerschap is gering, afhankelijk van de gevolgde procedures, en bij een zeer jonge zwangerschap, < 7 weken amenorroe, iets hoger dan na deze termijn. Doorgaande zwangerschap werd bij 0,23% van de vacuümcurettages < 12 weken gevonden. Bij een amenorroeduur van minder dan 7 weken was het RR 2,9 (95% CI 1,7 tot 4,9) vergeleken met een amenorroeduur van 7 tot 12 weken [ ... ]. Een strikt protocol met hCG-bepaling en echo vooraf, nauwkeurige inspectie van het curettement, en bij twijfel postoperatieve hCG-bepaling gaf een succespercentage van 99% bij vacuümcurettage vóór een amenorroeduur van 6 weken [ ... ].

4.8.
Uit het voorgaande volgt dat dr. Ankum heeft geconcludeerd dat [gedaagde 3] niet heeft gehandeld in strijd met de NVOG-richtlijn, nu naar zijn bevindingen [gedaagde 3] geen aanleiding had hoeven zien om te twijfelen of de uitgevoerde curettage geslaagd was en de richtlijn bij een zwangerschapsduur tussen de 7 en 12 weken dan niet voorschrijft dat een nader onderzoek van het curettement of anderszins onderzoek naar een mogelijk persisterende zwangerschap moet plaatsvinden. Daarmee staat vast dat [gedaagde 3] heeft gehandeld in overeenstemming met de voor haar beroepsgroep geldende professionele standaard, zoals bedoeld in artikel 7:453 BW.

4.9.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] onder verwijzing naar de conclusie van advocaat-generaal J. Spier (ECLI:NL:PHR:2005:AS6006) bij het arrest van de Hoge Raad van 1 april 2005 (ECLI:NL:HR:2005:AS6006) betoogd dat een arts die naar een richtlijn of protocol handelt, niet zonder meer handelt in overeenstemming met de vigerende zorgvuldigheidsmaatstaf. De rechtbank begrijpt dat [eiseres] daarmee bedoelt te stellen dat naar haar mening de vigerende zorgvuldigheidsmaatstaf in de onderhavige zaak inhoudt dat [gedaagde 3] het verkregen materiaal na de curettage door middel van een (eenvoudige) inspectie had moeten beoordelen. De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] deze stelling onvoldoende heeft onderbouwd en overweegt daartoe als volgt.

4.10.
De stelplicht en zo nodig de bewijslast dat [gedaagde 3] niet heeft gehandeld in overeenstemming met de vigerende zorgvuldigheidsmaatstaf rusten op [eiseres] . Wel kan volgens vaste jurisprudentie van Noordwest c.s. worden verlangd dat zij, in het kader van haar gemotiveerde betwisting, aan [eiseres] voldoende feitelijke gegevens of aanknopingspunten verschaft, ten behoeve van haar eventuele bewijslevering (de verzwaarde stelplicht). [eiseres] heeft erop gewezen dat in het operatieverslag van [gedaagde 3] niet staat vermeld dat een ruime hoeveelheid weefsel bij de curettage is weggenomen noch dat dit direct door [gedaagde 3] visueel werd gecontroleerd, zoals zij tegenover dr. Ankum in het kader van zijn onderzoek heeft verklaard. [eiseres] verbindt daaraan de (juridische) conclusie dat daaruit kan worden afgeleid dat geen visuele inspectie heeft plaatsgevonden.

Noordwest c.s. heeft aangevoerd dat het operatieverslag voldoet aan de in artikel 7:454 BW daaraan gestelde eisen omdat daarin is opgenomen dat sprake was van een “ongecompliceerde apla” (abortus provocatus lege artis).

4.11.
De rechtbank stelt voorop dat de verzwaarde stelplicht van Noordwest c.s. niet betekent dat zij bewijs moet leveren van de feiten die zij heeft gesteld ter betwisting van het door [eiseres] gestelde onzorgvuldig handelen. Ter beantwoording ligt slechts voor de vraag of de door Noordwest c.s. verschafte feitelijke gegevens voldoende ter zake dienend en concreet zijn om [eiseres] aanknopingspunten te verschaffen voor haar eventuele bewijslevering, in die zin dat zij door die gegevens in staat werd gesteld te beoordelen op welk punt zij haar eventuele bewijslevering zou hebben te richten (HR 20 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA1093).
De rechtbank is van oordeel dat Noordwest c.s. aan die verzwaarde stelplicht heeft voldaan. Immers, Noordwest c.s. heeft het volledige medische dossier van [eiseres] ter beschikking gesteld, waaronder het operatieverslag van 27 augustus 2012. Bovendien heeft [gedaagde 3] tegenover dr. Ankum in het kader van zijn onderzoek, en ook tegenover de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling, uitgelegd op welke wijze zij de curettage bij [eiseres] heeft uitgevoerd en hoe zij tot haar bevinding in het operatieverslag, dat sprake was van een ongecompliceerde apla, is gekomen. Zij heeft toegelicht dat zij haar overtuiging dat sprake was van een geslaagde curettage, heeft gebaseerd op de ruime hoeveelheid weefsel die zij tijdens de ingreep heeft gezien (door de transparante vacuümcurette die zij gebruikte); dat geen sprake was van bloedingen of een moeizame curettage, en dat zij met de curette voelde dat de baarmoederwand leeg was. Ook heeft zij toegelicht dat het desondanks toch (in uitzonderlijk gevallen) mogelijk is dat een zwangerschap in tact blijft zonder dat dit visueel of met de curette kinesthetisch waarneembaar is.
Het is in het kader van de verzwaarde stelplicht niet vereist dat iedere handeling van de hulpverlener ook in het medisch dossier, in dit geval in het bijzonder het operatieverslag, wordt opgenomen, zoals [eiseres] lijkt te veronderstellen.

4.12.
Conclusie van het voorgaande is dat Noordwest c.s. aan haar verzwaarde stelplicht heeft voldaan en dat [eiseres] , in het licht van de gemotiveerde betwisting door Noordwest c.s., onvoldoende heeft gesteld voor haar conclusie dat [gedaagde 3] heeft nagelaten het curettement visueel te inspecteren op de hoeveelheid verkregen materiaal. Bovendien is [eiseres] ook niet ingegaan op de verklaring van [gedaagde 3] dat de curettage niet moeizaam verliep, dat geen sprake was van bloeding en dat zij heeft gevoeld dat de baarmoederwand leeg was. [eiseres] heeft op deze punten ook geen concreet bewijs aangeboden. Nu Noordwest c.s. niet is tekortgeschoten in haar verzwaarde stelplicht, is voor omkering van de bewijslast of het aannemen van een bewijsvermoeden, zoals door [eiseres] nog (subsidiair en meer subsidiair) is bepleit, geen plaats.

4.13.
[eiseres] heeft verder gesteld dat de vigerende zorgvuldigheidsmaatstaf vereist dat het verkregen materiaal, naast de visuele inspectie van de hoeveelheid, nader had moeten worden onderzocht om vast te stellen of de zwangerschap daadwerkelijk was verwijderd. Zij baseert deze stelling op de zinsnede in de rapportage van dr. Ankum: “Eenvoudige inspectie van het verkregen materiaal had deze vergissing waarschijnlijk kunnen voorkomen.” Wat deze inspectie meer zou moeten inhouden naast de visuele inspectie op de hoeveelheid verkregen materiaal die [gedaagde 3] heeft uitgevoerd, wordt noch door [eiseres] noch door dr. Ankum uitgelegd. Daarbij komt dat dr. Ankum in zijn rapportage aangeeft dat een eenvoudige inspectie van het verkregen materiaal de vergissing dat de zwangerschap inderdaad verwijderd was waarschijnlijk had kunnen voorkomen. Dr. Ankum geeft niet aan dat een eenvoudige inspectie had moeten worden verricht. Integendeel, hij concludeert vervolgens dat weliswaar de inschatting van [gedaagde 3] dat de vacuümcurettage succesvol verliep onjuist was, maar dat van onzorgvuldig medisch handelen of grove nalatigheid geen sprake was. Ook uit de NVOG-richtlijn volgt niet dat bij een curettage tussen 7 en 12 weken standaard een controle van het verkregen materiaal moet worden verricht. Het niet verrichten van een (eenvoudige) inspectie van het verkregen materiaal, leidt daarom niet tot het oordeel dat [gedaagde 3] niet de zorg heeft verleend die een redelijk bekwaam en handelend gynaecoloog in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Dit geldt temeer nu niet in geschil is dat [eiseres] , zoals blijkt uit de NVOG-richtlijn, behoort tot de 0,23% van de vrouwen bij wie na een (ongecompliceerde) curettage tussen 7 en 12 weken toch nog een doorgaande zwangerschap blijkt te bestaan.

4.14.
Op basis van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat niet gebleken is dat [gedaagde 3] met betrekking tot de uitgevoerde curettage op 27 augustus 2020 niet die zorg heeft betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelend gynaecoloog in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.

Verwijt b: geen nacontrole

4.15.
De rechtbank begrijpt dat dit verwijt ziet op het feit dat na de curettage op 27 augustus 2012 geen afspraak is gemaakt tussen [eiseres] en Noordwest c.s. om te controleren of de curettage succesvol verlopen was. [eiseres] stelt dat een nacontrole gebruikelijk is en ook had dienen plaats te vinden. Zij verwijst ter onderbouwing van haar stelling naar informatie van verschillende abortusklinieken.

4.16.
[gedaagde 3] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat normaal gesproken na de curettage een telefonische afspraak plaatsvindt waarbij besproken wordt hoe het met de patiënte gaat en waarbij ook gesproken wordt over anticonceptie. Deze afspraak heeft met [eiseres] niet plaatsgevonden, volgens [gedaagde 3] omdat [eiseres] zelf had aangegeven contact op te nemen met haar huisarts om een spiraaltje te laten plaatsen. De huisarts was hierover geïnformeerd. De huisarts zou dan ook zijn nagegaan hoe het met [eiseres] ging, aldus [gedaagde 3] .

4.17.
De rechtbank stelt voorop dat [eiseres] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het mislukken van de curettage zou zijn ontdekt als zij binnen een week na de curettage door Noordwest c.s. zou zijn gebeld. Daar komt bij dat [eiseres] de stelling van Noordwest c.s. dat zij zelf had aangegeven na de curettage contact te zullen opnemen met de huisarts niet heeft betwist. Overigens is deze stelling door Noordwest c.s. onderbouwd met een verwijzing naar het medisch dossier van [eiseres] waarin bij het operatieverslag is opgenomen: “gaat spiraal laten plaatsen bij ha”. Blijkens de rapportage van dr. Ankum heeft [eiseres] zelf afgezien van een bezoek aan de huisarts voor het plaatsen van een spiraaltje. Zij heeft aan hem heeft verteld dat zij in de toestand waarin zij zich na de curettage bevond geen enkele behoefte had “aan nieuwe anticonceptie, dus zag zij geen reden om de huisarts te bezoeken.” Dat de afgesproken nacontrole bij de huisarts niet heeft plaatsgevonden, komt daarom voor risico van [eiseres] .

4.18.
Noordwest c.s. heeft verder gesteld dat [eiseres] de folder ‘zwagerschapsafbreking door zuigcurretage’ verstrekt heeft gekregen. Deze folder is specifiek gemaakt voor een apla. Daarin staat dat de patiënte bij klachten na de curettage direct contact moet opnemen met het ziekenhuis. [gedaagde 3] heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat zij dat voorafgaande aan de operatie ook nog tegen [eiseres] heeft gezegd. Een echo-controle is volgens Noordwest c.s. bij een apla geen standaard praktijk. Zij verwijst naar de NVOG-richtlijn, waarin is beschreven dat een echo alleen wordt verricht als er twijfel is over het verkregen weefsel, als de ingreep niet vlot of makkelijk verloopt of wanneer een afwijkende vorm van de baarmoeder is geconstateerd of wordt vermoed.

4.19.
[eiseres] heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het na een vacuümcurettage (apla) de standaard prakrijk is dat nacontrole plaatsvindt door middel van bijvoorbeeld een echo, een weefselcontrole en/of een zwangerschapstest. Noordwest c.s. heeft toegelicht dat een dergelijke controle alleen plaatsvindt bij een curettage op medische gronden. De folder ‘Curettage’ waarnaar [eiseres] bij de dagvaarding verwijst (productie 9) heeft daarop betrekking en is volgens Noordwest c.s. niet de folder die aan [eiseres] is uitgereikt. Zij heeft de folder ‘zwangerschapsafbreking door zuigcurettage’ uitgereikt gekregen. Daarin wordt geen melding gemaakt van de door [eiseres] bedoelde nacontrole, maar wordt de patiënte geadviseerd bij klachten contact op te nemen met het ziekenhuis.
Het standpunt van Noordwest c.s. vindt bovendien bevestiging in de NOVG-richtlijn waarnaar zij verwijst, waaruit blijkt dat bij een curettage in het kader van een zwangerschapsafbreking tussen 7 en 12 weken nacontrole alleen plaatsvindt in geval van twijfel of bij complicaties. Ook uit de rapportage van dr. Ankum blijkt niet dat een nacontrole had moeten plaatsvinden.
De algemene verwijzing door [eiseres] ter zitting naar de websites van enkele abortusklinieken, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om - in het licht van het gemotiveerde verweer van Noordwest c.s. - de conclusie te kunnen dragen dat het de standaard praktijk is bij een curettage in het kader van een zwangerschapsafbreking tussen 7 en 12 weken om een nacontrole te verrichten door middel van een echo, weefselonderzoek en/of een zwangerschapstest.

4.20.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat Noordwest c.s. met betrekking tot de nacontrole niet die zorg heeft betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.

Verwijten c en d: geen nazorg en ontnemen van de kans een heroverweging te maken

4.21.
Deze verwijten zien op het handelen van Noordwest in de periode na de curettage tot en met 16 oktober 2012. [eiseres] stelt dat zij drie dagen na de curettage naar het ziekenhuis is gegaan omdat zij bloedingen had, dat zij daar is weggestuurd en dat haar is gezegd dat zij zou worden gebeld, maar dat zij vervolgens niet is gebeld. [eiseres] stelt verder dat zij op 27 september 2012 in het bijzijn van een vriendin, mevrouw S., bij de afdeling gynaecologie van Noordwest is geweest met een zwangerschapstest waaruit bleek dat zij zwanger was. Zij is door een assistente op een onvriendelijke manier te woord gestaan, heeft geen arts te spreken gekregen en is met het advies om hormoonremmers te gaan slikken weer naar huis gestuurd. [eiseres] stelt voorts dat zij op 8, 10 en 11 oktober 2012 meerdere malen naar Noordwest heeft gebeld voor het maken van een afspraak maar dat dit pas op 11 oktober 2012 voor diezelfde dag is gelukt.

Noordwest c.s. betwist dat [eiseres] drie dagen na de curettage en op 27 september 2012 in het ziekenhuis is geweest met een hulpvraag. [eiseres] heeft voor het eerst op 8 oktober 2012 weer contact met Noordwest opgenomen, hetgeen heeft geleid tot de afspraak op 11 oktober 2012.

4.22.
Hoewel [eiseres] tijdens de mondelinge behandeling heeft gesteld dat zij drie dagen na de curettage contact heeft opgenomen met haar huisarts blijkt dat niet uit het huisartsenjournaal. De eerstvolgende melding in het huisartsenjournaal na 27 augustus 2012 dateert van 15 oktober 2012. [eiseres] heeft tijdens de mondelinge behandeling voorts gesteld dat zij door de huisarts is geadviseerd contact op te nemen met het ziekenhuis. [eiseres] stelt dat zij nog diezelfde dag naar het ziekenhuis is gegaan, dat zij daar haar naam en adresgegevens heeft achtergelaten en dat zij zou worden teruggebeld door het ziekenhuis, hetgeen vervolgens volgens [eiseres] niet is gebeurd. Deze stellingen worden door Noordwest c.s. betwist omdat uit haar medisch dossier niet blijkt dat zij zich op 30 augustus 2012 in het ziekenhuis heeft gemeld. [eiseres] heeft haar stellingen ook niet onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat.

4.23.
De rechtbank is verder van oordeel dat [eiseres] haar stelling dat zij de afdeling gynaecologie op 27 september 2012 heeft bezocht onvoldoende heeft onderbouwd, gelet op de gemotiveerde betwisting van Noordwest c.s. Uit de schriftelijke verklaring van mevrouw S. die [eiseres] heeft overgelegd blijkt niet, anders dan zij stelt, dat [eiseres] op 27 september 2012 in haar bijzijn op de afdeling gynaecologie van Noordwest is geweest. Hoewel [eiseres] een bewijsaanbod heeft gedaan tot het horen van mevrouw S. ziet de rechtbank daartoe geen aanleiding gelet op de inhoud van de schriftelijke verklaring van mevrouw S.. Tijdens de mondelinge behandeling is namens [eiseres] gesteld dat zij na de positieve zwangerschapstest eerst met de assistente van de huisarts heeft gebeld die haar heeft geadviseerd naar het ziekenhuis te gaan. Dit blijkt echter noch uit het overgelegde huisartsenjournaal noch uit de overgelegde telefoongegevens van [eiseres] . Noordwest c.s. betwist uitdrukkelijk dat [eiseres] door een assistente is geadviseerd hormoonremmers te gaan innemen. Noordwest c.s. acht dat onwaarschijnlijk, aangezien niet begrijpelijk is waartoe een hormoontherapie in de situatie van [eiseres] zou dienen en hormoonremmers alleen op recept verkrijgbaar zijn en daarom ook alleen door een gynaecoloog zouden kunnen worden voorgeschreven. Ook dit standpunt is niet door [eiseres] onderbouwd. Het feit dat het [eiseres] niet is gelukt om zonder recept hormoonremmers te krijgen, onderstreept naar het oordeel van de rechtbank dan ook dat dit standpunt van [eiseres] niet kan worden gevolgd. Ook de rapportage van dr. Ankum kan niet dienen als onderbouwing van de stellingen van [eiseres] , aangezien de rapportage van dr. Ankum op dit punt enkel is gebaseerd op hetgeen [eiseres] aan hem heeft verteld, terwijl de stelplicht en zo nodig de bewijslast van hetgeen zij heeft verklaard nu juist op haar rust.

4.24.
[eiseres] heeft niet gesteld dat als zij op 8 oktober 2012 een afspraak zou hebben gehad bij een gynaecoloog van Noordwest, in plaats van de afspraak die drie dagen later – op 11 oktober 2012 – heeft plaatsgevonden en waarbij werd vastgesteld dat zij nog zwanger was, zij een andere afweging zou hebben gemaakt over het voortzetten van de zwangerschap. Dit komt gezien het korte tijdsbestek ook niet erg aannemelijk voor. De rechtbank gaat daarom voorbij aan hetgeen [eiseres] heeft gesteld over haar contact met Noordwest in de periode van 8 tot en met 11 oktober 2012.

4.25.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat er geen grond is voor het oordeel dat Noordwest c.s. niet de nazorg heeft betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelend ziekenhuis of gynaecoloog in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht, omdat niet is gebleken dat [eiseres] zich voor 8 oktober 2012 met klachten - of met een positieve zwangerschapstest die zij naar eigen zeggen eind september 2012 deed - bij haar huisarts en/of bij het ziekenhuis heeft gemeld.

Slotconclusie

4.26.
Uit al het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat Noordwest en [gedaagde 3] niet toerekenbaar zijn tekort geschoten in de nakoming van de behandelingsovereenkomst met [eiseres] . De rechtbank komt dan ook niet toe aan beoordeling van hetgeen verder door [eiseres] is aangevoerd over de schade en de causaliteit. Voor een verplichting tot schadevergoeding voor Noordwest c.s. bestaat geen grond. Dat betekent dat de vorderingen van [eiseres] zullen worden afgewezen. ECLI:NL:RBNHO:2020:9821