Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Noord-Holland 290715 letsel manegehoudster door paard op hol; prejudiciele vragen aan HR mbt aansprakelijkheid jegens (mede)bezitter en bedrijfsmatig (mede)gebruiker dier

Rb Noord-Holland 290715 letsel manegehoudster door paard op hol; prejudiciele vragen aan HR mbt aansprakelijkheid jegens (mede)bezitter en bedrijfsmatig (mede)gebruiker dier

DE FEITEN
Als tussen partijen vaststaand wordt van het volgende uitgegaan:

2.1 [Eiseres] , geboren op [geboortedatum], exploiteert sinds het begin van de jaren tachtig samen met haar echtgenoot, [Gedaagde sub 1], een manege, genaamd “Manege Rusthof’ te Heemstede. De onderneming wordt sedert 1 januari 1982 gedreven in de vorm van een vennootschap onder firma.

De manege bestaat uit circa 45 paarden en ongeveer 14 hectare grond, diverse stallen, een binnen- en een buitenbak, een garage en een kantine voor de leden. Het woonhuis van beide echtgenoten staat ook op voornoemd terrein. [Eiseres] en[Gedaagde sub 1] zijn in gemeenschap van goederen gehuwd.

2.2 De manege houdt zich met name bezig met het geven van paardrijlessen aan kinderen en volwassenen op het terrein van de manege alsmede het onder begeleiding verzorgen van buitenritten.

Wat betreft de winstverdeling binnen het manegebedrijf heeft altijd als onderlinge afspraak gegolden dat 40 % ten gunste van [Eiseres] strekt en 60 % ten gunste van[Gedaagde sub 1]. De reden daarvoor is dat de inbreng van arbeid van [Gedaagde sub 1] in het bedrijf groter is dan die van [Eiseres] .

In het schriftelijke firmacontract, gedateerd op 27 november 2013, is – voor zoveel van belang – het volgende bepaald:

“Artikel 1: Naam en plaats van vestiging

De vennootschap draagt de naam Manege Rusthof en is gevestigd aan de [adres].

Artikel 2: Doel

De vennootschap heeft ten doel het voor gezamenlijke rekening exploiteren van een manegebedrijf en al hetgeen daartoe behoort en daarmee in verband staat in de ruimste zin van het woord. (…)

Artikel 6: Samenwerking

De vennoten verdelen hun werkzaamheden in onderling overleg. Zij verbinden zich jegens elkaar om geen handelingen te verrichten waartegen één van hen zich uitdrukkelijk heeft verzet.

Artikel 7: Primaire arbeidsbeloning

De vennoten kunnen ten aanzien van één of meerdere van hen overeenkomen, dat aanspraak bestaat op een primaire arbeidsbeloning.

Artikel 8: Berekening winst/verlies en verdeling

Lid I: Ter berekening van het jaarlijkse bedrijfsresultaat van de vennootschap worden van de bruto- inkomsten afgetrokken alle verliezen, bedrijfskosten en afschrijvingen, een en ander bepaald overeenkomstig algemeen aanvaarde waarderings- en resultaatsbepalingsgrondslagen.

Lid 2: De afschrijvingen op goederen worden zoveel mogelijk bepaald op ten minste het bedrag, dat fiscaal toelaatbaar en bedrijfseconomisch wenselijk is.

Lid 3: Op het aldus bepaalde bedrijfsresultaat van de vennootschap worden ven’olgens in mindering gebracht de eventuele primaire arbeidsbeloningen als bedoeld in artikel 7.

Lid 4: In de dan nog resterende winst, respectievelijk het verlies, berekend op grond van hetgeen eerder in dit artikel is bepaald, zal vennoot sub 1 (lees:[Gedaagde sub 1]) voor 60 % en vennoot sub 2 (lees: [Eiseres] ) voor 40 % delen. (…)”

2.3 De werkverdeling binnen het bedrijf zag er ten tijde van het op 13 mei 2011 overkomen ongeval van [Eiseres] als volgt uit.

[Eiseres] verzorgde de paardrijlessen van de kinderen, beheerde de kantine, hield de toiletten schoon en deed het reguliere tuin- en terreinonderhoud waaronder het aanharken van het erf.

[Gedaagde sub 1] verzorgde de paardrijlessen voor de volwassenen en de buitenritten, mestte de stallen uit, voerde de paarden, verrichtte het groot onderhoud, en verzorgde tevens de boekhouding en administratie van het manegebedrijf. [Eiseres] en[Gedaagde sub 1] voerden samen de overige klussen op de manege uit, zoals de dagelijkse verzorging van de paarden, de voorbereiding van de lessen en het klein onderhoud.

2.4 Op 13 mei 2011 is [Eiseres] op de manege een ongeval overkomen toen zij paardrijles gaf aan een drietal leerlingen in de buitenbak. Aan het einde van de les, wilde [Eiseres] de buitenbak verlaten en liep zij naar het hek. Plotseling vertoonde een van de lespaarden, het manegepaard met de naam “Imagine”, een schrikreactie en sloeg deze met de berijdster op hol. Daarbij heeft dit paard [Eiseres] in de buitenbak omver gelopen. Als gevolg van de botsing met het paard en de daarop volgende valpartij, heeft [Eiseres] haar rechter dijbeenspieren gescheurd en haar rechterheup gebroken. [Eiseres] is vervolgens naar het ziekenhuis vervoerd en aan de heup geopereerd. In het ziekenhuis is een nieuwe heup geplaatst.

Als gevolg van het ongeval is [Eiseres] beperkt geraakt in – onder meer – de uitoefening van diverse voorkomende kerntaken binnen het manegebedrijf.

2.5 [Eiseres] heeft Delta Lloyd op 20 september 2011 schriftelijk bericht dat zij [Gedaagde sub 1] op grond van artikel 179 Boek 6 BW – als mede-eigenaar van het paard “Imagine”- aansprakelijk houdt voor het ontstaan van het door haar opgelopen letsel.

2.6 In deze procedure baseert [Eiseres] de aansprakelijkheid van[Gedaagde sub 1] op het bepaalde in artikel 181 Boek 6 BW, omdat [Gedaagde sub 1] ten tijde van het ongeval bedrijfsmatig gebruiker van Imagine was. Delta Lloyd is de verzekeraar van de vennootschap onder firma “Manege Rusthof’. De vennootschap onder firma heeft bij Delta Lloyd een aansprakelijkheidsverzekering bedrijven, een zogenaamde AVB, afgesloten.

DE BEHANDELING VAN DE ZAAK

3.1 [Eiseres] doet haar vorderingen steunen op vorenstaande feiten en de hierna volgende stellingen.

3.2 [Eiseres] vordert zoals onder “het verloop van de procedure” is weergegeven.

[Eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [Gedaagde sub 1] in zijn hoedanigheid van medevennoot van de manege op grond van het bepaalde in artikel 181 Boek 6 BW gedeeltelijk aansprakelijk is voor de schade die zij als gevolg van het hiervoor - in rechtsoverweging 2.4 – omschreven ongeval lijdt en zal lijden. Zij vordert op grond van het bepaalde in artikel 954 Boek 7 BW (directe actie) rechtstreekse betaling van de schadevergoeding door Delta Lloyd.

[Eiseres] stelt dat artikel 181 Boek 6 BW bepaalt dat zodra de in artikel 173, 174 en 179 Boek 6 BW bedoelde roerende zaken, opstallen of dieren in de uitoefening van een bedrijf worden gebruikt, de aansprakelijkheid uit dat trio artikelen rust op degene die dit bedrijf uitoefent. [Eiseres] wijst in dit verband op het arrest van de Hoge Raad van 1 april 2011/NJ 2011, 405 (Paard Loretta), waaruit zou volgen dat in het geval sprake is van bedrijfsmatig gebruik als bedoeld in artikel 181 Boek 6 BW, geen aansprakelijkheid meer rust op de bezitter, omdat artikel 181 Boek 6 BW exclusieve werking toekomt.

[Eiseres] neemt het standpunt in dat zij en[Gedaagde sub 1] samen – ten tijde van het ongeval op 13 mei 2011 – als bedrijfsmatig gebruiker van het paard Imagine hebben te gelden in de zin van artikel 181 Boek 6 BW en dat zij daarom allebei belast zijn met de kwalitatieve aansprakelijkheid van artikel 179 Boek 6 BW met betrekking tot de door het paard veroorzaakte schade.

[Eiseres] beroept zich ter ondersteuning van haar stellingen op het zogenaamde Hangmat-arrest van de Hoge Raad (8 oktober 2010/NJ 2011, 465). In dat arrest werd met betrekking tot de aansprakelijkheid voor opstallen geoordeeld dat artikel 174 Boek 6 BW niet slechts aansprakelijkheid voor de bezitter van een opstal vestigt jegens derden, maar ook – op grond van wat naar maatschappelijke opvattingen het meest redelijk moet worden geacht als reikwijdte van artikel 174 Boek 6 BW – jegens de medebezitter van de schadeveroorzakende opstal. In lijn met dit arrest is[Gedaagde sub 1] op grond van artikel 181 Boek 6 BW (juncto 179 Boek 6 BW) als mede-bedrijfsmatige gebruiker jegens [Eiseres] gedeeltelijk aansprakelijk voor de door haar geleden, ongeval gerelateerde schade. Gedeeltelijk, aldus [Eiseres] , omdat[Gedaagde sub 1] mede-bedrijfsmatig gebruiker is en zijn feitelijk aandeel in de manege (gezien de werkverdeling tussen de vennoten onderling) op 60 % vastgesteld kan/moet worden.

3.3 Delta Lloyd c.s. heeft de vorderingen betwist en – kort samengevat en voor zoveel van belang – het volgende doen aanvoeren:

Delta Lloyd c.s. betwist aansprakelijk te zijn voor de door [Eiseres] beweerde geleden en nog te lijden schade. Artikel 179 Boek 6 BW {de bezitter van een dier is aansprakelijk voor de door het dier aangerichte schade, tenzij) strekt slechts ter bescherming van de belangen van derden en dit wordt niet anders indien artikel 181 Boek 6 BW van toepassing is. Dit blijkt onder meer uit de parlementaire geschiedenis en ratio van beide artikelen, die wezenlijk anders zijn dan bij artikel 174 Boek 6 BW (in verband met het Hangmatarrest van 8 oktober 2010/NJ 2011, 465: zie hierna)

Artikel 181 bevat geen zelfstandige grondslag voor aansprakelijkheid. Het verplaatst slechts de aansprakelijkheid op grond van de drie daarin genoemde wetsartikelen (artikelen 173, 174 en 179 Boek 6 BW) naar een andere partij. Dit betekent dat allereerst getoetst moet worden of er in dit geval aansprakelijkheid van [Gedaagde sub 1] voor de beweerde schade van [Eiseres] bestaat op grond van het bepaalde in artikel 179 Boek 6 BW. Eerst dan kan worden toegekomen aan de vervolgvraag van de toepasselijkheid van artikel 181 Boek 6 BW en de bedrijfsmatig gebruiker.

Delta Lloyd c.s. stelt zich op het standpunt dat artikel 179 Boek 6 BW slechts strekt ter bescherming van de belangen van derden en niet ter bescherming van medebezitters. In het Hangmatarrest heeft de Hoge Raad ten aanzien van artikel 174 Boek 6 BW (opstal) weliswaar geoordeeld dat de bezitter van een opstal niet alleen aansprakelijk is jegens derden doch ook jegens de medebezitter van de schadeveroorzakende opstal, maar de aansprakelijkheid van artikel 174 Boek 6 BW verschilt wezenlijk van artikel 179 Boek 6 BW en daarom kan de lijn van dit arrest niet zomaar naar artikel 179 Boek 6 BW worden doorgetrokken. Het profijt dat de bezitter van een dier heeft bij het houden van dat dier, terwijl hij hier (bewust) een gevaar mee schept voor derden, rechtvaardigt dat de bezitter voor de gevolgen van de gedragingen van zijn dier aansprakelijk is en rechtvaardigt niet dat de medebezitter van dat dier ook beschermd wordt door artikel 179 Boek 6 BW. [Eiseres] baseert haar vordering op de verantwoordelijkheid van de bezitter van een dier om voor de gevaren die de eigen energie van dit dier meebrengt in te staan, terwijl zijzelf als medebezitter verantwoordelijk is voor het ontstaan van dit gevaar. Daaraan behoort het recht geen bescherming te bieden.

Sinds het Hangmatarrest zien verzekeraars zich in toenemende mate geconfronteerd met vorderingen van medebezitters en medebedrijfsmatig gebruikers van dieren. Delta Lloyd c.s. menen, anders dan de medebezitters en medebedrijfsmatig gebruikers, dat de op de artikelen 179 en 181 Boek 6 BW gebaseerde vorderingen moeten worden afgewezen. Over dit steeds terugkerend verschil van inzicht moet op korte termijn duidelijkheid komen. Daarom verzoeken Delta Lloyd c.s. en [Eiseres] – partijen hebben hierover met elkaar overleg gehad – de rechtbank prejudiciële vragen voor te leggen aan de Hoge Raad over de reikwijdte van de artikelen 179 en 181 Boek 6 BW.

3.4 De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt:

Uit het hiervoor weergegeven partijdebat volgt dat partijen van mening verschillen over het antwoord op de vraag of Gedaagde sub 1] als bedrijfsmatig gebruiker van het paard Imagine op grond van het bepaalde in artikel 181 Boek 6 BW aansprakelijk is voor de door [Eiseres] gestelde schade die zij als medegebruikster van het paard Imagine heeft geleden door het ongeval dat haar op 13 mei 2011 is overkomen.

[Eiseres] stelt zich – kort gezegd – op het standpunt dat – in verband met het door de Hoge Raad op 8 oktober 2010/NJ 2011,465 op artikel 174 Boek 6 BW (de bezitter van een gebrekkige opstal is aansprakelijk voor daardoor veroorzaakte schade, tenzij) gewezen Hangmatarrest – de lijn uit dat arrest kan worden doorgetrokken en[Gedaagde sub 1] als bedrijfsmatig gebruiker niet alleen voor door derden geleden schade aansprakelijk is, maar dat hij ook jegens [Eiseres] als bedrijfsmatig medegebruikster aansprakelijk is.

Delta Lloyd c.s. heeft dit betoog uitvoerig weersproken met het verweer dat artikel 181 Boek 6 BW geen zelfstandige betekenis heeft voor de vestiging van de aansprakelijkheid. Allereerst moet op grond van het bepaalde in artikel 179 Boek 6 BW vastgesteld worden of de bezitter van een dier dat schade heeft veroorzaakt uitsluitend aansprakelijk is jegens derden dan wel ook jegens de medebezitter van dat dier. Delta Lloyd c.s. neemt het standpunt in dat de lijn uit het Hangmatarrest met betrekking tot artikel 174 Boek 6 BW niet doorgetrokken kan worden naar artikel 179 Boek 6 BW: het profijt dat de bezitter van een dier heeft bij het houden van dat dier, terwijl hij hier bewust gevaar mee schept voor derden, rechtvaardigt niet dat de bezitter van dat dier ook aansprakelijk is jegens de medebezitter van dat dier die zelf als medebezitter verantwoordelijk is voor het ontstaan van dat gevaar.

3.5 Beide partijen verzoeken de rechtbank om overeenkomstig het bepaalde in artikel 392 Rv. de Hoge Raad een aantal – reeds door partijen geformuleerde – rechtsvragen te stellen ter beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing.

Artikel 392 Rv. luidt – voor zoveel van belang – als volgt:

De rechter kan in de procedure op verzoek van een partij of ambtshalve de Hoge Raad een rechtsvraag stellen ter beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing indien een antwoord op deze vraag nodig is om op de eis of het verzoek te beslissen en rechtstreeks van belang is:

voor een veelheid aan vorderingsrechten die gegrond zijn op dezelfde of soortgelijke feiten en uit dezelfde of soortgelijke samenhangende oorzaken voortkomen, of

voor de beslechting of beëindiging van talrijke andere uit soortgelijke feiten voortvloeiende geschillen, waarin dezelfde vraag zich voordoet.

3.6 Delta Lloyd c.s. heeft in haar conclusie van antwoord sub 5.1 onweersproken aangevoerd dat sinds de verschijning van het Hangmatarrest verzekeraars, waaronder Delta Lloyd, zich geconfronteerd zien met aanspraken van benadeelde medebezitters en medebedrijfsmatig gebruikers van dieren, die menen dat het beschermingsbereik van de artikelen 179 Boek 6 respectievelijk 181 Boek 6 BW zich ook uitstrekt tot anderen dan derden. Bij verschillende verzekeraars lopen op dit moment tientallen zaken waarin dit wordt betoogd. Delta Lloyd zelf is op dit moment bekend met circa tien zaken waarin de vraag naar het beschermingsbereik van deze artikelen aan de orde is. Of het beschermingsbereik van voornoemde artikelen zich ook uitstrekt tot anderen dan derden valt niet af te leiden uit het Hangmatarrest zelf, waar dit is uitgemaakt voor artikel 174 Boek 6 BW.

Gelet op dit betoog van Delta Lloyd is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan het bepaalde in artikel 392 lid 1 aanhef en onder b: er is sprake van talrijke andere uit soortgelijke feiten voortvloeiende geschillen, waarin dezelfde vraag zich voordoet. De rechtbank zal de Hoge Raad een aantal rechtsvragen voorleggen.

3.7 Bij brief van 27 mei 2014 heeft Delta Lloyd c.s. de rechtbank meegedeeld dat partijen het eens zijn over de inhoud en formulering van de te stellen prejudiciële vragen aan de Hoge Raad. De vragen staan geformuleerd in randnummer 5.4 van de conclusie van antwoord en luiden als volgt:

Kan artikel 179 Boek 6 BW ook aansprakelijkheid vestigen jegens personen die de hoedanigheid hebben van (mede)bezitter van een dier ?

Kan de toepasselijkheid van artikel 181 Boék 6 BW er toe leiden dat aansprakelijkheid wordt gevestigd jegens personen die de hoedanigheid hebben van (mede)bedrijfsmatig gebruiker van een dier ?

3.8 Bij conclusie van repliek heeft [Eiseres] nog een kleine wijziging op deze vraagstelling voorgesteld en een derde vraag toegevoegd. Delta Lloyd c.s. wijst er in haar conclusie van dupliek sub 5.2 en 5.3 terecht op dat [Eiseres] met haar iets gewijzigde formulering meer wil aansluiten bij de bewoordingen uit het Hangmatarrest zelf. Delta Lloyd c.s. kan daar mee instemmen, maar wil in dat geval wel exact bij die bewoordingen aansluiten. Zij heeft daartoe een voorstel gedaan en voorts aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het opnemen van de door [Eiseres] voorgestelde vraag 3. De rechtbank zal de Hoge Raad de hierna volgende vragen voorleggen:

Vestigt artikel 6:179 BW uitsluitend een risicoaansprakelijkheid jegens derden, dat wil zeggen jegens personen die niet de hoedanigheid van (mede)bezitter van dat dier hebben ?
Kan de toepasselijkheid van artikel 6:181 BW er toe leiden dat aansprakelijkheid wordt gevestigd jegens personen die de hoedanigheid hebben van (mede)bedrijfsmatig gebruiker van een dier ?
Indien deze vragen bevestigend worden beantwoord:

Op welke wijze dient in het kader van een redelijke wetstoepassing het gedeelte van de schade te worden bepaald dat de benadeelde (mede)bedrijfsmatige gebruiker zelf draagt, zodat hij op grond van artikel 181 Boek 6 BW in zoverre geen aanspraak heeft op schadevergoeding jegens de andere (mede)bedrijfsmatige gebruiker(s) ?

3.9 Daar uit voornoemde brief van 27 mei 2014 en de daarop volgende conclusies van re- en dupliek volgt dat partijen het eens zijn over het stellen van vragen aan de Hoge Raad en het (vrijwel) eens zijn over de formulering van die vragen, zal de rechtbank partijen niet nogmaals in de gelegenheid stellen om zich over deze vragen uit te laten.

3.10 In afwachting van de beslissing van de Hoge Raad zal iedere verdere beslissing worden aangehouden. Na ontvangst van een afschrift van de beslissing van de Hoge Raad zullen partijen op de voet van artikel 394 Rv. in de gelegenheid worden gesteld zich schriftelijk uit te laten over de uitspraak van de Hoge Raad. stichtingpiv.nl