Hof Den Bosch 100505 botsing met stilstaande aanhanger; Hof past itt tot rb. geen billijkh.corr toe
- Meer over dit onderwerp:
Hof Den Bosch 100505 botsing met stilstaande aanhanger vrachtwagen; Hof past itt tot rb. geen billijkheidscorrectie toe
4.1. Op grond van de niet bestreden vaststelling van feiten van de rechtbank in rechtsoverweging 2.1. tot en met 2.8. van het vonnis van 16 juli 2003 en op grond van hetgeen verder is gesteld en niet of niet voldoende is weersproken dan wel blijkt uit de onbetwiste inhoud van de overgelegde bescheiden, staat in hoger beroep het volgende vast:
4.2. (a) Op vrijdag 9 februari 2001 reed [geïntimeerde] kort na vijf uur 's ochtends in zijn personenauto met kenteken [kenteken] over de [straat] te [plaats 1] in de richting van [plaats 2]. [geïntimeerde] werd vergezeld van zijn collega [naam 1]. Zij waren op weg naar hun werk in Duitsland.
(b) Rijdend over die [straat] heeft [geïntimeerde] op een gegeven moment de achterlichten van een - naar later bleek - aan een vrachtauto gekoppelde aanhangwagen voor hem op de weg gezien. Dit stilstaande of nagenoeg stilstaande voertuig bevond zich op dezelfde rijstrook als waarop [geïntimeerde] reed. Ondanks krachtig remmen ter voorkoming van een aanrijding, is [geïntimeerde] tegen de(linker)achterzijde van de aanhangwagen gereden.
(c) Bij deze aanrijding heeft [geïntimeerde] verwondingen opgelopen. De auto is total loss verklaard.
(d) De bestuurder van de vrachtwagen met aanhanger met kenteken [kenteken] was [naam 2], hierna te noemen [naam 2]. De vrachtwagen met aanhanger behoorde ten tijde van de aanrijding in eigendom toe aan de firma [firma]. De aanhangwagen viel onder een bij Interpolis afgesloten WAM-polis.
(e) Voor het ongeval heeft de (losgekoppelde) aanhangwagen ongeveer anderhalf uur geparkeerd gestaan op de rijstrook van de [straat], bestemd voor het verkeer richting [plaats 2], ter hoogte van de plaats van het ongeval.
(f) Ter plaatse van het ongeval is de [straat] buiten de bebouwde kom gelegen en betreft het een voorrangsweg. De weg is daar recht en er is geen straatverlichting aanwezig. De ter plaatse maximaal toegestane snelheid bedraagt 80 kilometer per uur. Op het moment van het ongeval was het donker, de weersgesteldheid was droog. Ten tijde van het ongeval was het wegdek vochtig. Er was recentelijk een nieuw wegdek aangebracht, in verband waarmee waarschuwingsborden waren geplaatst met de tekst "nieuw wegdek, langere remweg".
Het zicht bedroeg ten tijde van het ongeval ongeveer 200 meter. Er is een schuifspoor vastgesteld van 29 meter.
(g) ten tijde van het ongeval was de aanhangwagen verlicht met twee breedtelichtjes ter linker en ter rechterzijde, twee hoogtelichtjes in de linker- en rechterbovenhoek en met dubbele achterlichten. Tevens was de aanhangwagen voorzien van twee ongeveer 50 cm lange en 10 cm brede reflecterende stroken en helemaal onder aan een zwart/witte reflecterende spatlap.
(h) Bij - op tegenspraak gewezen en in kracht van gewijsde gegaan - vonnis van de rechtbank te Roermond (politierechter) van 24 september 2001 is [naam 2] vrijgesproken van overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet (WVW) en artikel 308 Wetboek van Strafrecht en veroordeeld wegens overtreding van artikel 5 WVW.
(i) In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] een verklaring voor recht gevorderd dat Interpolis geheel, althans gedeeltelijk, aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval van 9 februari 2001 en heeft hij gevorderd Interpolis te veroordelen tot vergoeding van de (volledige) schade van [geïntimeerde], nader op te maken bij staat, vermeerderd met de proceskosten.
(j) Nadat Interpolis deze vordering had weersproken heeft de rechtbank bij vonnis van 16 juli 2003 voor recht verklaard dat Interpolis aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval van 9 februari 2001, waarbij betrokken was haar verzekerde en [geïntimeerde], en Interpolis veroordeeld tot vergoeding van 75% van de schade van [geïntimeerde], nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Tevens is Interpolis veroordeeld tot betaling van de proceskosten. (...)
4.4.1. Met betrekking tot grief I overweegt het hof als volgt. Met de enkele overtreding van artikel 5 WVW is de onrechtmatigheid van het gedrag van [naam 2] jegens [geïntimeerde] niet zonder meer gegeven. Wel volgt uit die overtreding dat [naam 2] het gevaar voor een verkeersongeval op de weg heeft vergroot. Maar of het in het leven roepen van een gevaarlijke situatie onrechtmatig is jegens een andere weggebruiker, in dit geval [geïntimeerde], hangt af van de omstandigheden van het geval. Denkbaar is dat een gedraging van een verkeersdeelnemer in de gegeven omstandigheden een dermate gevaarlijke situatie in het leven roept, dat die gedraging jegens andere weggebruikers zonder meer onrechtmatig is (HR 23 juni 1995, NJ 1995,730). De omstandigheden, zoals onder 4.2. sub (e), (f) en (h) in aanmerking genomen, heeft de rechtbank terecht en op goede gronden - die het hof overneemt en tot de zijne maakt - geoordeeld dat sprake is van onrechtmatig gedrag van [naam 2] jegens [geïntimeerde]. Het in het donker in strijd met het parkeerverbod parkeren van een aanhangwagen op een voorrangsweg buiten de bebouwde kom schept immers juist voor de medeweggebruikers zoals [geïntimeerde] een gevaarlijke situatie. Voor het standpunt van Interpolis, dat de aanhangwagen niet stilstond, maar net weer ging rijden, ziet het hof onvoldoende aanknopingspunten, nu [naam 2] kort na het ongeval tegenover een politiebeambte heeft verklaard:
"... Hierna liep ik naar voren om in de vrachtwagen te stappen, stapte ik de vrachtauto en hoorde juist voordat ik wilde wegrijden een explosie van lucht, dat vrijkwam." Daarbij komt dat ook [geïntimeerde] en [naam 1] hebben verklaard dat de aanhangwagen ten tijde van de botsing stilstond. Nadien heeft Interpolis een onderzoek gedaan naar de schuldvraag. Ten behoeve van dat onderzoek heeft [naam 2] op 14 juni 2001 schriftelijk verklaard dat hij is gaan rijden en na nog geen zes meter een vreemd geluid hoorde. Aan die verklaring gaat het hof voorbij, nu deze verklaring niet overeenkomt met de hiervoor genoemde verklaringen en geruime tijd na het ongeval is afgelegd.
4.4.2. Dat - zoals Interpolis heeft gesteld - de verlichting van de aanhangwagen - zoals weergegeven onder 4.2. sub g - een rechtvaardigingsgrond oplevert is onjuist. De gedraging verliest daarmee niet zijn onrechtmatige karakter. Bovendien bleek uit de verlichting niet dat de aanhanger niet aan het verkeer deelnam, maar - in strijd met de verkeersregels - geparkeerd stond. Grief I faalt derhalve.
4.5. Interpolis stelt in grief II dat [naam 2] gedwongen was de aanhangwagen op de rijweg te parkeren, omdat het vanwege varkenspest verboden was de aanhangwagen met elders opgehaalde varkens een ander bedrijf te betreden.
Ook deze grief faalt. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden - welke het hof overneemt en tot de zijne maakt - geoordeeld dat daarmee het gedrag van [naam 2] niet kan worden gedisculpeerd. Het hof wijst er voorts op dat het voornoemde verbod vooraf bekend was, zodat daarmee rekening gehouden kon worden, voorafgaand aan het ophalen van de varkens bij de diverse bedrijven. Zelfs indien uitgegaan wordt van de situatie dat [naam 2] zich ter plekke geconfronteerd zag met de onmogelijkheid de aanhangwagen - buiten het terrein van het tweede bedrijf - aan de [straat] te parkeren, dan nog had hij - zoals door [geïntimeerde] onbetwist is gesteld - in de buurt een veilige parkeerplaats kunnen en moeten zoeken, in plaats van de aanhangwagen op de rijweg te parkeren.
4.6. Uit het voorgaande volgt dat [naam 2] onrechtmatig jegens [geïntimeerde] heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de bij [geïntimeerde] dientengevolge opgekomen schade. Interpolis is als aansprakelijkheidsverzekeraar gehouden tot vergoeding van die schade. Die vergoedingsplicht kan ingevolge artikel 6:101, eerste lid BW evenwel worden verminderd of zelfs geheel komen te vervallen, wanneer de schade mede een gevolg is van omstandigheden die aan [geïntimeerde] kunnen worden toegerekend. Daarop hebben de grieven III, IV en V betrekking.
4.7. Grief III keert zich tegen het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde] niet of nauwelijks harder heeft gereden dan de ter plaatse toegestane snelheid. Interpolis heeft deze grief onderbouwd met een in haar opdracht vervaardigd rapport van verkeersongevallendeskundige ing. [deskundige], hierna te noemen [deskundige]. [deskundige] heeft aangenomen dat bij een snelheid van 80 kilometer per uur de stopweg tussen 61 en 69 meter bedraagt en de reactietijd één seconde (schrikseconde) is. De reactieweg bedraagt dan 22 meter. [deskundige] is er van uitgegaan dat [geïntimeerde] is gaan reageren op een afstand van 29 meter (remspoorlengte) plus minimaal 22 tot 25 meter is minimaal 51 tot 54 meter vóór de botsingsplaats. Volgens [deskundige] kan met de remvertraging vanwege het natte ZOAB wegdek over het 29 meter lange remspoor en een zwelfase van 0,2 seconde voor de zwelfase van het remsysteem, aan de hand van de zogenaamde remwegformule berekend worden dat [geïntimeerde] de ongevalsplaats is genaderd met een snelheid van circa 80 tot 90 kilometer per uur.
Naar het oordeel van het hof heeft Interpolis hiermee onvoldoende onderbouwd dat [geïntimeerde] te hard heeft gereden, nu uit deze berekening niet kon worden afgeleid dat [geïntimeerde] zeker harder dan 80 kilometer per uur reed, terwijl een dergelijke snelheid niet te hard is, wat betreft de ter plaatse toegestane snelheid. Uit de overige in geding gebrachte stukken is evenmin gebleken dat [geïntimeerde] harder reed dan de ter plaatse toegestane snelheid, zodat de grief faalt.
4.8. Grief IV keert zich tegen het oordeel van de rechtbank dat Interpolis heeft gesteld dat [geïntimeerde] ten tijde van het ongeval geen autogordel droeg. Deze grief faalt. De stelplicht en bewijslast ter zake van eigen schuld rust in beginsel op degene die onrechtmatig heeft gehandeld en een beroep doet op eigen schuld van zijn wederpartij. In het onderhavige geval heeft [geïntimeerde] aan zijn stelplicht voldaan door feiten te stellen waaruit volgt dat [naam 2] de norm van art. 5 WVW heeft overtreden en door te stellen dat het gevaar dat door de overtreding van deze norm wordt verhoogd zich heeft verwezenlijkt. De stelplicht en de bewijslast ter zake van het verweer dat die schade echter mede het gevolg is van een omstandigheid die aan [geïntimeerde] moet worden toegerekend rust dan in beginsel op Interpolis. Van omstandigheden die een afwijking op deze regel rechtvaardigen is het hof niet gebleken. Dat [geïntimeerde] in de dagvaarding in eerste aanleg heeft opgenomen dat hij een autogordel droeg maakt dit niet anders. Nu Interpolis heeft nagelaten deze stelling met (voldoende) feiten te onderbouwen zal het hof deze stelling passeren. Het hof stelt zich achter hetgeen hierover in het vonnis van de rechtbank is overwogen in r.o. 5.10 en maakt die overweging tot de zijne. Daaraan kan worden toegevoegd dat Interpolis blijkens deze grief kennelijk geen bewijsaanbod heeft gedaan, nu zij stelt dat [geïntimeerde] zelf dient te bewijzen dat hij wel een gordel droeg. (...)
4.9.1. De rechtbank heeft voorts terecht en op goede gronden, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, geoordeeld dat [geïntimeerde] weliswaar in mindere mate rekening behoefde te houden met een stilstaand voertuig op de rijweg, maar dat hij zijn snelheid onvoldoende heeft aangepast aan de omstandigheden en daardoor schade teweeg heeft gebracht die mede aan hem kan worden toegerekend. Daaraan kan worden toegevoegd dat blijkens het rapport van [deskundige] onweersproken is berekend dat een veilige snelheid voor de hier omschreven situatie ongeveer 60 kilometer per uur zou zijn geweest. Het hof is van oordeel dat de bijdrage van [naam 2] aan het verkeersongeval in ieder geval een vergoedingsplicht van 50% rechtvaardigt. In zoverre treft de grief geen doel. In het kader van dit appel - dat alleen inhoudt dat de rechtbank met de vergoedingsplicht van 50% voor [naam 2] een te hoog percentage heeft vastgesteld - komt het hof niet toe aan beoordeling van de vraag of de bijdrage van [naam 2] wellicht een hoger percentage vergoedingsplicht rechtvaardigt dan het door de rechtbank vastgestelde percentage van 50%.
4.9.2. De grief slaagt voor zover Interpolis heeft aangevoerd dat de rechtbank vervolgens ten onrechte een billijkheidscorrectie heeft toegepast. Het hof ziet geen aanleiding de gemaakte fout van [naam 2] wat verwijtbaarheid betreft ernstiger te achten dan de door [geïntimeerde] gemaakte fout, mede gelet op het feit dat het hier een botsing tussen twee gemotoriseerde voertuigen betreft. Ook overigens ziet het hof in de omstandigheden van het geval geen aanleiding tot een dergelijke correctie. (...)LJN BA7230