Rb Den Haag 140618 motorfietser zonder rijbewijs botst op kerende automobilist; 15% ES; na billijkheidscorr. ten voordele van aansprakelijke partij 25%
- Meer over dit onderwerp:
Rb Den Haag 140618 motorfietser zonder rijbewijs botst op kerende automobilist; 15% ES; na billijkheidscorr. ten voordele van aansprakelijke partij 25%
- begroting kosten: € 75% x € 4.037,00 (12 uren x € 250,00 + griffierecht)
Eerder reeds op het LSA Letselschademagazine, nu ook op rechtspraak.nl: ECLI:NL:RBDHA:2018:9056
(op rechtspraak.nl is de uitspraak per abuis op 130618 gedateerd)
2. De feiten
2.1. Op 22 mei 2017 heeft omstreeks 21.00 uur op de Wouwermanstraat in Den Haag een aanrijding plaatsgevonden tussen X als bestuurder van motorfiets en Y (hierna: Y), rijdend in een Volkswagen Golf (hierna het ongeval). De auto is WAM- verzekerd bij Achmea.
2.2. De Wouwermanstraat ligt in het verlengde van de Fruitweg en komt uit op de Vaillantlaan. Op het moment van het ongeval was het niet druk in de Wouwermanstraat. De weg was goed zichtbaar, er waren geen bijzondere weersomstandigheden en er was daglicht. X reed achter Y op de Wouwermanstraat, komend van de richting van de Fruitweg. Y reed ongeveer 50 km/h en X reed ongeveer 40 - 50 km/h. Al rijdende keerde Y de Golf op de weg met de intentie om op de andere weghelft terug te rijden in de richting van de Fruitweg. Hierbij verleende hij geen voorrang aan X, die tegen de linkerkant van de Golf reed en daarna ten val kwam. X heeft door het ongeval zijn kaak gebroken en zijn gebit beschadigd en hij heeft meerdere sneetjes aan zijn wang opgelopen.
2.3. X reed op de motorfiets van een kennis. Hij had op het moment van het ongeval geen motorrijbewijs. Op het moment van het ongeval had hij zesentwintig motorrijlesuren gehad. Hij was geslaagd voor het theorie-examen en op 10 mei 2017 voor het ABV-examen. X stond op het punt het laatste (praktijk) examen af te leggen.
2.4. De verkeerssituatie na het ongeval is te zien op onderstaande foto (opgenomen in het verzoekschrift).
2.5. X heeft Achmea bij brief van 28 mei 2017 verzocht de aansprakelijkheid van Y voor de gevolgen van het ongeval te erkennen.
2.6. Achmea heeft voor haar verzekerde de aansprakelijkheid voor het ongeval erkend.
2.7. X heeft ter beoordeling van de omvang van de aansprakelijkheid van Achmea op 12 september 2017 een deelgeschilprocedure ingesteld bij de rechtbank Den Haag. Deze procedure is na de mondelinge behandeling ter comparitie op 18 oktober 2017 ingetrokken.
3. Het geschil
3.1. X verzoekt de rechtbank:
1. voor recht te verklaren dat de omvang van de aansprakelijkheid van Achmea als gevolg van het ongeval op 22 mei 2017 moet worden vastgesteld op 100%, althans 90%, althans een zodanig percentage als de rechtbankjuist acht;
2. voor recht te verklaren dat Achmea de openstaande BGK-declaratie van mr. Arslan integraal behoort te betalen, althans naar rato van de omvang van de aansprakelijkheid, conform de overgelegde declaraties, met bijbehorende urenspecificatie;
3. de proceskosten van dit deelgeschil begroten en Achmea te veroordelen deze proceskosten aan X te voldoen.
3.2. X voert hiertoe aan dat Y (de verzekerde van Achrnea) op grond van artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990) een bijzondere manoeuvre verrichtte en daarom verplicht was om hem voor te laten gaan toen hij al rijdend zijn auto keerde met intentie terug te rijden richting de Fruitweg. Als Y voorrang had gegeven, was het ongeval niet gebeurd. Achmea is daarom geheel danwel overwegend aansprakelijk voor de gevolgen van het ongeval.
3.3. Achmea voert gemotiveerd verweer. Zij erkent de aansprakelijkheid van haar verzekerde, maar handhaaft haar eerdere verweer dat de schade vanwege de eigen schuld van X geheel of in overwegende mate door hem moet worden gedragen.
3.4. Op de stelingen van partijen wordt hierna - voor zover van belang - nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het onderhavige verzoek is gegrond op artikel 1019w Rv. Dit artikel biedt de persoon die een ander aansprakelijk houdt voor zijn letselschade de mogelijkheid, ook voordat de zaak ten principale aanhangig is, de rechter te verzoeken te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering in de hoofdzaak.
4.2. X heeft de rechtbank verzocht de omvang van de aansprakelijkheid van Achmea als gevolg van het ongeval vast te stellen. Een dergelijk verzoek valt in beginsel onder het bereik van artikel 1019 Rv. De rechtbank is met partijen, van oordeel dat de beoordeling van het geschil tussen partijen zich leent voor een behandeling in een deelgeschilprocedure en zal het verzoek inhoudelijk beoordelen.
Strijd met de eisen van de goede procesorde
4.3. Achmea stelt dat X in strijd met de eisen van een goede procesorde handelt door voor de tweede keer een deelgeschilprocedure aanhangig te maken over hetzelfde onderwerp. Dit verweer gaat niet op. In de onder randnummer 2.7. genoemde eerdere deelgeschilprocedure is geen rechterlijke beslissing gegeven. Ook anderszins is niet gesteld, noch gebleken van strijd met de eisen van een goede procesorde. Partijen zijn het nog steeds niet eens. Bovendien is sprake van nieuw bewijs, nu X de beschikking heeft gekregen over een getuigenverklaring, welke verklaring Achmea in het kader van de eerste deelgeschilprocedure, naar X onweersproken heeft gesteld, verzuimd heeft in het geding te brengen. Dit nieuwe bewijs rechtvaardigt mede dat X de onderhavige procedure is begonnen.
4.4. De rechtbank verwerpt de stelling van X dat de negatieve gevolgen van het niet in de eerdere deelprocedure in het geding brengen van die getuigenverklaring voor rekening van Achmea moeten komen wegens handelen in strijd met de goede procesorde. In het midden gelaten of Achmea de getuigenverklaring - terecht of onterecht - buiten de eerdere deelgeschilprocedure heeft gehouden, maakt de betreffende verklaring nu deel uit van de processtukken. Die verklaring betrekt de rechtbank derhalve bij haar waardering van de feiten. Een en ander laat onverlet dat bij die waardering ook de kanttekeningen van Achmea in aanmerking worden genomen.
4 .5. Vast staat dat Y in strijd met artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990) gehandeld heeft, welk artikel bepaalt dat bestuurders die een bijzondere manoeuvre uitvoeren - zoals keren - het overige verkeer voor moeten laten gaan en dat Achmea voor de gevolgen van die verkeersfout aansprakelijk is.
4.6. Aan de orde is de omvang van de aansprakelijkheid van Achmea tegenover X. X stelt dat Achmea voor 100% aansprakelijk is. Achmea beroept zich op eigen schuld van X, die meebrengt dat de schade op grond van eigen schuld geheel danwel overwegend moet worden toegerekend aan X.
4.7. De stelplicht- en bewijslast van feiten waaruit de eigen schuld van X kan volgen, rusten op Achmea. Achmea voert aan dat X niet beschikte over een rijbewijs voor het rijden op een motorfiets. Daarnaast heeft X onvoldoende geanticipeerd op het verkeer, doordat hij onvoldoende afstand tot de Golf heeft gehouden en doordat hij, gegeven de verkeerssituatie ter plaatse, met een te hoge snelheid reed. Achmea doet in dit kader een beroep op de zogenaamde omkeringsregel, in die zin dat X volgens haar moet aantonen dat de door hem gestelde schade ook zonder zijn fouten zou zijn ontstaan. Volgens Achmea is X daarin niet geslaagd, zodat hij gehouden is de gehele schade van het ongeval te dragen.
4.8. X betwist de stelling van Achmea en betoogt dat hem alleen kan worden verweten dat hij zonder rijbewijs heeft gereden. Hij heeft niet harder gereden dan de toegestane snelheid en hij hoefde geen rekening te houden met het keren door Y. Voor zover er sprake zou zijn van eigen schuld, geldt dat de fout van Y zodanig meer aan het ongeval bijgedragen, dat de gevolgen van een eventuele fout van zijn kant verwaarloosbaar zijn. Daarnaast zou op grond van de billijkheidscorrectie de schade geheel danwel overwegend door Achmea moeten worden gedragen. X voegt hiertoe aan dat:
1. de verkeersfout van Y ernstiger was dan een eventuele fout van zijn kant;
2. hij ernstig gezichtsletsel beeft opgelopen, terwijl Y geen letsel heeft;
3. hij nog altijd last heeft van lichamelijke en psychische beperkingen;
4. hij niet verzekerd is;
5. hij sinds het ongeval niet heeft gewerkt en een verlies van arbeidsvermogen heeft.
4.9. De rechtbank stelt voorop dat de door Achmea aangehaalde omkeringsregel geen toepassing vindt. Deze in een reeks van arresten door de Hoge Raad aanvaarde regel speelt alleen bij de vaststelling van de aansprakelijkheid indien onzekerheid bestaat over de aanwezigheid van het zogenoemde conditio-sine-qua-non-verband. Die situatie doet zich in dezen niet voor. In geschil is de mate waarin de schade die X heeft geleden aan Achmea (als verzekeraar van Y) kan worden toegerekend gelet op het beroep van Achmea op eigen schuld.
4.10. Vast staat dat X niet beschikte over een rijbewijs voor een motorfiets. Daarmee kan hem worden verweten in strijd te hebben gehandeld met artikel 107 lid 1, van de Wegenverkeerswet 1994.
4.11. De rechtbank is verder van oordeel dat X onvoldoende heeft geanticipeerd op het verkeer, zoals Achmea heeft gesteld. In de getuigenverklaring (productie 7 bij het verzoekschrift) staat: "Ik zag een auto naderen vanuit de richting Fruitweg - Parallelweg, rijdend op de Wouvermanstraat. Ik zag dat de motorscooter direct achter hem reed. Zij reden beiden voorwaarts meteen snelheid van circa 40/50 km/h... Ter hoogte van de zijstraat met de Frans Halsstraat remde de auto af. Ik heb duidelijk gezien dat de autobestuurder geen richting aangaf naar links. Ik zag dat de autobestuurder iets naar rechts draaide bij de oprit van de Frans Halsstraat en vervolgens probeerde in een snelle beweging te keren. Als de autobestuurder in zijn spiegel had gekeken had hij de motorscooter wel kunnen zien aankomen. Het ging in zo'n snelle beweging van de autobestuurder, dat de bestuurder van de motorscooter nagenoeg geen tijd had te reageren c.q. af te remmen om een aanrijding te voorkomen... Ik zag vervolgens dat de bestuurder van de motorscooter vervolgens in de linkerflank reed van de auto." Uit de verklaring van de getuige volgt dat X direct achter de Golf reed. De rechtbank leidt daaruit af dat X onvoldoende afstand tot de Golf en/of een te hoge snelheid moet hebben gehad. Een aanwijzing daarvoor vormt ook dat X de Golf in de linkerflank heeft geraakt. Als X meer afstand tot de Golf had gehouden en/of een lagere snelheid had gehad, dan ligt in de rede dat hij de auto aan de achterzijde had kunnen ontwijken danwel dat hij de linker achterzijde (in plaats van de flank) van de auto had geraakt. Als motorbestuurder moest X voldoende afstand houden tot het verkeer voor hem, waarbij, in zekere mate, ook rekening moet worden gehouden met onverwachte situaties. Aldus kan X ook worden verweten in strijd te hebben gehandeld met het bepaalde in artikel 19 RVV 1990, waarin staat dat de bestuurder in staat moet zijn zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is.
4.12. Beide verkeersovertredingen - in onderlinge samenhang bezien - zijn omstandigheden die maken dat de schade mede door X zelf is veroorzaakt. De schade staat zowel in verband met de gedraging van Y als met de gedragingen van X. De aangevoerde omstandigheden (het rijden zonder rijbewijs en het onvoldoende anticiperen op het verkeer) kunnen X worden toegerekend. De vergoedingsplicht zal daarom worden verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen.
4.13. De aan Achmea toe te rekenen omstandigheden hebben naar het oordeel van rechtbank in grotere mate bijgedragen aan de schade dan de aan X toe te rekenen omstandigheden. Dit volgt uit de aard van de fout van Y. Hij verrichtte al rijdend, zonder richting aan te geven, plotseling een bijzondere manoeuvre. De rechtbank kent, anders dan Achmea heeft betoogd, in dit verband ook betekenis toe aan de verklaring van de getuige, die gezien heeft dat de auto van Y iets naar rechts draaide en dat de bestuurder vervolgens in een snelle beweging probeerde te keren. X was gehouden met rijbewijs en anticiperend aan het verkeer deel te nemen en aldus meer afstand te houden dan hij heeft gedaan. Die omstandigheden maken echter niet dat X in die zin rekening had moeten houden met de plotselinge manoeuvre van Y dat voorkomen zou zijn dat hij de Golf zou raken. Anders dan Achmea stelt, ziet de rechtbank in de gegeven omstandigheden in het enkele niet beschikken over een rijbewijs geen grond voor de conclusie dat de aan X toe te rekenen omstandigheden in zodanige mate hebben bijgedragen aan de schade dat Achmea niet, dan wel in beperkte mate schadevergoedingsplichtig is. Een rijbewijs is een bewijs van rijbekwaamheid. Het ontbreken ervan betekent echter niet dat rijbekwaamheid zonder meer ontbreekt. X heeft een reeks motorrijlesuren gevolgd en had twee deelexamens afgerond, terwijl niet gebleken is dat X, behoudens de genoemde afstand, zich zonder rijbewijs anders in het verkeer heeft gedragen dan een willekeurige andere bestuurder met rijbewijs zou hebben gedaan.
4.14. Alle omstandigheden in aanmerking nemende, is de rechtbank van oordeel dat de aan X toe te rekenen omstandigheden voor 85% aan de schade hebben bijgedragen.
4.15. X heeft zich beroepen op de billijkheidscorrectie, zoals verwoord in de slotzin van artikel 6: 101 lid 1 BW. De rechtbank vat de stellingen van Achmea, gelet op de betekenis die zij toekent aan de mate van verwijtbaarheid van X dat hij zonder rijbewijs reed, eveneens op als een beroep op de genoemde billijkheidscorrectie.
4.16. De rechtbank ziet geen grond voor toepassing van de billijkheidscorrectie in het voordeel van X. Zij acht daarvoor de mate van verwijtbaarheid van X dat hij zonder rijbewijs met een motor de weg is opgegaan van belang. De rechtbank acht de ernst van de verkeersfout van Y groter dan die van X. Verder heeft X tegenover de betwisting van Achmea niet onderbouwd dat de ernst van het door hem opgelopen letsel zodanig ernstig is dat dit een billijkheidscorrectie rechtvaardigt. Dit geldt ook voor de stelling dat X ten gevolge van het ongeval tot op heden fysieke en psychische klachten ondervindt, nu deze tegenover de betwisting van Achmea onvoldoende is onderbouwd. X kan voorts de omstandigheid dat hij geen ziektekostenverzekering heeft afgesloten, waartoe hij rechtens wel verplicht is, niet op billijkheidsgronden afwentelen op Y, terwijl zijn gestelde verlies aan verdiencapaciteit betrokken dient te worden (voor zover aan de orde) in de schadeafwikkeling en op zichzelf evenmin een grond vormt voor toepassing van de billijkheidscorrectie moet plaatsvinden.
4.17. De rechtbank ziet daarentegen in de ernst van de over en weer gemaakte verkeersfouten, zoals in 4.16 uiteengezet, wel aanleiding voor een billijkheidscorrectie ten gunste van Achmea. Die bepaalt zij op 10%.
4.18. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank voor recht verklaren dat de omvang van de aansprakelijkheid van Achmea als gevolg van het ongeval op 22 mei 2017 75% bedraagt.
Buitengerechtelijke kosten en proceskosten
4.19. X heeft verzocht voor recht te verklaren dat Achmea gehouden is de nog openstaande BGK-declaratie van € 8.286,08 (de als productie 9 overgelegde nota's met urenoverzicht) integraal te betalen. Voorts heeft hij verzocht de kosten van deze deelgeschilprocedure te begroten, op een bedrag dat voorafgaande aan de zittingsdatum middels een gespecificeerd urenoverzicht wordt ingediend, en Achmea te veroordelen in deze proceskosten.
4.20. Ter zake van de gevorderde verklaring voor recht geldt dat Achmea de gestelde BGK-declaratie gemotiveerd - post voor post - heeft betwist. Kort samengevat luidt het standpunt dat de gestelde kosten en de hoogte daarvan bovenmatig en niet reëel zijn.
4.21. Ingevolge artikel 1019aa lid 1 Rv dient de rechtbank de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt te begroten, waarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96, lid 2, BW in aanmerking worden genomen. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoers gehanteerd te worden: het dient redelijk te zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten dient eveneens redelijk te zijn.
4.22. X heeft in reactie op het verweer van Achmea geen nadere onderbouwing van de hoogte van de kosten en de omvang van de verrichte werkzaamheden gegeven. Ook heeft X nagelaten het op 2 januari 2018 toegezegde urenoverzicht tijdig voor de zitting op 17 april 2018 in het geding te brengen. De rechthank gaat over tot begroting van de kosten op basis van de beschikbare informatie. Vast staat dat ter zake van het geschil tussen X en Achmea op dit moment twee deelgeschilprocedures zijn gevoerd en dat er in de tussenliggende periode veelvuldig is gecorrespondeerd. Dit betekent dat er in redelijkheid vanuit moet worden gegaan dat er kosten zijn gemaakt. Daarom worden de kosten van buitengerechtelijke afwikkeling in redelijkheid, op basis van een schatting (artikel 6:97 BW), begroot. Voor een niet-complexe zaak, die wordt behandeld door een ervaren advocaat, zoals de onderhavige acht de rechtbank een tijdsbestek van 12 uur tegen een tarief van € 250,-- redelijk. Gelet op de correspondentie die dateert van na het eerste deelgeschil en het opstellen van een - aangepast - verzoekschrift zal de rechtbank in dezen uitgaan van een tijdsbestek 15 uur. De tijd die gemoeid is geweest met het eerste deelgeschil rekent de rechtbank niet mee, aangezien dit geen kosten zijn die betrekking hebben op de onderhavige deelgeschilprocedure. Eventuele kantoorkosten moeten naar het oordeel van de rechtbank geacht worden in het genoemde uurtarief te zijn verdisconteerd. Voor een afzonderlijke vergoeding van kantoorkosten ziet de rechtbank in het huidige maatschappelijk verkeer, waarbij correspondentie tussen een advocaat en cliënt digitaal pleegt te verlopen, verder geen grond. Het vorenstaande leidt tot een bedrag van € 3.750,-- exclusief BTW, vermeerderd met een bedrag van € 287,-- aan griffierecht.
4.23. Indien de schadevergoedingsplicht op grond van artikel 6:101 BW evenredig met de mate van eigen schuld van de benadeelde wordt verminderd, geldt dat ook voor de kosten van de behandeling van het deelgeschil, nu deze kosten op grond van artikel 1019aa, lid 2, Rv hebben te gelden als kosten als bedoeld in artikel 6:96, lid 2, BW. Achmea zal daarom worden veroordeeld tot betaling van 75% van de begrote kosten, te vermeerderen met 21% BTW, zijnde afgerond een bedrag van € 3.663.58.
4.24. Gelet op het voorgaande heeft X geen zelfstandig belang bij de gevorderde verklaring voor recht, zodat deze zal worden afgewezen.
Eerder reeds op het LSA Letselschademagazine, nu ook op rechtspraak.nl: ECLI:NL:RBDHA:2018:9056
Met dank aan mr. U. Arslan, Arslan & Ersoy Advocaten, voor het inzenden van deze uitspraak. Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2018/rb-den-haag-140618