Rb Gelderland 210716 ongeval met overstekende 15-jarige fietser; onvoldoende anticiperende automobilist met voorrang 50% aansprakelijk, na billijkheidscorrectie 85%
- Meer over dit onderwerp:
Rb Gelderland 210716 ongeval met overstekende 15-jarige fietser; onvoldoende anticiperende automobilist met voorrang 50% aansprakelijk, na billijkheidscorrectie 85%;
- kosten gevorderd obv 22 uren; begroot obv 18 x € 240,00 + 6% + 21%, totaal € 5.540,83 + griffierecht; toegewezen 85% ivm eigen schuld
2. De feiten
2. 1. X is op 12 december 2012, zij was toen 15 jaar oud, een verkeersongeval overkomen. Zij is als fietser bij het oversteken van de Groningensingel te Arnhem, ongeveer ter hoogte van huisnummer 1245, aangereden door een personenauto bestuurd door de heer Y (hierna: Y).
2.2. De Groningensingel bestaat ter plaatse uit meerdere rijbanen die zijn gescheiden door een middenberm. X was vanuit de fietsenstalling van het Lorentz Lyceum de eerste rijbaan van de Groningensingel reeds overgestoken. Zij stond op de oversteekplaats in de middenberm te wachten om de volgende twee rijbanen over te kunnen steken, Op de eerste rijbaan stonden twee auto's stil en was er de mogelijkheid om over te steken, X heeft dit gedaan en is vervolgens op de tweede rijbaan door Y aangereden.
2.3. De auto van Y was ingevolge de WAM verzekerd bij London. London heeft zich bereid verklaard 70% van de schade van X te vergoeden.
2.4. Door Ongevallen Analyse Nederland (hierna: OAN) is onderzoek verricht naar het ongeval, hetgeen heeft geresulteerd in een rapport d.d. 3 oktober 2013.
2.5. Na het ongeval heeft X diverse behandelingen en therapieën ondergaan. Zij is onderzocht door dr. V (neuroloog/kinderneuroloog). In zijn geneeskundig rapport d.d. 26 oktober 2015 is de conclusie:
"Conclusie: Trauma capitis met een kortdurende retrograde posttraumatische amnesie met als restklachten klachten van het bewegingsapparaat en cognitieve klachten. Bij het neurologisch onderzoek zijn er geen aanwijzingen voor een lesie van het centrale of perifere zenuwstelsel."
3. Het verzoek en het verweer daartegen
3.1. Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank op de voet van artikel 1019w Rv:
- zal bepalen dat London volledig (100%) aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval op 12 december 2012, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen percentage hoger van 70%:
- de kosten van X zal begroten op hetgeen zij in het verzoekschrift heeft aangegeven en te beslissen dat London in de begrote kosten van dit deelgeschil wordt veroordeeld.
3.2. X legt - kort gezegd - aan haar verzoek ten grondslag dat London (als verzekeraar van Y) op grond van artikel 185 Wegenverkeerswet 1994 (WVW) aansprakelijk is jegens X. Partijen hebben buiten rechte geen overeenstermming bereikt over het percentage aansprakelijkheid.
3.3. London voert verweer en verzoekt de rechtbank X niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, althans deze verzoeken af te wijzen zonder begroting en/of toekenning van de aan haar zijde gevallen kosten.
4. De beoordeling
4.1. De rechtbank stelt voorop dat zij in deze zaak rechtsmacht heeft op grond van artikel 4 van de herschikte EEX-Verordening (EU) nr. 1215/2012.
4.2. Vaststaat dat London op grond van artikel 185 WVW aansprakelijk is voor de door het verkeersongeval aan X toegebrachte schade. Evenmin is in geschil dat geen sprake is van overmacht aan de zijde van Y of opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid aan de zijde van X . De schaderegeling is vastgelopen omdat volgens London haar vergoedingsplicht vanwege 'eigen schuld' van X is verminderd, terwijl X dat betwist.
4.3. Beoordeeld dient in de eerste plaats te worden of de vergoedingsplicht van London op de voet van artikel 6:101 BW verminderd moet worden en zo ja, in hoeverre. Volgens London moet haar vergoedingsplicht met 30% worden verminderd. Volgens X dient deze volledig in stand te blijven. In dit verband wordt het volgende vooropgesteld.
4.4. Wanneer de eigenaar van het motorrijtuig in beginsel krachtens artikel 185 WVW aansprakelijk is, omdat hij niet overmacht aannemelijk heeft gemaakt, doch er wel een fout van de fietser of voetganger is, zonder dat evenwel sprake is van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid, eist de billijkheid bij de verdeling van deze schade over de betrokkenen dat tenminste 50 percent van de schade ten last van het motorrijtuig wordt gebracht wegens de verwezenlijking van het daaraan verbonden gevaar. Dit brengt mede dat deze eigenaar in ieder geval aansprakelijk is voor de helft van de schade van de fietser of voetganger. Ten aanzien van de andere helft is in beginsel beslissend in hoeverre de - foutieve - gedragingen van de eigenaar en de fietser of voetganger tot de schade hebben bijgedragen. (HR 28 februari 1992, ECLI:NL:HR: 1992:ZC0526)
4.5. Ingevolge dat arrest - zoals dit moet worden verstaan - zal vervolgens nog moeten worden nagegaan of wellicht naar de maatstaven van artikel 6:101 BW meer dan 50% van de schade ten laste van (de verzekeraar van) Y moet worden gebracht, hetzij omdat zijn gedragingen in verhouding tot die van X voor meer dan 50% tot de schade hebben bijgedragen, hetzij omdat de in artikel 6:101 lid I BW bedoelde billijkheid, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een zodanige verdeling eist dan wel eist dat de schade geheel ten laste van (de verzekeraar van) Y komt. De gevaren die inherent zijn aan het desbetreffende motorvoertuig, zoals massa en remweg, zijn reeds volledig verdisconteerd in de 50%-regel en mogen in het kader van de toepassing van de billijkheidscorrectie op het resterende gedeelte niet nogmaals worden meegewogen. (HR 24 december 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZCl196)
4.6. Kortom, indien X een fout heeft gemaakt dient London in ieder geval de helft van de schade van X te vergoeden, maar kan dat percentage hoger (tot 100%) zijn indien aan Y toe te rekenen omstandigheden, in verhouding tot die welke aan X zijn toe te rekenen, voor meer dan de helft tot de schade hebben bijgedragen, of indien de billijkheid, abstraherend van de aan een motorvoertuig inherente gevaren, dat eist.
4.7. London, op wie ter zake van de aanwezigheid van een fout aan de zijde van X de stelplicht en bewijslast rusten, werpt op dat X ten onrechte aan Y geen voorrang heeft verleend bij het oversteken van de weg en aldus een verkeersovertreding heeft begaan. Daarbij is X zonder de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid in acht te nemen direct beide rijstroken overgestoken, toen die mogelijkheid alleen op de linker rijstrook leek te bestaan. X heeft het voorgaande betwist. In dit verband geldt het volgende.
4.8. X diende aan Y voorrang te verlenen bij het oversteken van de straat. Dat heeft zij niet gedaan. Dit is een verkeersovertreding die aan X kan worden toegerekend. Op de eerste rijbaan die X diende over te steken na de middenberm stonden auto's stil. Of dit was om X voorrang te verlenen (zoals door X is betoogd) of omdat zij stonden te wachten voor het verderop gesitueerde verkeerslicht (zoals door London is betoogd) kan in het midden blijven. In beide gevallen diende X zich er van te vergewissen dat de tweede rijbaan vrij was om over te steken.
4.9. Voor de aan Y c.q. London toe te rekenen omstandigheden geldt het volgende. In geschil is de snelheid waannee Y heeft gereden. Wel staat vast dat Y ter plaatse bekend was, omdat hij natuurkunde docent was aan het Lorentz Lyceum. De plaats waar de aanrijding heeft plaatsgevonden was vanuit de fietsenstalling van het Lorentz Lyceum de eerste plaats om de Groningensingel over te steken, met welk gegeven Y ook bekend moet worden geacht. Dat geldt eveneens voor het gegeven dat veel scholieren per fiets vanuit het Lorentz Lyceum op dit punt de Groningensingel plegen over te steken. Y heeft gezien dat op andere rijstrook (de linkerbaan voor linksaf en rechtdoor) vol stond met auto's die volgens hem wachtten voor het rode verkeerslicht (vgl. zijn mededelingen op p. 5 van het rapport van OAN). Tevens staat vast dat Y pas is gaan rernmen nadat hij de fietser (X ) heeft waargenomen. Hieruit volgt dat Y zijn snelheid niet zodanig heeft aangepast dat hij kon anticiperen op overstekende fietsers. Gelet hierop kan de snelheid waarmee Y heeft gereden in het midden blijven.
4.10. De rechtbank is van oordeel dat de fouten van X en Y in gelijke mate (50/50) aan de schade hebben bijgedragen. De vraag is vervolgens of de billijkheid, abstraherend van de aan een motorvoertuig inherente gevaren, eist dat meer dan de helft van de schade voor rekening van London wordt gelaten. In dat verband is het volgende van belang.
4.11. Hoewel partijen nog geen gezamenlijk onderzoek hebben laten verrichten naar de precieze ongevalsgevolgen, kan wel worden vastgesteld dat X als fietser door een auto is aangereden, waarbij zij restklachten van het bewegingsapparaat en cognitieve klachten heeft opgelopen. Het volgen van een opleiding of studie is na het ongeval moeizaam gebleken.
Verder is van belang dat X diverse medische behandelingen heeft ondergaan en nog steeds wordt begeleid in het opbouwen van de belastbaarheid en psychische verwerking van het ongeval. Ook zonder nadere bewijslevering dient dan geconcludeerd te worden dat de gevolgen van het ongeval voor X duidelijk ingrijpend zijn.
Verder acht de rechtbank het van belang dat aan de zijde van Y een verzekering(splicht) bestaat voor schade als de onderhavige.
Naar het oordeel van de rechtbank eist de billijkheid vamvege deze omstandigheden dat 85% van de schade voor rekening van London wordt gelaten. In zoverre is het verzoek toewijsbaar.
Met dank aan mr. J.F. Roth, SAP Letselschade Advocaten, voor het inzenden van deze uitspraak. Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2016/rb-gelderland-210716