Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Utrecht 190907 (uitstappen) na botsing bij gladheid; been bekneld tussen auto en betonnen paal

Rb Utrecht 190907 (uitstappen) na botsing bij gladheid; been bekneld tussen auto en betonnen paal
2.1.  [Eiser] is op 15 december 2001 betrokken geweest bij een verkeersongeval op de Reigerweg/Meester Fluitmanstraat in Enkhuizen. De Reigerweg en de Meester Fluitmanstraat liggen in elkaars verlengde. Op de plaats waar de Reigerweg overgaat in de Meester Fluitmanstraat, kruist de weg een sloot. Bezien vanuit de rijrichting van [eiser] op 15 december 2001 kruist de weg ná de sloot de Dirk Wieringastraat. De weg gaat daar over van een geasfalteerde weg in een weg met klinkers. [eiser] raakte ter hoogte van de Dirk Wieringastraat in een slip, draaide 180 graden en kwam tot stilstand tegen de stoeprand aan de rechterzijde van de weg, eveneens bezien vanuit de (oorspronkelijke) rijrichting van [eiser].

2.2.  [Eiser] is vervolgens uit de auto gestapt. Daarna is de auto van de heer [betrokkene], hierna: [betrokkene], die achter [eiser] reed, in een slip geraakt en tegen de auto van [eiser] gebotst. De auto van [eiser] is daarbij de stoep opgeduwd. Het been van [eiser] is daarbij bekneld geraakt tussen zijn eigen auto en een betonnen paal die op de stoep stond. (...)

4.3.  De rechtbank stelt voorop dat artikel 185 WVW ertoe strekt om kwetsbare deelnemers aan het verkeer te beschermen tegen de gevaren van het gemotoriseerde verkeer. Om die reden moet het begrip “worden vervoerd”, zoals dat is opgenomen in artikel 185 lid 3 WVW, beperkt worden opgevat en vallen personen die het motorrijtuig hebben verlaten niet onder de reikwijdte van dit artikellid (zie ook: Hoge Raad 25 februari 2000, NJ 2000, 331). [eiser] – die na de slippartij zijn auto had verlaten omdat hij bang was dat de auto van [betrokkene] tegen zijn auto zou aanrijden – kon daarom op het moment dat de auto van [betrokkene] tegen zijn auto aanbotste niet meer worden aangemerkt als een persoon die door een motorrijtuig werd vervoerd als bedoeld in artikel 185 lid 3 WVW. Dit oordeel wordt niet anders door de stelling van Fortis ASR dat [eiser] in paniek uit zijn auto is gesprongen en/of weer zou zijn ingestapt als geen aanrijding had plaatsgevonden.

4.4.  Fortis ASR heeft zich in dit kader nog beroepen op de uitspraak van de Hoge Raad van 10 februari 2006 (NJ 2006, 154). Naar het oordeel van de rechtbank gaat de vergelijking met dit arrest niet op. In dat geval ging het om een situatie waarin een bestuurder een auto had verlaten om een aangereden haas van de weg te halen. Een andere automobilist schrok van de aanwezigheid van deze bestuurder en botste daardoor tegen de geparkeerde auto met daarin de vrouw van de bestuurder. De (lopende) bestuurder was in dit geval niet het slachtoffer maar de veroorzaker van het ongeval. De vraag die voorlag was of hij als bestuurder in de zin van de WAM kon worden aangemerkt, zodat zijn WAM-verzekeraar aansprakelijk was voor de ontstane schade. Gezien de omstandigheden van het geval is in die situatie geoordeeld dat het gedrag van de bestuurder in zodanig nauw verband stond met het per motorrijtuig deelnemen aan het wegverkeer, dat de uit dit gedrag voortvloeiende schade valt aan te merken als te zijn “veroorzaakt door het motorrijtuig” in de zin van artikel 3 lid 5 WAM. Anders dan Fortis ASR stelt, kan daaruit echter niet worden geconcludeerd dat iemand die zijn auto heeft verlaten nog als inzittende moet worden aangemerkt als bedoeld in artikel 185 lid 3 WVW. In het arrest van 10 februari 2006 werd immers de positie van de veroorzaker van de schade beoordeeld, terwijl in de onderhavige situatie de positie van het slachtoffer aan de orde is.
4.5.  Gezien het vorenstaande is Fortis ASR in beginsel op grond van artikel 185 WVW aansprakelijk voor de door [eiser] als gevolg van het ongeval geleden schade.

Overmacht
4.6.  Fortis ASR heeft zich voorts beroepen op overmacht aan de zijde van [betrokkene]. Volgens Fortis ASR werd [betrokkene] overvallen door de plotselinge gladheid, net als [eiser] daarvoor door die gladheid was verrast.
[eiser] betwist dat [betrokkene] een beroep op overmacht toekomt.

4.7.  Het beroep van de eigenaar van een motorrijtuig op overmacht gaat slechts op als hij aannemelijk maakt dat aan de bestuurder van het motorrijtuig ter zake van de wijze waarop hij aan het verkeer heeft deelgenomen, voor zover van belang voor de veroorzaking van het ongeval, rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt. De vraag is derhalve of [betrokkene] zich op basis van dit criterium op overmacht kan beroepen.

4.8.  [Dochter], de dochter van [eiser] die bij hem in de auto zat, en [getuige 1], een voetganger, hebben verklaard dat de afstand tussen de auto van [eiser] en de auto van [betrokkene] ongeveer 80 meter was. Fortis ASR heeft deze verklaringen niet, althans niet gemotiveerd, weersproken. Uit de verklaringen van [dochter], [getuige 2] en [getuige 1] volgt voorts dat er ongeveer 5 à 15 seconden zat tussen het moment dat [eiser]’ auto tot stilstand kwam en de aanrijding. Fortis ASR gaat hier blijkens haar stellingen bij conclusie van antwoord ook van uit. Partijen gaan er beiden van uit dat beide auto’s 25 à 30 kilometer per uur (ofwel 7 à 8 meter per seconde) reden. Dat betekent dat ook om die reden kan worden uitgegaan van de door voornoemde getuigen genoemde afstand van ongeveer 80 meter. Als de afstand tussen de beide auto’s beduidend minder dan 80 meter was, was minder tijd verstreken tussen het moment dat [eiser]’ auto tot stilstand kwam en de aanrijding.

4.9.  De rechtbank gaat er – gezien het vorenstaande – van uit dat de afstand tussen beide auto’s ongeveer 80 meter is geweest. Blijkens de verklaring van [getuige 2] bevond de auto van [betrokkene] zich zelfs toen de auto van [eiser] al tot stilstand was gekomen, nog vóór de kruising met de sloot. Tussen partijen is niet in geschil dat de weg pas ná de kruising met de sloot, namelijk ter hoogte van de Dirk Wieringastraat, glad was. Daaruit volgt dat [betrokkene] gedurende de hele slippartij van [eiser] heeft gereden op een gedeelte van de weg dat niet glad was. Gesteld noch gebleken is dat [betrokkene] geen zicht had op het gedeelte van de weg waar [eiser] slipte. De rechtbank is daarom van oordeel dat [betrokkene] het slippen van de auto van [eiser] had kunnen en moeten opmerken en ruimschoots voordat hij zelf op het beklinkerde deel van de weg kwam, had kunnen en moeten concluderen dat het beklinkerde deel van de weg glad was. Onder die omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat hij zo door de gladheid is overvallen dat er sprake is van overmacht en hem geen enkel verwijt kan worden gemaakt van de aanrijding. Hij moet gelet op het voorgaande in staat geweest zijn om zijn auto tot stilstand te brengen op het weggedeelte dat niet glad was.

Eigen schuld
4.10.  Fortis ASR stelt daarnaast dat er sprake is van eigen schuld aan de zijde van [eiser], zodat zij niet gehouden is de gehele schade van [eiser] te vergoeden. De eigen schuld van [eiser] bestaat volgens Fortis ASR allereerst uit het feit dat [eiser] zelf ook verkeersfouten heeft gemaakt en zo het verkeer op de weg in gevaar heeft gebracht, en daarnaast uit het feit [eiser] na de slippartij uit zijn auto is gestapt.
[eiser] betwist dat sprake is van eigen schuld aan zijn zijde.

4.11.  De rechtbank stelt voorop dat in deze procedure niet is komen vast te staan dat [eiser] een verwijt te maken valt van het feit dat hij met zijn auto is geslipt. Voor zover er veronderstellenderwijs van uitgegaan zou worden dat [eiser] hiervan een verwijt te maken zou zijn, is voorts van belang dat de schade zoals die uiteindelijk is ontstaan geen gevolg is van die fout van [eiser], maar – zoals de rechtbank hiervoor onder ?4.9 reeds is overwogen – van de fout van [betrokkene]. De rechtbank verwerpt daarom het beroep op eigen schuld voor zover dit is gebaseerd op de stelling dat [eiser] zelf ook verkeersfouten heeft gemaakt.

4.12.  Op zichzelf is de stelling van Fortis ASR juist dat [eiser] niet klem zou zijn komen zitten tussen zijn auto en de betonnen paal, als hij niet uit de auto was gestapt. De rechtbank acht het echter niet onbegrijpelijk dat [eiser] uit zijn auto is gestapt, toen hij de auto van [betrokkene] op zich af zag komen rijden. [eiser] heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank niet anders gehandeld dan een redelijk mens onder de gegeven omstandigheden zou doen. De rechtbank verwerpt om deze redenen het beroep op eigen schuld eveneens voor zover dit is gebaseerd op de stelling dat [eiser] na de slippartij zijn auto heeft verlaten.

4.13.  Nu het beroep op eigen schuld op beide door Fortis ASR aangevoerde grondslagen wordt verworpen, is Fortis ASR aansprakelijk voor de door [eiser] als gevolg van de aanrijding geleden schade.
LJN BB4201