Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Noord-Nederland 040618 verzoek voorlopig deskundigenbericht toegewezen. Betaling voorschot op kosten deskundige

Rb Noord-Nederland 040618 verzoek voorlopig deskundigenbericht toegewezen. Betaling voorschot op kosten deskundige

De feiten

2.1.
Bij de beoordeling zal worden uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.

2.2.
[verzoekster] is beklemgerechtigde tot de woning aan de [adres] te [plaatsnaam] (verder: de woning). De woning betreft een rijksmonument.

2.3.
NAM is producent van aardgas. Sinds 1963 produceert NAM onder meer gas uit het ‘Groningenveld’, dat zich bevindt onder de gemeenten Appingedam, Bedum, Delfzijl, Eemsmond, Groningen, Hoogezand-Sappemeer, Loppersum, Menterwolde, Slochteren, Oldambt, Pekela, Ten Boer, Veendam en - gedeeltelijk - Bellingwedde en Haren. De gaswinning uit het Groningenveld veroorzaakt bodemdaling en aardbevingen in een omvangrijk gebied.

2.4.
NAM heeft voor de afwikkeling van schade aan woningen en gebouwen ten gevolge van de aardbevingen een schaderegeling in het leven geroepen. Aan deze schaderegeling ligt het "Protocol Schadeafhandeling" (hierna: het schadeprotocol) ten grondslag. Dit schadeprotocol luidt voor zover thans van belang:

"3.1.

SCHADEAFHANDELING GEBOUWEN STAP VOOR STAP

Het proces van de schadeafhandeling bestaat uit de volgende stappen. (…)

Stap 1
De schade wordt gemeld op de manier beschreven in paragraaf 2.1

Stap 2
NAM neemt contact op met de eigenaar. In het gesprek wordt de aard en omvang van de schade in kaart gebracht en wordt bepaald of een bezoek aan het gebouw met spoed moet plaatsvinden. (…) In het gesprek wordt een termijn genoemd waarbinnen de schade-expert een afspraak zal maken voor een bezoek aan het gebouw (…)

Stap 3
De schade-expert brengt een bezoek aan het gebouw en inspecteert de schade. (…)

Stap 4
De schade-expert maakt een rapport waarin de vastgestelde schade, het verband ("de causaliteit") met aardbevingen en de geadviseerde herstelmethode is beschreven. (…)

CONTRA EXPERTISES

De procedure zoals beschreven in de voorgaande hoofdstukken is er op gericht om de schade op een correcte en voor de eigenaar acceptabele wijze vast te stellen. Niettemin komt het in een beperkt percentage van de schadegevallen voor dat de eigenaar het niet eens is met het schaderapport. In dat geval bestaat de mogelijkheid om een contra expertise aan te vragen. NAM vergoedt de kosten van de contra expertise mits vooraf toestemming is gegeven en onder de volgende voorwaarden:

A De eigenaar geeft na het ontvangen van het schaderapport aan de NAM aan het niet eens te zijn met (delen van) het schaderapport en een contra-expertise te willen. In dit gesprek wordt vastgelegd met welke onderdelen van het schaderapport men het niet eens in. Dit is van belang omdat het vooraf duidelijk moet zijn met welk(e) onderdeel(en) van het schaderapport men het niet eens is. (…)
B De kosten van de contra expertise zijn (en dit ter beoordeling van NAM) redelijk en marktconform.
C De contra-expert (en dit ter beoordeling van NAM) is deskundig. (…)

De schade-expert en de contra-expert zullen de resultaten van de contra expertise bespreken. (…) Voor die delen van de contra expertise, waarover overeenstemming is, zal het schaderapport en de bijbehorende calculatie worden aangepast. Voor die delen waar geen overeenkomst is kan een derde onafhankelijke deskundige (op kosten van NAM) worden ingeschakeld die gezamenlijk wordt aangewezen door de schade-expert van NAM en de contra-expert van de eigenaar."

2.5.
In de zogeheten "Werkinstructie Contra en derde deskundige bij schadeherstel" van NAM, die een verdere uitwerking vormt van paragraaf 6.1 van het schadeprotocol, wordt onder andere bepaald:

"Indien de schademelder geen advies van een derde deskundige wil, staat alleen de weg van de Tcbb of rechtbank open. Dit gebeurt op initiatief van de schademelder.
(…)
Derde deskundige oordeelt alleen over de lijst van geschilpunten tussen de schade-expert en de contra-expert."

2.6.
NAM is op grond van artikel 6:177 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aansprakelijk voor schade die het gevolg is van door gaswinning geïnduceerde bewegingen van de bodem dan wel aardbevingen.

2.7.
De woning heeft beschadigingen opgelopen. [verzoekster] gaat er van uit dat deze een (in-) direct gevolg zijn van de gaswinning door NAM en heeft op 10 februari 2013 een schademelding bij NAM gedaan.

2.8.
Conform het door NAM ten tijde van de schademelding gehanteerde schadeprotocol heeft - in opdracht van en op kosten van NAM - medio maart 2014 onderzoek plaatsgevonden door Arcadis Nederland B.V. (hierna: Arcadis). In het schadeprotocol wordt schade geclassificeerd als A-, B- of C-schade. Conform deze classificering worden door Arcadis in haar naar aanleiding van het onderzoek opgemaakte rapport van 26 september 2014 drie schades getypeerd als zogenoemde A-schade, oftewel schade die een direct gevolg is van aardbeving(en), één schade wordt getypeerd als zogenoemde B-schade, oftewel schade die reeds aanwezig was voor, maar verergerd is ten gevolge van de aardbeving(en) en 35 schades worden getypeerd als C-schade, oftewel schade die niet zelfstandig in verband kan worden gebracht met aardbevingen. De herstelkosten zijn door Arcadis begroot op totaal € 3.106,40 (inclusief btw).

2.9.
Diverse pogingen van NAM om de schade aan de woning afgewikkeld te krijgen, al dan niet in de vorm van een contra-expertise, zijn gestrand, doordat [verzoekster] haar medewerking niet heeft kunnen of willen verlenen.

2.10.
Bij brief van 23 december 2015 bericht NAM het volgende aan [verzoekster] , voor zover van belang:

Wij stellen vast dat de afwikkeling van uw schademelding aan uw woning aan de [adres] te [plaatsnaam] telkens wordt vertraagd waardoor uw dossier niet afgesloten kan worden. De oorzaak hiervan is gelegen in het feit dat u niet reageert op meerdere verzoeken om te komen tot het maken van de benodigde afspraken. Via uw ouder(s) is het in september van dit jaar gelukt om contact te krijgen. U heeft vervolgens opdracht gegeven aan een contra schade-expert/taxateur omdat u het niet eens bent met het eerder vastgestelde schaderapport.

Helaas moeten wij vaststellen dat het de contra expert (ook) niet lukt om met u tot afspraken te komen. Hiermee is het wederom zo dat, ondanks herhaalde verzoeken, u geen medewerking lijkt te willen of kunnen verlenen, waardoor wederom de afhandeling van uw schademelding geen vervolg kan krijgen.

Wij betreuren de huidige gang van zaken.

(…)

Mochten wij op uiterlijk 4 januari 2016 geen keuze van u hebben vernomen dan zullen wij de behandeling van uw dossier tot nader order staken”.

2.11.
Op 16 maart 2016 schrijft NAM het volgende aan [verzoekster] , voor zover van belang:

In de brief van 26 januari jl. heeft NAM u in de gelegenheid gesteld om een contra-expert in te schakelen, onder de uitdrukkelijke toezegging uwerzijds dat u verantwoordelijkheid zou nemen om de afspraken die behoren tot het afwikkelen van het contraproces na te komen en het contraproces binnen een maand na dagtekening af zou ronden. Helaas hebben wij moeten vaststellen dat het de contra expert (ook) niet lukt om met u tot afspraken te komen. Nu het niet mogelijk is om een contra-expertise uit te laten voeren, komt het schadeproces voorlopig stil te liggen.

2.12.
In november 2016 heeft NAM [verzoekster] gevraagd in te stemmen met een overdracht van het dossier aan de Nationaal Coördinator Groningen. Op deze vraag is een reactie van de zijde van [verzoekster] uitgebleven. NAM en [verzoekster] zijn, ook na interventie van het Centrum Veilig Wonen (hierna: CVW), niet tot afspraken gekomen om hun geschil buitengerechtelijk af te handelen.

2.13.
[verzoekster] heeft vervolgens op 21 februari 2018 onderhavig verzoekschrift ingediend.

2.14.
Uit door NAM in het geding gebrachte grafieken met gemeten grondsnelheden van verschillende aardbevingen ten opzichte van de woning van [verzoekster] volgt, dat voor de locatie van de woning sprake is geweest van aardbevingen die tot schade aan opstallen kunnen leiden, maar niet noodzakelijkerwijs zullen hebben geleid. De zogeheten maatgevende aardbeving, dat is de aardbeving met de hoogste pieksnelheid, is de aardbeving bij Zandeweer van 3 februari 2013 op een afstand van 0,94 kilometer van de woning.


Het (tegen)verzoek en de verweren

Het verzoek van [verzoekster]

3.1.
heeft de rechtbank verzocht om een deskundige te benoemen en een voorlopig deskundigenbericht ex artikel 202 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) te bevelen naar de als volgt geformuleerde vragen:
Kunt u gemotiveerd aangeven wat de bouwkundige toestand is van de woning, inclusief aanbouw en eventueel aanwezige schuur en garage?
Welke schades kunnen aan de woning inclusief aanbouw en eventueel aanwezige schuur en garage worden vastgesteld?
Wilt u in uw onderzoek in ieder geval betrekken de diverse schades zoals deze aan de orde zijn gesteld in de rapporten van Arcadis?
Wilt u tevens in uw onderzoek betrekken of er nieuwe, niet reeds eerder onderzochte schade kan worden vastgesteld? 
3. Kunt u gemotiveerd aangeven voor elk van de onder vraag 2 vastgestelde schades of deze door aardbevingen is ontstaan of verergerd?
Wilt u in uw onderzoek betrekken, indien naast aardbevingen ook andere oorzaken tot een bepaalde schade hebben geleid, in welke mate (uitgedrukt in percentages) de verschillende oorzaken aan het ontstaan van die schade hebben bijgedragen?
4. Op welke wijze dient de naar aanleiding van vraag 3 vastgestelde aardbevingsschade te worden hersteld?
5. Welk bedrag is (per schadepost) volgens u gemoeid met herstel van deze geconstateerde aardbevingsschade?
6. Geeft uw onderzoek overigens nog aanleiding tot opmerkingen?

3.2.
[verzoekster] legt aan haar verzoek, samengevat, ten grondslag dat NAM op grond van artikel 6:177 lid 1 sub b BW aansprakelijk is voor de schade die door beweging van de bodem is ontstaan aan de woning. Op grond van het vierde lid van artikel 6:177 BW is voor schade door beweging van de bodem aansprakelijk degene die ten tijde van het bekend worden van deze schade de exploitant is. NAM is de exploitant van het mijnwerk als bedoeld in artikel 1 onderdeel n van de Mijnbouwwet en beschikt over een vergunning als vermeld in artikel 6:177 lid 2 BW. Artikel 6:177 BW betreft een risicoaansprakelijkheid. Dit betekent dat de onrechtmatige gedraging vaststaat en de gebrekkigheid van de mijn niet hoeft te worden aangetoond. Slechts het causaal verband tussen de winningsactiviteit en de schade aan in dit geval de woning van [verzoekster] dient te worden aangetoond.

3.3.
[verzoekster] kan zich in de uitkomsten van het onderzoek van Arcadis niet vinden en meent dat ook overige door Arcadis geconstateerde schades door aardbevingen zijn veroorzaakt dan wel verergerd. Door middel van onderhavig verzoek tracht [verzoekster] een onafhankelijke en onpartijdige mening te verkrijgen over de aanwezigheid van een causaal verband tussen de aardbevingen en schade aan haar woning. Arcadis is onvoldoende onafhankelijk en onpartijdig ten opzichte van NAM, zodat [verzoekster] haar proceskansen, alsmede de hoogte van de schade thans onvoldoende kan inschatten. [verzoekster] heeft derhalve recht en belang bij onderhavig verzoek. Partijen hebben geen overeenstemming kunnen bereiken over het contra-expertiseonderzoek omdat partijen het niet eens waren over de aan te stellen contra-expert, terwijl [verzoekster] tevens van mening is dat een contra-expert die handelt binnen het schadeprotocol niet volledig onafhankelijk en onpartijdig ten opzichte van NAM opereert. Uit paragraaf 6.1 onder B en C van het schadeprotocol volgt dat NAM immers een doorslaggevende stem heeft bij benoeming van deze deskundige. Hiermee is de onafhankelijkheid van de deskundige onvoldoende gewaarborgd. NAM is op grond van de constatering door Arcadis ten aanzien van een viertal schades de schadeveroorzakende partij, zodat [verzoekster] bezwaar heeft tegen een zodanige verhouding zoals die in het schadeprotocol tot uitdrukking komt.

3.4.
Als deskundige wordt voorgesteld de heer [A] , verbonden aan het Nederlands Adviesbureau Monumentenzorg Interieurarchitectuur, dan wel de heer ing. P.B.J.M. Elfrink, verbonden aan Exploitatiemaatschappij Elfrink B.V. of de heer [B] , werkzaam bij ABT Arnhem. Volgens [verzoekster] geven de omstandigheden van dit geval aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt ex artikel 195 Rv, in die zin dat NAM het voorschot op de kosten van de deskundige dient te betalen. Er is namelijk een aansprakelijkheidsgrond - artikel 6:177 lid 1 sub b BW - aanwezig, terwijl uit het rapport van Arcadis genoegzaam blijkt dat er schade als gevolg van de beweging van de bodem aan de woning is ontstaan. Omdat de aansprakelijkheidsgrond jegens [verzoekster] is gegeven, is NAM in beginsel binnen de grenzen van artikel 6:98 BW aansprakelijk voor alle schade die [verzoekster] als gevolg van de beweging van de bodem heeft geleden, waaronder redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. [verzoekster] wijst in dit verband op het arrest Bravenboer/London (HR 11 juli 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7423) op grond waarvan redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid ook voor vergoeding in aanmerking komen, indien uiteindelijk niet vast komt te staan dat schade is geleden. De deskundigenkosten zullen worden gemaakt om het causaal verband tussen de aardbevingen en de door [verzoekster] geleden schade vast te stellen en de hoogte van de schade te begroten. Hiermee is voldaan aan de door de Hoge Raad in het voornoemde arrest geformuleerde voorwaarden. [verzoekster] heeft voorts gewezen op de uitspraak van deze rechtbank van 2 september 2015 (ECLI:NL:RBNNE:2015:4185), meer in het bijzonder de rechtsoverwegingen 4.24 en 4.2.5, waarin is overwogen dat ook voor de omvang van de schadevergoedingsverplichting geen beperking uit de toepasselijkheid van artikel 6:177 BW volgt.

Het verweer van NAM

3.5.
NAM heeft zich voor wat betreft het verzoek tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met inachtneming van het volgende. Wat NAM betreft, zijn er geen redenen om van de hoofdregel van artikel 195 Rv af te wijken, zodat [verzoekster] als verzoekende partij het door de rechter te bepalen voorschot dient te betalen. NAM betwist niet dat zij op grond van artikel 6:177 lid 1 aanhef en onder b BW risicoaansprakelijk is voor schade die in causaal verband staat met door gaswinning veroorzaakte aardbevingen en evenmin dat zij in dat geval ook gehouden is de redelijke kosten ter vaststelling van de schade en de aansprakelijkheid te voldoen. Hieruit kan echter, aldus NAM, niet worden afgeleid dat er aanleiding is NAM met het voorschot te belasten.

NAM voert aan dat het bewijsvermoeden in deze verzoekschriftprocedure geen rol speelt, althans niet voor wat betreft de vraag wie het voorschot van de deskundige zou moeten voldoen. [verzoekster] stelt in haar verzoekschrift ook niet dat er sprake is van schade, die naar haar aard redelijkerwijs aardbevingsschade zou kunnen zijn. [verzoekster] heeft aangegeven voorafgaand aan haar verzoek het niet eens te zijn met de rapportage van Arcadis en zij is uit de regeling van het schadeprotocol gestapt. [verzoekster] kan dan nu niet opeens een beroep doen op deze rapportage en stellen dat genoegzaam is gebleken van schade als gevolg van beweging van de bodem. Het onderzoek van Arcadis betrof slechts een visuele inspectie om te komen tot een buitengerechtelijke schadeafhandeling. De geconstateerde schades betroffen slechts een gering, in feite verwaarloosbaar deel van de totale geconstateerde schade.

3.6.
Wat NAM betreft kan niet op basis van een buitengerechtelijk traject dat partijen hebben doorlopen en waar [verzoekster] uit is gestapt en een bewijsvermoeden dat eerst mogelijk in de bodemprocedure aan de orde is, thans ten aanzien van de kosten vooruit gelopen worden op een eventuele aansprakelijkheid van NAM voor schades aan de onroerende zaak van [verzoekster] . Het door [verzoekster] aangehaalde arrest ziet op een ander soort procedure, terwijl de aansprakelijkheid in die zaak, anders dan hier, gegeven was. In het onderhavige geval is geen sprake van erkenning van aansprakelijkheid voor de schade aan de woning van [verzoekster] . Ten slotte is terughoudendheid hoe dan ook op zijn plaats bij het afwijken van de hoofdregel van artikel 195 Rv, aangezien in dat geval het verhaalsrisico met betrekking tot de voor te schieten deskundigenkosten komt te rusten op de verwerende partij (NAM). Dat klemt hier eens te meer nu [verzoekster] gedurende het schadeafhandelingsproces soms vele maanden lang niets van zich heeft laten horen, de woning met vier hypotheken is belast en onder beslag ligt. [verzoekster] procedeert daarnaast op basis van een toevoeging, zodat het zeer waarschijnlijk is dat zij geen verhaal zal kunnen bieden voor eventueel te verhalen kosten, voor zover er al een bodemprocedure door [verzoekster] zal worden gestart.

3.7.
Voor zover de rechtbank tot het oordeel mocht komen dat NAM het voorschot op de deskundigenkosten dient te voldoen, wijst NAM er op dat het in de rede ligt dat [verzoekster] zich in het kader van een bodemprocedure op het bewijsvermoeden zal beroepen. Voor zover dat beroep gehonoreerd mocht worden door de rechtbank, betekent dit dat het aan NAM is dit vermoeden te ontkrachten. In dat kader is het voor NAM van belang dat deugdelijk onderbouwd in kaart wordt gebracht wat de oorzaak of oorzaken van de verschillende schade(s) zijn. NAM wijst er op dat [verzoekster] in een bodemprocedure ook slechts een beroep op het bewijsvermoeden toekomt, indien zij NAM genoegzaam de gelegenheid geeft de schade te onderzoeken en inzage geeft in de bescheiden betreffende de woning. NAM heeft daarbij verwezen op het bepaalde in artikel 6:177a lid 2 BW. NAM heeft derhalve in een bodemprocedure een eigen onderzoeksrecht dat ook door de rechtbank wordt erkend. NAM meent dat het onderzoek (mede) zodanig ingericht moet worden dat zij - zo de resultaten van het onderzoek daar aanleiding toe geven - in staat zal zijn het bewijsvermoeden effectief te ontkrachten. Tegen deze achtergrond komt het NAM wenselijk en proceseconomisch voor dat een onderzoek wordt gelast waar beide partijen zich in kunnen vinden en dat daarmee rekening wordt gehouden bij de beoordeling van de vraag voor wiens rekening - [verzoekster] , NAM of partijen gezamenlijk - de kosten van het voorschot komen. Concreet brengt dit mee dat vraag 3 een bredere scoop dient te krijgen en de openingszin als volgt geformuleerd dient te worden:

Kunt u deugdelijk gemotiveerd aangeven wat de oorzaak/oorzaken is/zijn van de onder vraag 2 gestelde schade?

NAM verzoekt de rechtbank te bepalen dat het betreffende onderzoek dient te worden uitgevoerd overeenkomstig de TNO-methodiek dan wel op basis van een zodanige onderzoeksmethode dat de oorzaak/oorzaken van de (verschillende) schade(s), mede op basis van gebouwkenmerken, omgevingskenmerken en schade(ken)merken, deugdelijk onderbouwd en met een hoge mate van waarschijnlijkheid kan worden vastgesteld. NAM is van oordeel dat uitsluitend de eventuele meerkosten, verbonden aan haar vraag 3, voor haar rekening dienen te komen. Voor zoveel nodig, verzoekt NAM de rechtbank te bepalen dat beide partijen gedeeltelijk het voorschot dienen te voldoen.

3.8.
NAM verzet zich in haar verweerschrift, waar het gaat om de persoon van de deskundige, tegen de benoeming van [A] en [B] als deskundige. [A] is als adviseur van NAM werkzaam (geweest). [B] staat niet ingeschreven in het Landelijk Register van Gerechtelijk Deskundigen (LRGD), iets waarvoor NAM wel opteert. NAM kan bovendien niet achterhalen of en zo ja, welke ervaring [B] heeft op het terrein van onderzoek naar en het vaststellen van aardbevingsschade. NAM suggereert Monumentenwacht als partij die de te benoemen deskundige zou kunnen benaderen bij eventuele vragen over de wijze van herstel, gezien de monumenten status van de woning, in geval van aardbevingsschade.

Het voorwaardelijk tegenverzoek van NAM

3.9.
Het tegenverzoek van NAM strekt er toe dat vraag 3 zijdens [verzoekster] wordt (her-) geformuleerd op de wijze zoals in het verweerschrift omschreven. NAM verzoekt de rechtbank tevens te bepalen dat door [verzoekster] de bescheiden als bedoeld in artikel 6:177a lid 2 BW betreffende de woning aan de deskundige ter beschikking zal worden gesteld. Het tegenverzoek wordt ingesteld onder de voorwaarde dat het verzoek van [verzoekster] wordt toegewezen op basis van de door haar geformuleerde vraagstelling met terzijdestelling van de door NAM aanvullend geformuleerde vraag.


De beoordeling

Het verzoek van [verzoekster]

4.1.
De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat de rechter bij de beoordeling van een verzoek tot een voorlopig deskundigenbericht geen discretionaire bevoegdheid toekomt. Hij dient het onderzoek in beginsel te gelasten, mits het daartoe strekkende verzoek ter zake dienend en voldoende concreet is en feiten betreft die met het deskundigenonderzoek kunnen worden bewezen. Dit is anders indien de rechter op grond van de in zijn beslissing te vermelden feiten en omstandigheden van oordeel is dat het verzoek in strijd is met een goede procesorde, dat van de bevoegdheid toepassing van dit middel te verlangen misbruik wordt gemaakt - bijvoorbeeld omdat verzoeker wegens onevenredigheid van de
over en weer betrokken belangen in redelijkheid niet tot het uitoefenen van die bevoegdheid kan worden toegelaten - of dat het verzoek moet afstuiten op een ander door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar (vgl. HR 19 december 2003 ECLI:NL:HR:2003:AL8610, HR 30 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ5448 en HR 30 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:482). Toewijzing van het verzoek kan ook achterwege blijven indien de verzoeker geen belang heeft bij zijn verzoek. Ingevolge het bepaalde in artikel 3:300 BW heeft immers te gelden dat zonder voldoende belang niemand een rechtsvordering toekomt.

4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat het verzoek van [verzoekster] tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht ter zake dienend en voldoende concreet is en feiten betreft die met het deskundigenonderzoek kunnen worden bewezen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verzoekster] voorts voldoende belang bij haar verzoek en is dat verzoek niet in strijd met de goede procesorde. NAM refereert zich aan het oordeel van de rechtbank, zodat het verzoek van [verzoekster] , als zijnde op de wet gegrond, kan worden toegewezen met inachtneming van het volgende.

De persoon van de deskundige

4.3.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is met partijen gesproken over de persoon van de te benoemen deskundige, mede ook gelet op de bezwaren van NAM tegen twee van de drie door [verzoekster] in haar verzoekschrift voorgestelde deskundigen. Desgevraagd hebben de raadslieden van partijen tijdens de zitting verklaard in te kunnen stemmen met de benoeming van de heer ing. P.B.J.M. Elfrink (hierna: Elfrink). Elfrink heeft de rechtbank inmiddels bericht dat hij vrij staat ten opzichte van partijen en bereid en in staat is om als deskundige benoemd te worden, zodat de rechtbank hem dan ook zal benoemen als deskundige.

Ter zitting is op verzoek van [verzoekster] voorts in het kader van de door haar geformuleerde vraag 4 naar de wijze van herstel van aardbevingsschade besproken of de te benoemen deskundige desgewenst in de gelegenheid moet zijn een beroep te doen op iemand met een bijzondere deskundigheid op het terrein van monumenten met het oog op de monumentenstatus van de woning.

De rechtbank heeft partijen naar aanleiding van de uitkomst van het debat ter zitting bij brief van 7 mei 2018 drie namen van deskundigen met specifieke kennis op het terrein van monumenten voorgehouden, die alle desgevraagd hebben verklaard vrij te staan ten opzichte van partijen. NAM heeft bij brief van 9 en 14 mei 2018 aangegeven geen bezwaar te hebben tegen benoeming van [C] of [D] (beiden werkzaam bij Monumentenwacht) naast Elfrink. NAM heeft wel bezwaar tegen benoeming van [E] werkzaam bij Libau aangezien van de laatste aan NAM niet is gebleken dat deze deskundige over voldoende specifieke kennis op het gebied van monumenten beschikt. [verzoekster] heeft bij brief van 9 mei 2018 aangegeven bezwaar te hebben tegen de benoeming van [C] omdat haar onvoldoende is gebleken wat zijn bouwtechnische achtergrond is. [verzoekster] opteert voor een benoeming van Elfrink dan wel [E] als deskundige.

De rechtbank zal, gezien het gevoerde debat en de ter zitting besproken mogelijkheden, aan de deskundige Elfrink overlaten om, indien en voor zover hij tot het oordeel komt dat sprake is van aardbevingsschade, desgewenst [D] te betrekken bij het oordeel over de wijze van herstel van de aardbevingsschade met het oog op de monumentenstatus van de woning. Gezien het voorgaande zal de door [verzoekster] geformuleerde vraag 4 aangepast worden in die zin dat bij de te verkiezen wijze van herstel rekening gehouden dient te worden met de monumentenstatus van de woning. Ten aanzien van Elfrink heeft te gelden dat partijen zich - zoals zij ter gelegenheid van de mondelinge behandeling al hebben aangegeven - mogen uitlaten over de kostenbegroting. Een en ander zoals te doen gebruikelijk en zoals opgenomen in de beslissing.

Het voorschot op de kosten van de deskundige

4.4.
Partijen verschillen van mening over de vraag wie (het voorschot ter zake van) de kosten van het voorlopig deskundigenonderzoek dient te betalen. Als uitgangspunt heeft te gelden dat deze kosten op grond van artikel 195 Rv door de verzoekende partij gedeponeerd moeten worden. Van deze hoofdregel kan worden afgeweken indien feiten of omstandigheden van het geding een dergelijke afwijking rechtvaardigen. De rechtbank ziet in de feiten en omstandigheden van dit geval aanleiding om te bepalen dat het voorschot op de kosten van de deskundige door NAM moet worden gedeponeerd. Hiertoe wordt als volgt overwogen.

4.5.
Uit het rapport van Arcadis dat in opdracht van NAM naar aanleiding van de schademelding van [verzoekster] is gemaakt, volgt dat van de vastgestelde schades een deel als aardbevingsschade is aangemerkt, te weten vier van de negenendertig schades. Deze aardbevingsschade is in totaal begroot op € 3.106,40 (inclusief btw). Weliswaar is door NAM met dit rapport niet (gerechtelijk) erkend dat zij jegens [verzoekster] aansprakelijk is voor schade aan haar woning als schade die door beweging van de bodem dan wel aardbevingen is ontstaan, maar naar het oordeel van de rechtbank staat met dit rapport van de deskundige die door NAM zelf is benoemd op basis van en binnen de kaders van haar eigen schadeprotocol, de grondslag voor aansprakelijkheid ex artikel 6:177 BW van NAM jegens [verzoekster] in voldoende mate vast. NAM heeft de betwisting van haar aansprakelijkheid in de onderhavige procedure namelijk slechts in algemene bewoordingen geformuleerd. Zij heeft de betwisting niet gemotiveerd onderbouwd door bijvoorbeeld overlegging van een deskundigenrapport waaruit zou kunnen worden afgeleid dat van aansprakelijkheid jegens [verzoekster] geen sprake kan zijn.

4.6.
Omdat NAM aansprakelijk jegens [verzoekster] kan worden gehouden voor de schadelijke gevolgen van de beweging van de bodem dan wel aardbevingen, is zij in beginsel binnen de grenzen van artikel 6:98 BW aansprakelijk voor alle schade die [verzoekster] als gevolg van deze beweging dan wel aardbevingen lijdt en heeft geleden. Gezien hetgeen door de Hoge Raad is overwogen in het arrest van 11 juli 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7423 kunnen de (redelijke) kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid ook voor vergoeding in aanmerking komen, zelfs wanneer uiteindelijk niet komt vast te staan dat schade door [verzoekster] is geleden. Dit klemt te meer nu de deskundigenkosten als gevolg van de aardbevingen worden gemaakt (sine-qua-non-verband) en zij tevens in een zodanig verband met de aardbeving(en) staan dat zij aan NAM, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid - zijnde een risicoaansprakelijkheid voor de exploitant van een mijnbouwwerk- en van de schade - zijnde schade aan de woning van [verzoekster] -, als gevolg van de beweging van de bodem dan wel aardbeving(en) kunnen worden toegerekend.

4.7.
Gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 4.2., 4.3. (slot) en de beslissing onder 5.3. is het naar het oordeel van de rechtbank redelijk in verband met een onderzoek naar de mogelijke gevolgen van de aardbeving(en) deskundige bijstand in te roepen en zijn de daartoe gemaakte kosten in beginsel eveneens redelijk. Gegeven de door de Hoge Raad geformuleerde voorwaarden ziet de rechtbank aanleiding in dit geval te bepalen dat het voorschot op de kosten van de deskundige door NAM moet worden gedeponeerd. Dat het rapport van Arcadis slechts op visuele inspectie is gebaseerd en op onderdelen summier is onderbouwd, maakt het vorenstaande niet anders. Gegeven de omstandigheden van het onderhavige geval, in het bijzonder het feit dat NAM deze deskundige op basis van haar schadeprotocol zelf heeft benoemd, is dit een risico dat voor NAM komt. Ook de wijze waarop [verzoekster] in de buitengerechtelijke schadeafhandeling op basis van het schadeprotocol heeft geparticipeerd, is in dit geval onvoldoende om een andere conclusie te rechtvaardigen. [verzoekster] heeft in dit verband gemotiveerd gesteld dat zij onder voornoemd schadeprotocol onvoldoende waarborgen had voor een onpartijdige en onafhankelijke beoordeling van haar schade. De financiële situatie van [verzoekster] - wat daar ook verder van zij - en een mogelijk restitutierisico voor NAM zijn evenmin voldoende redenen om in dit geval anders te oordelen.

De aan de deskundige te stellen vragen

4.8.
Partijen zijn het over de aan de deskundige te stellen vragen eens, behalve, zo constateert de rechtbank, waar het gaat om de formulering van de door [verzoekster] voorgestelde vraag 3. [verzoekster] heeft geen verweer gevoerd tegen de door NAM verzochte herformulering van vraag 3 (zoals weergegeven en onderbouwd in rechtsoverweging 3.7), zodat de rechtbank in het onderhavige geval mede gezien haar beslissing omtrent het voorschot en voorts op basis van pragmatische en economische overwegingen tot een herformulering van die vraag overgaat zoals in het dictum te vermelden.

Onder verwijzing naar rechtsoverweging 4.3. overweegt de rechtbank dat zij, gezien het debat van partijen ter zitting en de nadien gevoerde correspondentie, aanleiding ziet bij de vragen rekening te houden met de monumentenstatus van de woning, zodat de door [verzoekster] geformuleerde vraag 4 zal worden aangepast op de wijze zoals eveneens in het dictum te vermelden.

De verplichtingen van partijen

4.9.
De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundigen. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals nader onder de beslissing omschreven. Wordt aan een van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.

4.10.
Indien een partij desgevraagd of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundigen doet toekomen, dient zij daarvan terstond afschrift aan de wederpartij te verstrekken.

Het voorwaardelijk tegenverzoek van NAM

4.11.
Nu de voorwaarde waarop dit tegenverzoek is gedaan, niet is vervuld, behoeft deze geen bespreking meer.


De beslissing

De rechtbank:

5.1.
beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:

1. Kunt u gemotiveerd aangeven wat de bouwkundige toestand is van de woning, inclusief aanbouw en eventueel aanwezige schuur en garage?
2. Welke schades kunnen aan de woning inclusief aanbouw en eventueel aanwezige schuur en garage worden vastgesteld?
Wilt u in uw onderzoek in ieder geval betrekken de diverse schades zoals deze aan de orde zijn gesteld in de rapporten van Arcadis?
Wilt u tevens in uw onderzoek betrekken of er nieuwe, niet reeds eerder onderzochte schade kan worden vastgesteld?
3. Kunt u deugdelijk gemotiveerd aangeven voor elk van de onder vraag 2 vastgestelde schades wat de oorzaak is dan wel wat de oorzaken zijn?
Wilt u uw onderzoek uitvoeren overeenkomstig de TNO-methodiek dan wel op basis van een zodanige onderzoeksmethode dat de oorzaak respectievelijk oorzaken van de verschillende schade(s) mede op basis van gebouwkenmerken, omgevingskenmerken en schadekenmerken, deugdelijk onderbouwd en met een hoge mate van waarschijnlijkheid kan respectievelijk kunnen worden vastgesteld?
Wilt u in uw onderzoek betrekken, indien naast aardbevingen ook andere oorzaken tot een bepaalde schade hebben geleid, in welke mate (uitgedrukt in percentages) de verschillende oorzaken aan het ontstaan van die schade hebben bijgedragen?
4. Op welke wijze dient de naar aanleiding van vraag 3 vastgestelde aardbevingsschade te worden hersteld, rekening houdend met de monumentenstatus van de woning?
5. Welk bedrag is (per schadepost) volgens u gemoeid met herstel van deze geconstateerde aardbevingsschade?
6. Geeft uw onderzoek overigens nog aanleiding tot opmerkingen?

deskundige

5.2.
benoemt tot deskundige: (....) ECLI:NL:RBNNE:2018:2155