RBDHA 300518 vordering rechtsgeldig overgedragen aan nieuwe bewoners; nader onderzoek NAM voorafgaand aan bewijsvermoeden ex. 6:177a BW
- Meer over dit onderwerp:
RBDHA 300518 vordering rechtsgeldig overgedragen aan nieuwe bewoners; nader onderzoek NAM voorafgaand aan bewijsvermoeden ex. 6:177a BW
2 De feiten
2.1.
[eisende partij sub 1 c.s.] heeft in december 2014 een woning, gelegen aan de [adres] (hierna: de woning), gekocht.
2.2.
In de koopovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
“7.4 In deze koopovereenkomst is zoveel mogelijk begrepen de overdracht van alle aanspraken die verkoper ten aanzien van de onroerende zaak kan of zal kunnen doen gelden tegenover derden, waaronder begrepen de bouwer(s), onderaannemer(s), installateur(s), architect(en) en leverancier(s), zoals wegens verrichte werkzaamheden of aan de onroerende zaak toegebrachte schade, zonder dat verkoper tot vrijwaring verplicht is. Deze overdracht vindt plaats per de datum van de eigendomsoverdracht. (…)”
2.3.
De levering heeft plaatsgevonden op 31 december 2014. In de akte van levering is de volgende passage opgenomen:
“Alle aanspraken die verkoper ten aanzien van het verkochte kan of zal kunnen doen gelden tegenover derden, waaronder begrepen bouwers, (onder)aannemers, installateurs en leveranciers gaan over op koper. Voor zover deze aanspraken niet kunnen gelden als kwalitatieve rechten als bedoeld in artikel 251 boek 6 van het Burgerlijk Wetboek is verkoper verplicht op eerste verzoek van koper aan een overdracht mee te werken”.
2.4.
NAM is concessiehoudster voor de aardgaswinning uit het zogenoemde Groningerveld. Deze aardgaswinning veroorzaakt aardbevingen die schade tot gevolg kunnen hebben.
2.5.
In verband met de regeling van schade die ten gevolge van aardbevingen kan ontstaan is een ‘Protocol schadeafhandeling’ opgesteld. De tweede versie van dit protocol is van toepassing op schades die na 1 november 2014 worden gemeld. Hierin is, kort gezegd, bepaald dat schademeldingen ter zake aardbevingsschade kunnen worden gedaan bij het Centrum Veilig Wonen (hierna ‘het CVW’). Het CVW zal de schade door een expert laten onderzoeken. Ingeval degene die schade heeft gemeld het met het oordeel van die expert oneens is, kan een contra-expert worden benoemd. Ingeval de bevindingen van de contra-expert afwijken van die van de eerste expert en partijen geen onderlinge overeenstemming bereiken, kan de zaak worden voorgelegd aan een arbiter.
2.6.
[eisende partij sub 1 c.s.] heeft op 25 september 2015 schade ten gevolge van een aardbeving gemeld bij het CVW. Deze schade zou reeds voordat de woning aan hem was overgedragen zijn ontstaan.
2.7.
Vervolgens is de woning in oktober 2015 geïnspecteerd door een deskundige van het CVW. Deze onderzoeker heeft vijftien schades in de woning bekeken. Zijn conclusie luidt:
“Er is geen oorzakelijk verband aangetroffen tussen de door de schademelder getoonde schade en de bevingen. De aangetroffen schades zijn mogelijk veroorzaakt door zetting, (thermische) werking materialen, ontbreken lateiconstructie, ontbreken dilataties en krimp”.
2.8.
[eisende partij sub 1 c.s.] heeft vervolgens een contra-expertise aangevraagd. De contra-expert heeft de woning in november 2015 bezocht en ten aanzien van de vijftien schades geconcludeerd dat sprake was van “[a]anwezige scheurvorming die (duidelijk) significant is verergerd tijdens de bevingen”.
2.9.
Omdat de eerste expert en de contra-expert geen overeenstemming over hun beoordeling hebben bereikt, is de zaak voorgelegd aan een arbiter. In het kader van de procedure bij de arbiter heeft op 8 november 2016 een schouw en zitting plaatsgevonden. Beide partijen hebben daaraan voorafgaand een zienswijze bij de arbiter ingediend. In de zienswijze van NAM zijn de vijftien schades opnieuw besproken. Concluderend wordt in de zienswijze opgemerkt dat de schade aan de woning is ontstaan ten gevolge van “verhinderde vervorming, overbelasting en weersinvloeden”. Volgens de zienswijze zijn deze aspecten als enige oorzaak van de schade aan te merken. [eisende partij sub 1 c.s.] concludeert in zijn zienswijze dat er onomstotelijk causaal verband is vastgesteld tussen de geïnduceerde bevingen en de onstane schades.
2.10.
De arbiter heeft op 13 december 2016 uitspraak gedaan. Onder verwijzing naar de onder 2.3 aangehaalde passage uit de akte van levering, heeft de arbiter geconcludeerd dat voor overdracht van eventuele vorderingsrechten van de vorige eigenaren van de woning aan [eisende partij sub 1 c.s.] een afzonderlijke overdracht (cessie) noodzakelijk is. De koopovereenkomst kwalificeert volgens de arbiter niet als zodanig, omdat de vordering daarin onvoldoende is bepaald. De arbiter heeft geoordeeld dat reeds omdat geen rechtsgeldige overdracht van de vordering heeft plaatsgevonden, NAM niet gehouden is om schade aan [eisende partij sub 1 c.s.] te vergoeden.
2.11.
Op 11 januari 2017 is een akte van cessie opgemaakt en ondertekend, waarin de vorige eigenaren van de woning alle aanspraken ter zake vergoeding van de door [eisende partij sub 1 c.s.] geconstateerde aardbevingsschade aan de woning, voor zover deze schade is ontstaan voor eigendomsoverdracht van hen aan [eisende partij sub 1 c.s.], overdragen aan [eisende partij sub 1 c.s.] De akte is opgesteld op blanco papier en namens de vorige eigenaren ondertekend door een advocaat. Van de cessie is op 6 februari 2017 mededeling gedaan aan NAM.
2.12.
Op verzoek van [eisende partij sub 1 c.s.] heeft Zetstra Bouw een begroting gemaakt van de kosten van herstel. Deze zijn begroot op € 26.260,08.
2.13.
[eisende partij sub 1 c.s.] heeft NAM vervolgens aansprakelijk gesteld voor de kosten van herstel en de overige door hem geleden schade.
2.14.
NAM heeft [eisende partij sub 1 c.s.] naar het CVW verwezen.
3 Het geschil
3.1.
[eisende partij sub 1 c.s.] vordert – samengevat – veroordeling van NAM tot betaling van:
A. € 45.742,61, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2017 tot aan de dag van volledige betaling;
B. € 2.366,85 voor tot 1 maart 2017 verschuldigd geworden rente;
C. € 1.491,24 aan buitengerechtelijke incassokosten;
D. de kosten van dit geding en de nakosten.
3.2.
[eisende partij sub 1 c.s.] stelt dat NAM op grond van artikel 6:177 Burgerlijk Wetboek (BW) aansprakelijk is voor schade ontstaan door beweging van de bodem als gevolg van de gaswinning. De schade aan de woning is volgens de contra-expertise veroorzaakt of in ieder geval verergerd door beweging van de bodem. NAM is daarom aansprakelijk voor de schade. Deze schade wordt door [eisende partij sub 1 c.s.] gesteld op het door Zetstra Bouw begrote bedrag, vermeerderd met de kosten voor loodgieterswerkzaamheden en het opmetselen van rollagen. De schade bedraagt in totaal € 30.000,-, aldus [eisende partij sub 1 c.s.] Verder maakt [eisende partij sub 1 c.s.] aanspraak op vergoeding van de kosten die gemaakt moeten worden voor hotelovernachtingen gedurende de periode dat de herstelwerkzaamheden worden uitgevoerd (€ 8.400,-) en vanwege het niet kunnen deelnemen aan een tijdelijke energiepremieregeling (€ 4.000,-), alsook van de kosten voor gederfde uren in verband met schadeopname en arbitrage (€ 3.342,61).
3.3.
NAM voert verweer. Volgens haar is [eisende partij sub 1 c.s.] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen omdat die niet (rechtsgeldig) aan hem zijn overgedragen. Ook betwist zij dat de schade door een aardbeving is ontstaan. Tot slot betwist zij de hoogte van de gestelde schade.
3.4.
Op de stellingen van partijen, voor zover van belang, wordt hierna nader ingegaan.
4 De beoordeling
Ontvankelijkheid
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de schade aan de woning waarvoor [eisende partij sub 1 c.s.] vergoeding vordert is ontstaan voor het moment dat hij eigenaar van de woning werd. [eisende partij sub 1 c.s.] kan daarom alleen een vordering tegen NAM instellen als deze aan hem door middel van cessie is overgedragen. Cessie vindt overeenkomstig artikel 3:94, eerste lid, BW plaats door middel van het opmaken van een daartoe bestemde akte en mededeling van de overdracht van de vordering aan de schuldenaar. Tussen partijen is niet in geschil dat de koopovereenkomst kwalificeert als een akte in de zin van genoemd artikel.
4.2.
NAM betwist dat, zoals [eisende partij sub 1 c.s.] stelt, de over te dragen vordering in artikel 7.4 van de koopovereenkomst voldoende bepaald is omschreven. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
4.3.
Bij cessie moet de over te dragen vordering - overeenkomstig artikel 3:94 in verbinding met artikel 3:84 lid 2 BW - in voldoende mate door de in artikel 3:94 lid 1 BW bedoelde akte worden bepaald. De eis van voldoende bepaaldheid moet niet strikt worden uitgelegd (Hoge Raad 20 september 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE7842). Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad is voor het overdragen van vorderingen noodzakelijk, maar ook voldoende, dat de desbetreffende akte zodanige gegevens bevat dat, eventueel achteraf, aan de hand daarvan kan worden vastgesteld om welke vorderingen het gaat. De vraag hoe specifiek die gegevens dienen te zijn, moet worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval (Hoge Raad 4 maart 2005, LJN AR6165, NJ 2005/326). In lijn met wat de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn arrest van 3 februari 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BT6947) is de rechtbank van oordeel dat een generieke omschrijving van de over te dragen vorderingen tot een geldige overdracht kan leiden indien aan de hand van de gegeven omschrijving kan worden bepaald welke vorderingen zijn overgedragen. Het ontbreken van nadere specificaties van de betrokken vorderingen hoeft daarom niet eraan in de weg te staan dat zij voldoende bepaald zijn in de zin van art. 3:84 lid 2 BW.
4.4.
Artikel 7.4 van de koopovereenkomst omschrijft de over te dragen vorderingen als “alle aanspraken die verkoper ten aanzien van de onroerende zaak kan of zal kunnen doen gelden tegenover derden”. Dat de bij de verkoop betrokken partijen een bepaalde vordering hiervan wilden uitsluiten blijkt niet uit de tekst van de koopovereenkomst en NAM heeft ook los daarvan geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan daarvan uitgegaan zou moeten worden. Gesteld noch gebleken is dat de vorige eigenaren van de woning zelf een vordering bij NAM hebben ingediend, waardoor zij deze niet meer hadden kunnen overdragen. Dat artikel 7.4 alleen ziet op contractuele aanspraken, zoals NAM heeft aangevoerd, kan evenmin worden aangenomen. De in de eerste zin van deze overweging geciteerde passage duidt daar niet op en in het betreffende artikel worden ook aanspraken “ter zake van aan de onroerende zaak toegebrachte schade” genoemd.
4.5.
Nu ervan uitgegaan moet worden dat de bij de verkoop betrokken partijen hebben bedoeld iedere mogelijke aanspraak over te dragen, moet worden geconcludeerd dat kan worden bepaald welke vorderingen zijn overgedragen. Een nadere specificatie is in dit geval niet vereist. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat met de koopovereenkomst en het doen van mededeling daarvan aan NAM, de vordering rechtsgeldig is overgedragen.
4.6.
De in rechtsoverweging 2.3 weergegeven passage uit de akte van levering leidt, anders dan door NAM bepleit, niet tot een ander oordeel. NAM wijst er weliswaar terecht op dat deze passage de verplichting bevat mee te werken aan overdracht van aanspraken op derden, maar dit leidt niet dwingend tot de conclusie dat een dergelijke overdracht nog niet kan hebben plaatsgevonden. In artikel 7.4 van de koopovereenkomst is immers al bepaald dat de overdracht in werking zal treden op het moment van eigendomsoverdracht, waarmee volgens artikel 4 van de koopovereenkomst wordt bedoeld het passeren van de akte van levering. Dat in de akte van levering een passage is opgenomen waarin de verkopers van de woning worden verplicht mee te werken aan overdracht, laat de mogelijkheid onverlet dat reeds aan die verplichting is voldaan. De aangehaalde passage uit de akte van levering biedt in ieder geval geen aanknopingspunten voor de gedachte dat partijen hebben willen afwijken van hetgeen zij eerder bij de koopovereenkomst reeds waren overeengekomen. De medewerking aan de overdracht waartoe de akte van levering verplicht, kan daarnaast ook zien op het verstrekken van gegevens om mededeling aan de schuldenaar mogelijk te maken, zodat aan de bedoelde passage ook bij een andere uitleg als door NAM voorgestaan betekenis kan worden toegekend.
Aansprakelijkheid
4.7.
Op grond van artikel 6:177 BW is de exploitant van een mijnbouwwerk aansprakelijk voor schade die ontstaat door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van dat werk. NAM is exploitant van een mijnbouwwerk, maar betwist dat de schade waarvoor [eisende partij sub 1 c.s.] vergoeding vordert is ontstaan door beweging van de bodem. Volgens haar is de schade door andere oorzaken ontstaan.
4.8.
[eisende partij sub 1 c.s.] beroept zich op het bewijsvermoeden van artikel 6:177a BW. In dat artikel is bepaald dat fysieke schade die naar haar aard redelijkerwijs een gevolg zou kunnen zijn van de aanleg of exploitatie van het winnen van gas uit het Groningerveld, vermoedt wordt te zijn veroorzaakt door de aanleg of exploitatie van dat veld. [eisende partij sub 1 c.s.] verwijst ter onderbouwing naar de conclusie in het rapport van de contra-expert. Dat de woning in een gebied staat waarin geen trillingsniveau is bereikt dat kan leiden tot schade, wordt door [eisende partij sub 1 c.s.] betwist. Hij wijst er op dat NAM voor andere woningen in de omgeving wel schadevergoedingen heeft betaald. Verder stelt [eisende partij sub 1 c.s.] dat de zienswijze die NAM heeft ingediend in het kader van de arbitrageprocedure onjuistheden bevat. Zo staat daar in dat temperatuurverschillen veroorzaakt door het gebruik van de buitenhaard, evenals de toepassing van poreuze steen, oorzaken van de schade zouden zijn. De buitenhaard is echter nooit gebruikt en in de woning is betonsteen toegepast. De schade moet derhalve als redelijkerwijs een gevolg van de gaswinning worden beschouwd, waardoor het bewijsvermoeden van toepassing is, aldus [eisende partij sub 1 c.s.]
4.9.
NAM voert aan dat de deskundige van het CVW heeft gewezen op andere oorzaken voor de schade. Dit wordt bevestigd door de rapportage die in het kader van de arbitrageprocedure is opgesteld. Verder heeft NAM verwezen naar een rapport met seismische informatie, waaruit zou blijken dat de woning op zodanig afstand staat van locaties waar een beving heeft plaatsgevonden, dat het onwaarschijnlijk is dat de woning als gevolg van een beving schade heeft opgelopen. Dit omdat de trilling van de bodem afneemt naarmate de afstand tot de bevingslocatie toeneemt. Bij een trilling van minder dan 5 millimeter per seconde is de kans op schade volgens NAM minder dan 1%. Op de plek van de woning is dat trillingsniveau niet bereikt, zodat volgens NAM dan ook niet kan worden gesproken van schade die redelijkerwijs een gevolg zou kunnen zijn van de gaswinning. Ook wijst NAM er op dat uit het rapport van de door [eisende partij sub 1 c.s.] zelf ingeschakelde deskundige blijkt dat de schade al voor de beving is ontstaan, en uitsluitend is verergerd. NAM meent daarom dat het bewijsvermoeden buiten toepassing moet worden gelaten, althans is weerlegd dan wel dat zij in de gelegenheid moet worden gesteld dit te weerleggen.
4.10.
Om het bewijsvermoeden van artikel 6:177a BW toe te passen is op grond van lid 2 van dat artikel in ieder geval vereist dat [eisende partij sub 1 c.s.] aan NAM de relevante bescheiden betreffende de woning ter inzage geeft en NAM in de gelegenheid stelt de schade te onderzoeken. Dit heeft hij vooralsnog niet (opnieuw) gedaan, daartoe aanvoerende dat NAM reeds onderzoek heeft verricht. Ter zitting is echter tussen partijen besproken dat destijds een beperkte visuele inspectie is verricht en dat door middel van uitgebreider onderzoek beter de werkelijke oorzaak van de schade kan worden vastgesteld. De rechtbank is daarom van oordeel dat [eisende partij sub 1 c.s.], alvorens aan een beroep op het bewijsvermoeden toe te komen, NAM in de gelegenheid moet stellen het door haar gewenste nader onderzoek te (doen) verrichten. [eisende partij sub 1 c.s.] heeft ter zitting verklaard daartoe ook bereid te zijn.
4.11.
NAM heeft ter zitting verklaard een uitgebreid onderzoek te willen laten verrichten door Royal HaskoningDHV. Zij zal in de gelegenheid worden gesteld bij akte globaal toe te lichten wat het onderzoek zal inhouden en op welke termijn het onderzoek naar verwachting zal zijn afgerond. [eisende partij sub 1 c.s.] zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld daarop te reageren.
4.12.
NAM heeft onder punt 63 van haar conclusie van antwoord een aantal bescheiden genoemd waarin zij (alsnog) inzage wil hebben. De stukken zijn evenwel niet in alle gevallen specifiek omschreven. NAM zal daarom eveneens in de gelegenheid worden gesteld zich bij akte uit te laten over de stukken waarin zij nog inzage wenst. [eisende partij sub 1 c.s.] zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld bij antwoordakte de gevraagde bescheiden in het geding te brengen, dan wel gemotiveerd aan te geven waarom hij daartoe niet in staat is.
4.13.
In afwachting van de aktewisseling zal iedere verdere beslissing worden aangehouden. ECLI:NL:RBDHA:2018:651