Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNNE 211020 einduitspraak in vervolg op prejudiciële vragen omtrent schade door de gaswinning in Groningen

RBNNE 211020 einduitspraak in vervolg op prejudiciële vragen omtrent schade door de gaswinning in Groningen

De vorderingen tegen de maatschap zijn niet-ontvankelijk verklaard. De vorderingen tegen de Staat stranden voor een groot deel op het gezag van gewijsde. NAM en EBN worden als exploitant aansprakelijk gesteld voor een deel van de fysieke schade, immateriële schade en gederfd woongenot. Voor wat betreft de fysieke schade heeft de rechtbank geoordeeld dat het bewijsvermoeden van toepassing is, maar dat NAM en EBN dit bewijsvermoeden hebben weerlegd. Wel wordt een vergoeding toegekend voor de schade waarvan de NAM eerder heeft erkend dat deze een gevolg is van de aardbevingen. De overige vorderingen die betrekking hebben op het treffen van versterkende maatregelen, waardedaling, het schade- en klachtafhandelingstraject door NAM, CBS en de Staat, schending van privacy, laagfrequent geluid en inkomensderving worden afgewezen. (samenvatting rechtspraak.nl)

Uitgelicht:
2.9.

Gederfd woongenot

2.9.1.
De rechtbank overweegt met betrekking tot dit punt het volgende. Zoals de Hoge Raad in zijn prejudiciële beslissing van 19 juli 2019 bij de beantwoording van vraag 8 heeft overwogen, komt gederfd woongenot als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking, indien er sprake is van zodanige overlast of hinder dat deze boven een bepaald niveau uitkomt. Dat niveau hangt volgens de Hoge Raad af van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard, de ernst en de duur van de overlast of hinder.

Hiervoor, in overweging 2.6.10. is uitgemaakt dat [eisers] bewezen heeft dat er sprake is van fysieke schade (B-schade) aan de woning. Volgens het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 december 2019 brengt die enkele omstandigheid goed en wel mee dat het hiervoor bedoelde niveau wordt overschreden, zodat er sprake is van gederfd woongenot. De rechtbank sluit zich hierbij aan, zodat [eisers] recht heeft op vergoeding vanwege gederfd woongenot. NAM heeft weliswaar aangegeven in cassatie te zijn gegaan tegen de uitspraak van het hof, maar heeft geen gronden aangevoerd waarom de rechtbank deze uitspraak in dit geval niet zou moeten volgen. Dat NAM de procesopstelling van [eisers] niet chique vindt omdat zij zich enerzijds, met medewerking van NAM, heeft teruggetrokken uit de procedure bij het hof en anderzijds wel een beroep doet op de uitspraak van 17 december 2019, laat onverlet dat de rechtbank in haar beoordeling de (geldende) rechtspraak zal moeten betrekken.
Dat er in dit geval, in afwijking van het hiervoor genoemde arrest, nog geen daadwerkelijke betaling van de fysieke schade door NAM heeft plaatsgevonden, leidt niet tot een ander oordeel. NAM heeft in ieder geval wel aangeboden deze schade te betalen. Daarmee is de onderhavige situatie toepasbaar op de omstandigheden in bedoeld arrest. Hoewel [eisers] nog een berekening in het geding heeft gebracht voor deze schade, gebaseerd op de aanwijzing van de Hoge Raad in zijn prejudiciële beslissing, zal de rechtbank de zaak op dit onderdeel - overeenkomstig de vorderingen van [eisers] - verwijzen naar de schadestaatprocedure. Hetgeen [eisers] voor het overige op dit punt nog naar voren heeft gebracht, zal bij de beoordeling van de immateriële schade worden betrokken.

2.10.
Immateriële schade

2.10.1.
[eisers] vordert tevens vergoeding van immateriële schade als gevolg van de bodembeweging. Hetgeen zij in dit kader aanvoert laat zich, samengevat, als volgt duiden. NAM en EBN hebben, met toestemming van de Staat, jarenlang gas gewonnen, wetende dat deze gaswinning een aanzienlijk en vaak ook verwezenlijkt risico op aardbevingen en daaruit voortvloeiende schade met zich brengt. Dit risico zorgt ervoor dat het enkele wonen in het winningsgebied reeds onrust en gevoelens van onveiligheid veroorzaakt, aldus [eiseres] . c.s. Zij wijst, ter illustratie hiervan, bijvoorbeeld op de onzekerheid omtrent de vraag of de zeedijk wel bestand is tegen (herhaalde) aardbevingen.

2.10.2.
De rechtbank oordeelt hierover - onder verwijzing naar de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 19 juli 2019 bij de beantwoording van vraag 9 (onder 2.13.) - als volgt. De schade die het gevolg is van bevingen, veroorzaakt door de gaswinning, kan ook bestaan in de aantasting in de persoon op andere wijze dan lichamelijk letsel of schending van de eer of goede naam, als bedoeld in artikel 6:106, lid 1 sub b, BW. Van een aantasting in de persoon op andere wijze is in ieder geval sprake als de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich daarop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat psychische schade is ontstaan. Dit geestelijk letsel moet naar objectieve maatstaven kunnen worden vastgesteld. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van een aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. Degene die zich hierop beroept, moet de aantasting van zijn persoon met concrete gegevens onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Hiervoor volstaat niet het enkele feit dat de benadeelde in een gebied woont waar regelmatig aardbevingen worden gevoeld en schade wordt geleden, in combinatie met een persoonlijke verklaring van die benadeelde over zijn beleving van de invloed die de aardbevingen op hem hebben. Dat laat onverlet dat de rechter kan oordelen dat de aard en de ernst van de gebeurtenis (i.g. de aardbevingen) meebrengen dat de nadelige gevolgen van de gaswinning voor bewoners van een bepaald gebied boven het Groningenveld zodanig voor de hand liggen dat aangenomen kan worden dat dit leidt tot een aantasting in de persoon en dat de rechter daarbij aannemelijk kan achten dat de door deze aantasting in de persoon geleden schade voor deze bewoners ten minste een bepaald bedrag beloopt, aldus de Hoge Raad in zijn prejudiciële beslissing van 19 juli 2019.

2.10.3.
Het gaat aldus onder meer om de mate van waarschijnlijkheid dat zich schade zal voordoen, en de mogelijke ernst van deze schade. In dit licht acht de rechtbank van belang dat vast staat dat gaswinning tot aardbevingen leidt, en aardbevingen tot schade aan woningen hebben geleid en kunnen leiden, hetgeen blijkens het rapport ‘Aardbevingsrisico’s in Groningen’ van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (2015, verder te noemen: het OvV-rapport) in elk geval sinds 1993 bekend is, terwijl tot begin 2013 de veiligheid van burgers in de besluitvorming geen rol speelde. Ook staat vast dat sinds het begin van deze eeuw de aardbevingen in frequentie en intensiteit toenemen. Tot slot staat vast dat deze feiten in elk geval tot 2015 niet tot nauwelijks aanleiding vormden voor NAM en EBN om terughoudendheid te betrachten in het (doen) winnen van aardgas uit het Groningerveld, integendeel, de hoeveelheid gewonnen gas is na de aardbeving in Huizinge in 2013 nog sterk gestegen. De rechtbank verwijst hiervoor naar het eerder genoemde vonnis van de rechtbank van 1 maart 2017.

2.10.4.
Aldus is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een situatie waarin er risico is op verzakkingen en instorten van woningen en de veroorzakers van dat risico geen blijk hebben gegeven van een serieus streven om dit te verminderen, laat staan te voorkómen. Dat bewoners daardoor in toenemende mate verontrust en zelfs angstig zijn geworden, is evident. [eisers] heeft, onderbouwd met schriftelijke verklaringen, aannemelijk gemaakt dat zij door deze situatie lijdt en heeft geleden aan stress, angst en gevoelens van onveiligheid. Beiden hebben onder behandeling gestaan van een psycholoog. In 2016 hebben zij een traumabehandeling gehad en is PTSS vastgesteld, terwijl [eiser] daarnaast last heeft (gehad) van depressieve klachten. Ter onderbouwing hebben zij brieven overgelegd van [naam 3] , Gz-psycholoog, orthopedagoog en EMDR therapeut, van juni 2016 (productie 55) en november 2019 (producties 111 en 114). De rechtbank merkt deze diagnose aan als geestelijk letsel en leidt uit de brieven van de psycholoog af dat de gaswinning (mede) oorzaak is voor dit letsel. Weliswaar is er sprake van meervoudige (pre-existente) problematiek, maar ook de problemen die zijn ontstaan door de gaswinning, hebben blijkens de diagnose van de psycholoog bijgedragen aan het ontstaan en blijven bestaan van de klachten. Beiden zijn in de periode tussen 2016 en (eind) 2018 voor dit trauma behandeld. De rechtbank verwerpt het verweer van NAM dat de brieven van de gz-psycholoog niet voldoende objectief zijn. Dat de brieven over [eiseres] en [eiser] gelijkluidende passages bevatten, is hiervoor niet voldoende. De rechtbank volgt NAM niet in haar stelling dat de diagnose uitsluitend is gebaseerd op eigen mededelingen van [eiseres] en [eiser] . Hoewel de psycholoog veel waarde heeft toegekend aan de mededelingen van [eiseres] en [eiser] , mag aangenomen worden dat de diagnose ook op eigen waarneming is gebaseerd. Een diagnose door een psychiater acht de rechtbank anders dan NAM niet nodig.

2.10.5.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat er zowel bij [eiseres] als bij [eiser] sprake is van aantasting in de persoon als bedoeld in artikel 6:106 BW. Overeenkomstig de vorderingen van [eisers] zal er ook op dit punt een verwijzing naar de schadestaat plaatsvinden. ECLI:NL:RBNNE:2020:3553