Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 240123 Jump 010 niet aansprakelijk voor val in trampolinehal; verzocht 30 x € 265,00 + 21%, begroot, niet toegewezen 18 uur x € 265,00 + 21% = € 5.771,70

RBROT 240123 Jump 010 niet aansprakelijk voor val in trampolinehal; verzocht 30 x € 265,00 + 21%, begroot, niet toegewezen 18 uur x € 265,00 + 21% = € 5.771,70

2
De feiten

2.1.
Jump 010 (voorheen Jump XL) is een trampolinehal met verschillende soorten trampolines, zoals een foampit, een ninjaparcours, een jump area en een twister.

2.2.
In de avond van 8 september 2020 heeft [verzoeker01] met zijn neef, de heer [naam01] (hierna: [naam01] ) een bezoek gebracht aan Jump 010.

2.3.
Na binnenkomst hebben [verzoeker01] en [naam01] de entreeprijs betaald en de verplichte gripsokken aangeschaft. [verzoeker01] en [naam01] hebben geen mondelinge instructie gekregen en geen waiver (een verklaring dat op eigen risico wordt deelgenomen aan de activiteit) ondertekend.

2.4.
De jump area bestaat uit een aantal rechthoekige trampolines, meestal kleine, enkele van dubbele afmeting als de kleine, die als het ware een aanééngesloten geheel vormen waarbij de trampolines alleen van elkaar gescheiden zijn door randen met padding, met onder de padding de veren van de betreffende trampolines. Omstreeks 19:39 uur is [verzoeker01] tijdens het springen op de kleine trampolines in de jump area op de padding terechtgekomen met zijn nek en rug.

2.5.
Per brief van 26 september 2020 heeft de belangenbehartiger van [verzoeker01] Jump 010 aansprakelijk gesteld voor het ontstaan van het ongeval en de gevolgen hiervan.

2.6.
Jump 010 heeft per e-mail van 3 oktober 2020 aansprakelijkheid afgewezen.

2.7.
NN, de aansprakelijkheidsverzekeraar van Jump 010, heeft per e-mail van 23 december 2020 eveneens aansprakelijkheid afgewezen.

2.8.
In opdracht van NN heeft CED Nederland B.V. (hierna: CED) een toedrachtonderzoek verricht. Op 29 april 2021 heeft CED een rapport uitgebracht. De inhoud daarvan luidt, voor zover van belang, als volgt:

“ Gesprek verzekerde
Op 11 maart 2021 had ik in het pand van Jump XL een gesprek met de heer [naam02] , eigenaar van Jump 010, voormalig Jump XL. ( ... )

Van dit gesprek maakte ik het onderstaande verslag op.
( ... )
V = Vraag onderzoeker
A = Antwoord betrokkene
( ... )
V = Is hij gevallen of verkeerd terecht gekomen?
A = Verkeerd terecht gekomen. Hij maakte een salto achterover. Ik toon u de beelden. Hij springt van trampoline naar trampoline. Hij heeft dus een voorwaartse snelheid, op het moment dat hij deze salto in wil zetten moet hij rechtstandig omhoog. Als hij vanuit stilstand deze sprong gemaakt had, was er waarschijnlijk niets aan de hand. Nu heeft hij te veel voorwaartse snelheid en omdat hij een salto achterover wil maken, komt hij op de padding terecht. ( ... )

Gesprek wederpartij [ [verzoeker01] ]
( ... )
V = Wat kunt u mij vertellen over het voorval op 08 september 2020?
A = ( ... ) Ongeveer na 15 minuten ging ik springen en raakte ik uit balans. ( ... ) Ik viel op een kussen, maar dat was keihard.
( ... )
V = Bent u gevallen of verkeerd terecht gekomen?
A = Ik ben uit balans geraakt. Ik ben gevallen.
V = Hoe of waar bent u terecht gekomen?
A = Ik ben op een kussen gekomen. Ik ben uit balans geraakt.
( ... )
V = Wat was u precies aan het doen op de trampoline(s)?
A = Als het goed is, was ik aan het springen en toen ging ik uit balans en toen viel ik.
V = Maakte u salto’s? Doet u dat vaker of heeft u dat vaker gedaan?
A = Ik sprong van de ene naar de andere trampoline. Het waren allemaal kleine vierkantjes, je kon van de ene naar de andere springen. Ik was geen salto aan het maken. Ik was gewoon aan het springen. Salto’s maken deed ik wel, maar dat deed ik op een groter kussen, want daar is het ruimer.
( ... )
V = Als u naar de beelden kijkt, bent u dan een salto aan het maken?
A = Nee, ik raakte uit balans. Dat zie je. Ik zou daar op zo’n kleine trampoline nooit een salto maken. Dat is te klein. Ik kan het wel. Althans op de grote trampoline kon ik het wel.
( ... )

Resumé
Op 08 september 2020 heeft wederpartij ernstig letsel opgelopen bij een sprong op de kleine trampoline. Verzekerde geeft aan dat dit naar zijn mening is ontstaan doordat wederpartij, door het springen van de ene naar de andere trampoline, te veel voorwaartse snelheid had en die niet (snel of goed) genoeg om kon zetten om een achterwaartse salto te doen. ( ... ) Wederpartij verklaart echter dat hij geen salto aan het doen was. Geconfronteerd met de camerabeelden verklaart wederpartij dat hij zijn benen omhoog gooide omdat hij daar uit balans raakte. Wederpartij verklaart zelf ook dat het hem veel te gevaarlijk lijkt een salto op deze kleine trampoline te doen.

3
Het geschil

3.1.
[verzoeker01] verzoekt om voor recht te verklaren dat Jump 010 aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval dat hem op 8 september 2020 is overkomen. Daarnaast verzoekt [verzoeker01] om de kosten van het deelgeschil te begroten op € 9.619,50, te vermeerderen met het betaalde griffierecht en Jump 010 en NN te veroordelen tot betaling daarvan.

3.2.
[verzoeker01] legt primair het volgende aan zijn verzoek ten grondslag.

Jump 010 heeft een gevaarzettende situatie in het leven geroepen. Jump 010 heeft [verzoeker01] niet (voldoende) geïnformeerd over de specifieke gevaren van het trampolinespringen in het trampolinepark. Bovendien heeft Jump 010 onvoldoende toezicht gehouden. Hiermee heeft Jump 010 onrechtmatig gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW.

Subsidiair legt [verzoeker01] aan zijn verzoek ten grondslag dat sprake is van een gebrekkige opstal omdat de padding onvoldoende bescherming bood tegen het risico dat zich verwezenlijkte.

3.3.
Jump 010 en NN voeren verweer.

3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4
De beoordeling

Inleiding

4.1.
Het verzoek van [verzoeker01] berust op artikel 1019w Rv. Dit artikel geeft een persoon de mogelijkheid om, indien die persoon een ander die hij aansprakelijk houdt voor schade die hij lijdt door dood of letsel, de rechter te verzoeken te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Het doel van de deelgeschilprocedure is de vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade. Gelet op dit doel moet de rechtbank allereerst beoordelen of de verzochte beslissing kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. In artikel 1019z Rv is bepaald dat de rechtbank het verzoek afwijst voor zover de verzochte beslissing onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Daarbij dient de rechtbank te beoordelen of de bijdrage van de verzochte beslissing zodanig is dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure.

4.2.
De aansprakelijkheidsvraag die [verzoeker01] aan de rechtbank voorlegt, kan in een deelgeschilprocedure aan de orde komen. In zoverre kan de verzochte beslissing bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.

Aansprakelijkheid Jump 010 – onrechtmatige daad

4.3.
Tussen partijen is in geschil of Jump 010 aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval dat [verzoeker01] op 8 september 2020 is overkomen. [verzoeker01] stelt in dit verband dat ten gevolge van zijn val op de padding twee ruggenwervels zijn gebroken en een derde ruggenwervel is beschadigd.

4.3.1.
Ter onderbouwing van zijn stelling dat Jump 010 onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, voert [verzoeker01] het volgende aan.

Vast staat dat Jump 010 geen mondelinge instructie heeft gegeven aan [verzoeker01] . Daarmee heeft zij niet aan haar verplichtingen voldaan. Daarnaast heeft Jump 010 nagelaten om [verzoeker01] te wijzen op de instructievideo en de waarschuwingsborden. Evenmin is aan [verzoeker01] meegedeeld dat hij niet van trampoline naar trampoline mocht springen, dat hij geen salto’s mocht maken op de kleine trampolines en dat het niet was toegestaan om salto’s van trampoline naar trampoline te maken. Verder heeft Jump 010 onvoldoende toezicht gehouden. Wanneer Jump 010 [verzoeker01] er op had gewezen dat hij de sprongen die hij maakte niet mocht maken, had [verzoeker01] van zijn sprong afgezien en had het ongeval niet plaatsgevonden.

4.3.2.
Jump 010 en NN voeren onder meer het volgende aan.

[verzoeker01] heeft voorafgaand aan zijn val geen van de voorgeschreven regels overtreden.

[verzoeker01] maakte voorafgaand aan zijn val eerst een aantal voorwaartse sprongen van trampoline naar trampoline. Het is toegestaan om van trampoline naar trampoline te springen.

Voor zover [verzoeker01] probeerde een salto te maken op de trampoline toen hij de sprong maakte waarbij hij ten val kwam, is van belang dat het is toegestaan om een salto te maken op de kleine trampoline waarop [verzoeker01] zich bevond bij de sprong die resulteerde in zijn val op de padding.

Het tevoren bij de kassa geven van mondelinge instructies, of het er specifiek op wijzen dat er in de springhal permanent een instructievideo wordt afgespeeld, en dat er instructie c.q. waarschuwingsborden hangen bij de jump area, had de val van [verzoeker01] dan ook niet voorkomen.

En als er een personeelslid van Jump 010 op de baan had gestaan om toezicht te houden, had dit de val van [verzoeker01] evenmin voorkomen. [verzoeker01] deed niets wat niet mocht dus er zou door een personeelslid niet ingegrepen zijn. Jump 010 betwist dan ook dat haar handelen in causaal verband staat met de val van [verzoeker01] .

4.4.
Het verweer van Jump 010 en NN slaagt. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.

4.4.1.
Als het gaat om de toedracht van zijn val, verklaarde [verzoeker01] tegenover CED steeds dat hij uit balans raakte en als gevolg daarvan op de padding is gevallen. Ondanks de verklaring van de heer [naam02] , eigenaar van Jump 010 (hierna: [naam02] ), dat uit de beelden van de beveiligingscamera blijkt dat [verzoeker01] heeft geprobeerd een salto achterover te maken op de trampoline waarop hij zich ten tijde van die laatste sprong bevond, zijn Jump 010 en NN uitgegaan van de door [verzoeker01] gestelde toedracht, te weten, dat hij niet probeerde een salto te maken, maar uit balans raakte en viel. Tijdens de mondelinge behandeling stelde [verzoeker01] zich echter op het standpunt dat hij wèl op die laatste trampoline voordat hij viel, probeerde een salto te maken. En uiteindelijk, pas nadat zijn advocaat dit aanvoerde, stelde [verzoeker01] zich op het standpunt dat hij bij die laatste sprong die in een val resulteerde, een salto van trampoline naar trampoline probeerde te maken. Volgens (de advocaat van) [verzoeker01] leidt de interpretatie van de beelden tot deze conclusie omdat [verzoeker01] voorafgaand aan het maken van die salto voorwaarts van trampoline naar trampoline sprong.

4.4.2.
De rechtbank kan [verzoeker01] volgen in zijn erkenning dat hij op de laatste trampoline voordat hij viel, aanvankelijk wel wilde proberen een salto (achterover) te maken, nu dit niet alleen overeen komt met de interpretatie van de beelden door de rechtbank maar ook met de interpretatie van de beelden door [naam02] , zoals weergegeven onder 2.8.

De rechtbank volgt [verzoeker01] echter niet in zijn laatste stellingname, dat hij probeerde een salto achterover naar de volgende trampoline te maken. [verzoeker01] heeft tot aan de zitting steeds volgehouden dat hij niet probeerde om een salto te maken. Daarnaast is op de beelden te zien dat [verzoeker01] voorafgaand aan zijn val geen salto’s van trampoline naar trampoline maakte, maar gewone sprongen, voorwaarts , van trampoline naar trampoline. Verder voeren Jump 010 en NN terecht aan dat op de beelden te zien is dat [verzoeker01] , voor zover hij uiteindelijk een salto achterover wilde maken, zich op dat moment in het midden van de trampoline omhoog afzet en ook grotendeels neerkomt op dezelfde trampoline waar hij die beweerde salto naar de andere trampoline zou hebben ingezet. Als [verzoeker01] daadwerkelijk had geprobeerd een salto naar de volgende trampoline te maken, zou hij meer in de richting van die trampoline zijn bewogen en zijn gevallen. Bovendien heeft [naam02] tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat hij gymdocent is en dat hij uit ervaring weet dat een achterwaartse salto van de ene naar de andere trampoline een van de moeilijkste manoeuvres is. Omdat [verzoeker01] stelt dat het zijn eerste bezoek aan Jump 010 was, ligt het niet in de lijn der verwachting dat [verzoeker01] nu juist deze manoeuvre - die wèl verboden was - probeerde uit te voeren.

4.4.3.
Omdat de rechtbank van oordeel is dat niet uit de beelden volgt dat [verzoeker01] een salto achterover van trampoline naar trampoline probeerde te maken, kan in het midden blijven of [verzoeker01] uit balans raakte en als gevolg daarvan is gevallen of dat de oorzaak van zijn val is gelegen in zijn poging om een achterwaartse salto te maken op de trampoline waarop hij zich op dat moment bevond. In beide gevallen overtrad [verzoeker01] de regels niet. Het maakt daarom geen verschil dat [verzoeker01] er door Jump 010 niet op voorhand expliciet mondeling op is gewezen dat het niet was toegestaan om een salto van trampoline naar trampoline te maken. Er bestaat dan ook geen causaal verband tussen het door [verzoeker01] gestelde handelen (nalaten) van Jump 010 en zijn val.

4.4.4.
Het causaal verband kan, zoals [verzoeker01] subsidiair aanvoert, evenmin op grond van de omkeringsregel worden vastgesteld. Bij de omkeringsregel gaat het om een bijzondere, uit de redelijkheid en billijkheid voortvloeiende, regel waarbij de uitzondering wordt gemaakt op de hoofdregel van artikel 150 Rv. Als door een onrechtmatige daad een risico in het leven is geroepen op het ontstaan van schade, en dat risico zich vervolgens verwezenlijkt, is daarmee het oorzakelijk verband tussen die onrechtmatige daad en de ontstane schade in beginsel gegeven. Dit is echter enkel aan de orde als het gaat om schending van een norm die bedoeld is om een specifiek gevaar voor het ontstaan van schade te voorkomen, en als degene die zich op schending van deze norm beroept, ook bij betwisting aannemelijk heeft gemaakt dat in het concrete geval het (specifieke) gevaar waartegen de norm bescherming beoogt te bieden, zich heeft verwezenlijkt. De schending van de norm is er volgens [verzoeker01] in gelegen dat Jump 010 heeft nagelaten om instructies te geven met betrekking tot de (soorten) sprongen die hij wel en niet op de bepaalde soorten trampolines mocht maken. Ook in dit verband geldt echter dat [verzoeker01] geen van de instructies die Jump 010 volgens hem mondeling had moeten geven heeft overtreden. Voor zover dus al sprake is van een normschending, had het geven van instructies het specifieke gevaar (het oplopen van letsel) niet voorkomen.

Aansprakelijkheid Jump 010 – gebrekkig opstal

4.5.
Het verzoek van [verzoeker01] kan evenmin worden toegewezen op de grond dat sprake was van een gebrekkige opstal. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

4.5.1.
Een gebrekkige opstal in de zin van artikel 6:174 BW is een opstal die niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen en daardoor gevaar oplevert voor personen of zaken. De invulling van het begrip “gebrek” in de zin van artikel 6:174 BW vindt deels plaats op basis van de kelderluikfactoren (ECLI:NL:HR:1965:AB7079 (Kelderluik)). Bij het antwoord op de vraag of de opstal voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, komt het daarom aan op de – naar objectieve maatstaven te beantwoorden – vraag of de opstal, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te verlangen zijn (vgl. ECLI:NL:HR:2010:BN6236 (Wilnis)).

4.5.2.
[verzoeker01] stelt zich op het standpunt dat de trampolines niet aan de daaraan te stellen eisen voldoen omdat de padding niet van voldoende beschermend materiaal is voorzien om de (ernstige) gevolgen van een val zo veel mogelijk te voorkomen dan wel te verminderen. Dat levert op zichzelf nog geen gebrek op in de zin van artikel 6:174 BW. De paddings zijn immers bedoeld om bescherming te bieden tegen de veren van de trampolines. Jump 010 en NN hebben onweersproken aangevoerd dat bij normaal gebruik op de paddings wordt gelopen en een enkele keer gecontroleerd wordt geland. Jump 010 en NN voeren terecht aan dat de paddings slechts voor dit normale gebruik geschikt hoeven te zijn. Dat de padding mogelijk te dun was om te voorkomen dat [verzoeker01] letsel opliep, betekent dus niet dat de padding gebrekkig was. De stelling van [verzoeker01] dat hij er niet mee bekend was dat de padding van zodanig weinig beschermend materiaal is voorzien dat het landen op de padding ernstige gevaren met zich kan brengen kan hem evenmin baten. Op de beelden is te zien dat [verzoeker01] voorafgaand aan zijn val op de paddings loopt en een aantal keer gecontroleerd op de paddings landt. [verzoeker01] was dus wel degelijk bekend met de dikte van paddings.

4.5.3.
Het verweer van Jump 010 en NN dat de trampoline geen opstal is in de zin van artikel 6:174 BW, laat de rechtbank, gelet op wat hiervoor is overwogen, onbesproken.

4.6.
Wat hiervoor is overwogen leidt ertoe dat het verzoek van [verzoeker01] , om voor recht te verklaren dat Jump 010 aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval dat hem op 8 september 2020 is overkomen, wordt afgewezen.

Kosten deelgeschil

4.7.
Op grond van artikel 1019aa Rv worden de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt (in dit geval [verzoeker01] ), in de beschikking begroot. Afwijzing van het verzoek van [verzoeker01] staat in beginsel niet in de weg aan begroting van de kosten. Dat is slechts anders als het maken van kosten niet redelijk wordt geoordeeld in de zin van artikel 6:96 lid 2 BW, bijvoorbeeld omdat de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. De rechtbank is van oordeel dat van deze laatste situatie in dit geval geen sprake is, nu het [verzoeker01] niet al op voorhand duidelijk had moeten zijn dat zijn verzoek zou worden afgewezen. Omdat de aansprakelijkheid van Jump 010 niet vast staat, zullen de kosten slechts worden begroot en zal geen veroordeling tot betaling van dit bedrag aan [verzoeker01] plaatsvinden.

4.8.
De advocaat van [verzoeker01] heeft in totaal 30 uur besteed aan het deelgeschil tegen een uurtarief van € 265,00 exclusief btw.

4.9.
Jump 010 en NN voeren verweer tegen het door de advocaat van [verzoeker01] gehanteerde uurtarief, de hoeveelheid werkzaamheden en de duur van de werkzaamheden. Jump 010 en NN achten een bedrag van € 4.464,90 inclusief btw redelijk voor dit deelgeschil.

4.9.1.
Het uurtarief dient volgens Jump 010 en NN maximaal € 230,00 exclusief btw te bedragen. De aard van de namens [verzoeker01] verrichte werkzaamheden rechtvaardigt het relatief hoge uurtarief niet. Een uurtarief van € 265,00 komt in de deelgeschillenjurisprudentie alleen in uiterste gevallen voor.

4.9.2.
Gezien het geringe debat tussen partijen en de geringe complexiteit van de zaak betwisten Jump 010 en NN dat een besteding van 22,2 uur aan het verzoekschrift redelijk is. Jump 010 en NN achten een besteding van 11 uur aan het verzoekschrift redelijk. 5 uur voor het lezen van het verweerschrift en het voorbereiden van de mondelinge behandeling, achten Jump 010 en NN eveneens buitensporig. Van een specialist mag worden verwacht dat hij voor dergelijke werkzaamheden minder tijd nodig heeft, maximaal 2. Voor de mondelinge behandeling dient volgens Jump 010 en NN eveneens maximaal 2 uur gerekend te worden en voor het nawerk 1 uur.

4.10.
De rechtbank oordeelt als volgt.

Het uurtarief komt de rechtbank voor een gespecialiseerd letselschadeadvocaat niet bovenmatig voor. Van een gespecialiseerd letselschadeadvocaat mag echter, mede gelet op de overzichtelijke problematiek in deze zaak, worden verwacht dat minder tijd dan gemiddeld wordt besteed aan een zaak als deze. Het aantal uren voor het opstellen van het verzoekschrift wordt dan ook begroot op 12. Het aantal uur dat is begroot voor de bestudering van het verweerschrift, de voorbereiding op de mondelinge behandeling en de mondelinge behandeling komt de rechtbank ook niet redelijk voor en wordt om die reden begroot op 5 uur. Voor het nawerk komt de rechtbank 1 uur redelijk voor. De kosten voor het deelgeschil komen daarmee op een bedrag van (het uurtarief van € 320,65 inclusief 21% btw x 18 uur =) € 5.771,70, te vermeerderen met het griffierecht van € 314,00 dat [verzoeker01] heeft betaald. De kosten van de deelgeschilprocedure aan de zijde van [verzoeker01] worden daarmee begroot op € 6.085,70. ECLI:NL:RBROT:2023:660