Rb Amsterdam 031013 oogletsel door golfbal; onrechtmatig wegens schending veiligheidsnormen golfsport
- Meer over dit onderwerp:
Rb Amsterdam 031013 oogletsel door golfbal; onrechtmatig wegens schending veiligheidsnormen golfsport; geen eigen schuld;
- kosten; uren pleitnota gematigd van 7 tot 3,5 uur, toegewezen EUR 8 uur x 204,00 + kosten voorafgaand aan deelgeschil
4 De beoordeling
Leent het verzoek zich voor behandeling in een deelgeschilprocedure?
4.1.
De deelgeschilprocedure is bedoeld voor de situatie waarin partijen in het buitengerechtelijke onderhandelingstraject stuiten op geschilpunten die de buitengerechtelijke afwikkeling belemmeren. Partijen kunnen in een deelgeschilprocedure de rechter vragen om op die geschilpunten te beslissen, zodat zij vervolgens verder kunnen met de buitengerechtelijke onderhandelingen, met als doel het sluiten van een vaststellingsovereenkomst (artikel 1019w Rv).
4.2.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of [verweerder 1] aansprakelijk is voor de schade die [verzoeker 1] ten gevolge van het ongeval heeft geleden. Evenals partijen is de rechtbank van oordeel dat de aard van dit geschil zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure en dat de beslechting van dit deelgeschil de weg vrij zal kunnen maken voor verdere schikkingsonderhandelingen en aldus zal kunnen bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst tussen partijen. De rechtbank zal thans dan ook overgaan tot de inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
Aansprakelijkheid
sport- en spelsituatie?
4.3.
[verzoeker 1] stelt zich primair op het standpunt dat [verweerder 1] jegens hem aansprakelijk is vanwege gevaarzetting en dat in het onderhavige geval geen sprake is van een sport- en spelsituatie, zodat de daarvoor geldende ‘verhoogde aansprakelijkheidsdrempel’ niet van toepassing is. Daartoe stelt [verzoeker 1] dat [verweerder 1] en hij afzonderlijk deelnamen aan het golftoernooi en voorts dat bij een golftoernooi geen sprake is van de aan een sport inherente snelheid en daardoor in meer of mindere mate geaccepteerde risico’s waaraan de deelnemers zich blootstellen bij het deelnemen aan die sport.
4.4.
[verweerders] meent dat wel degelijk sprake is van een sport- en spelsituatie, zodat de ‘verhoogde aansprakelijkheidsdrempel’ van toepassing is.
4.5.
De rechtbank overweegt dat voor een bevestigende beantwoording van de vraag of sprake is van een sport- en spelsituatie niet vereist is dat de bij een ongeval betrokkenen rechtstreeks met elkaar aan het wedijveren zijn, noch dat het slachtoffer van het ongeval, wil hij als deelnemer aan het spel kunnen worden beschouwd, ten tijde van het ongeval ook zelf handelingen verrichtte die karakteristiek zijn voor de beoefening van die sport of dat spel (HR 20 februari 2004, LJN: AO1239). Het feit dat [verzoeker 1] en [verweerder 1] afzonderlijk deelnamen aan het golftoernooi maakt dus niet dat geen sprake zou kunnen zijn van een sport- en spelsituatie. [verzoeker 1] en [verweerder 1] namen deel aan hetzelfde golftoernooi en moesten naar het oordeel van de rechtbank dan ook over en weer gevaarlijke gedragingen verbonden aan de beoefening van de golfsport van elkaar verwachten. De stelling van [verzoeker 1] dat in de golfsport geen sprake is van aan sport inherente snelheid en de daarmee verbonden risico’s kan de rechtbank niet volgen. [verweerders] heeft immers onweersproken gesteld dat bekend is dat een golfbal hard is en met 100 kilometer per uur ‘uit de lucht kan vallen’, zodat dit – tezamen met het feit dat spelers soms misslagen maken – tot ongevallen kan leiden. Tot slot merkt de rechtbank op dat [verzoeker 1] zijn standpunt dat sprake is van gevaarzettend handelen van [verweerder 1] baseert op de stelling dat [verweerder 1] belangrijke regels althans etiquette van de golfsport heeft geschonden, hetgeen moeilijk verenigbaar is met de stelling dat geen sprake is van een sport- en spelsituatie. Op basis van het voorgaande concludeert de rechtbank dan ook dat in het onderhavige geval sprake is van een sport- en spelsituatie, zodat de daarvoor geldende ‘verhoogde aansprakelijkheidsdrempel’ van toepassing is.
onrechtmatig handelen in een sport- en spelsituatie?
4.6.
Subsidiair voert [verzoeker 1] aan dat het handelen van [verweerder 1] de ‘verhoogde aansprakelijkheidsdrempel’ die voor sport- en spelsituaties geldt, overstijgt.
4.7.
Bij de beoordeling van de vraag of een deelnemer aan een sport- en spelsituatie onrechtmatig heeft gehandeld door een gedraging waardoor aan een andere deelnemer letsel is toegebracht, geldt als uitgangspunt dat voor het aannemen van onrechtmatigheid zwaardere eisen worden gesteld dan wanneer die gedraging niet in het kader van die sport- of spelsituatie zou hebben plaatsgevonden. Gedragingen die buiten die sport- of spelsituatie onvoorzichtig en daarom onrechtmatig zouden zijn geweest, behoeven binnen die situatie dit karakter niet te hebben omdat de deelnemers aan het spel in redelijkheid tot op zekere hoogte gevaarlijke gedragingen, althans slecht gecoördineerde, verkeerd getimede, onvoldoende doordachte handelingen, waartoe het spel uitlokt van elkaar hebben te verwachten. Zo’n gedraging wordt niet onzorgvuldig op de enkele grond dat zij door een ongelukkige samenloop van omstandigheden tot gevolg heeft dat een van de deelnemers ernstig letsel oploopt (HR 19 oktober 1990, LJN: AD1456).
4.8.
Een gedraging van een deelnemer aan het spel kan niettemin onrechtmatig worden geacht als deze gedraging buiten de regels van het spel, althans buiten de normaal aanvaardbare risico’s van het spel valt en derhalve abnormaal gevaarlijk is, zodat de gedraging door de andere deelnemers aan het spel niet verwacht behoefde te worden. Daarbij geldt dat niet reeds het enkele overtreden van de spelregels, waaronder regels ter bescherming van veiligheid van de spelers, onrechtmatig is. Wel is de overtreding van een spelregel een factor die meeweegt bij de beoordeling van de onrechtmatigheid (HR 28 juni 1991, LJN: ZC0300).
4.9.
Tussen partijen is niet in geschil dat [verweerder 1] niet heeft gewacht met afslaan op hole 9 tot hij de bel drie keer had horen klinken en dat hij geen ‘fore’ heeft geroepen toen hij zijn bal afsloeg. Vast staat eveneens dat hole 9 een onoverzichtelijke hole is en dat [verweerder 1] de bal afsloeg naar een gebied dat hij niet kon overzien.
4.10.
[verweerders] voert aan dat [verweerder 1] en zijn flightgenoot het bordje met de tekst: “Please wait with your tee-off for the bell to ring 3 times” niet hebben opgemerkt en dat [verweerder 1] zich niet heeft gerealiseerd dat de glooiingen in de baan zo groot waren dat je een persoon die op de baan loopt vanaf de afslagplaats niet zou kunnen zien. Voorts voert [verweerders] aan dat [verweerder 1] en zijn flightgenoot conform de golfregels circa vijf minuten hebben gewacht alvorens af te slaan op hole 9. Toen zij de flight voor hen niet meer zagen en deze dus niet meer voor hen op de baan leek te zijn, hebben zij aangenomen dat [verzoeker 1] en zijn flightgenoten hole 9 hadden afgerond. Een wachttijd van vijf minuten is in zo’n situatie voldoende, aldus [verweerders]
4.11.
De rechtbank overweegt dat [verweerder 1], door af te slaan zonder dat hij de bel drie keer had horen klinken, een specifiek voor hole 9 van [plaats golftoernooi] geldende regel heeft overtreden die gericht is op het voorkomen van letsel zoals zich dat in het onderhavige geval heeft voorgedaan. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker 1] onweersproken gesteld dat een bel een gebruikelijk communicatiemiddel is om ongevallen als het onderhavige te voorkomen, dat op golfbanen overal ter wereld wordt gebruikt. Ingevolge deze gedragsregel moet worden gewacht tot de bel is geluid, ongeacht de wachttijd. [verweerder 1] heeft erkend dat hij bekend is met dit communicatiemiddel.
De omstandigheid dat [verweerder 1] het bordje waarop staat dat de bel moet worden afgewacht niet heeft gezien, dient naar het oordeel van de rechtbank voor zijn eigen rekening en risico te komen. Weliswaar heeft [verweerder 1] ter zitting in twijfel getrokken of het bordje op de bewuste dag ook aanwezig was, maar voor zover dat als een betwisting moet worden opgemerkt, wordt die als niet onderbouwd verworpen.
Gesteld noch gebleken is voorts dat het bordje niet goed zichtbaar zou zijn vanaf de tee-box. Vast staat dat [verzoeker 1] en [verweerder 1] beiden hebben afgeslagen van de heren tee-box bij hole 9. Uit de (schriftelijke) verklaringen van [verzoeker 1] en zijn flightgenoten blijkt dat zij het bordje bij de afslagplaats van hole 9 allen hebben gezien en ook uit het expertiserapport dat in opdracht van ABN is opgesteld, volgt dat het bordje duidelijk zichtbaar was. De rechtbank overweegt dat [verweerder 1] wist dat de flight van [verzoeker 1] zich voor hem bevond. Zij waren elkaar immers nog tegengekomen op hole 8. Uit de stelling van [verweerder 1] dat hij conform de golfregels vijf minuten heeft gewacht met afslaan op hole 9, kan ook worden afgeleid dat hij incalculeerde dat de flight van [verzoeker 1] zich mogelijk nog op de baan bevond. Volgens [verweerder 1] heeft hij door inachtneming van deze vijfminutenregel een voldoende veiligheidsmaatregel getroffen. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vijfminutenregel waar [verweerder 1] naar verwijst, een interpretatie betreft van de regel dat je vijf minuten naar je bal mag zoeken (regel 27; zie hiervoor onder 2.2). De rechtbank is van oordeel dat hieruit echter niet zonder meer kan worden afgeleid dat vijf minuten wachten met afslaan wanneer je je voorgangers niet ziet op de baan, een afdoende veiligheidsmaatregel is. Dat geldt te meer in het onderhavige geval, waarin de aanwezigheid van het bordje en de bel benadrukken dat sprake is van een onoverzichtelijke hole. Die regel bewerkstelligt niet dat voorgangers vanaf de tee-box nooit langer dan vijf minuten uit het zicht zouden zijn. De omstandigheid dat [verweerder 1] vijf minuten heeft gewacht met afslaan kan in het onderhavige geval naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet als een afdoende vervangende veiligheidsmaatregel worden aangemerkt voor het wachten met afslaan tot de bel drie keer had geklonken.
4.12.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [verweerder 1] de in de golfsport geldende veiligheidsnormen heeft geschonden en daarmee het risico heeft genomen dat zijn bal een andere golfer zou raken. De stelling van [verweerder 1] dat hij zich niet bewust was van het gevaar van zijn afslag doet daar, gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden, niet aan af. Het handelen van [verweerder 1] valt buiten de regels van de golfsport – waarin de deelnemers zelf verantwoordelijk zijn voor het naleven van de (veiligheids)regels – en daarmee buiten de normaal aanvaardbare risico’s van het spel. Zoals onweersproken door [verzoeker 1] gesteld, is het, anders dan bijvoorbeeld in de voetbalsport, in de golfsport ongebruikelijk en niet vooraf (impliciet) door de deelnemers geaccepteerd dat veiligheidsregels zullen worden overtreden. [verzoeker 1] behoefde deze onzorgvuldige gedraging van [verweerder 1] en het onnodige gevaar dat dientengevolge ontstond in het onderhavige geval dan ook niet te verwachten. Omdat [verzoeker 1] en zijn flightgenoten de bel nog niet hadden laten klinken, mocht [verzoeker 1] zich veilig wanen toen hij op hole 9 naar zijn bal toe liep. De rechtbank concludeert dat het handelen van [verweerder 1] de ‘verhoogde aansprakelijkheidsdrempel’ heeft overschreden en daarmee onrechtmatig moet worden geacht jegens [verzoeker 1].
4.13.
Gelet op het voorgaande behoeft de (overigens terechte) opmerking op het proces-verbaal van mr. Wegerif in haar brief van 12 september 2013 geen bespreking meer.
Eigen schuld
4.14.
Ter onderbouwing van haar subsidiaire standpunt dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van [verzoeker 1] voert [verweerders] aan dat [verzoeker 1] in strijd heeft gehandeld met de etiquetteregel omtrent de handelwijze bij een verloren bal door geen provisionele bal te spelen, door de flight van [verweerder 1] geen teken te geven dat zij doorgelaten zouden worden en door wel eerst vijf minuten naar zijn bal te gaan zoeken (zie hiervoor onder 2.2). De achtergrond van deze etiquette regel is volgens [verweerders] de veiligheid van de spelers. Als [verzoeker 1] deze regel in acht had genomen, had het ongeval niet plaatsgevonden, aldus [verweerders]
4.15.
[verzoeker 1] betwist dat hij de etiquetteregel waar [verweerders] naar verwijst heeft geschonden en meent bovendien dat [verweerders] deze regel verkeerd uitlegt. [verzoeker 1] stelt dat er geen reden was om een provisionele bal te spelen, omdat hij en zijn flightgenoten allen een goede bal hadden geslagen. [verzoeker 1] betwist ook dat hij vijf minuten naar zijn bal heeft gezocht. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker 1] verklaard dat hij ongeveer wist waar zijn bal terecht was gekomen omdat hij en zijn flightgenoten – die wel bekend waren op de baan – zijn bal tegen de boom aan hadden horen komen. Dit wordt bevestigd door de schriftelijke verklaringen van [naam 1] en [naam 2]. [verzoeker 1] heeft onweersproken gesteld dat hij zijn bal zo’n vijf meter buiten de fairway, binnen de baan heeft aangetroffen. Omdat zijn bal gemakkelijk kon worden gevonden, bestond er geen aanleiding om de flight van [verweerder 1] voor te laten gaan. Van eigen schuld is volgens [verzoeker 1] dus geen sprake. Daarbij wijst [verzoeker 1] er op dat de betreffende etiquetteregel gericht is op het stimuleren van een vlot spelverloop en niet op het waarborgen van de veiligheid van de spelers, zodat een eventuele normschending onvoldoende is voor een beroep op eigen schuld.
4.16.
De rechtbank is van oordeel dat [verweerders] – in het licht van de gemotiveerde betwisting door [verzoeker 1] – onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat [verzoeker 1] in strijd heeft gehandeld met de etiquetteregel omtrent de handelwijze bij een verloren bal. Niet vast is komen te staan dat [verzoeker 1] vijf minuten of langer naar zijn bal heeft gezocht, zodat niet gebleken is van een reden om de flight van [verweerder 1] voor te laten gaan. De rechtbank overweegt dat in het midden kan blijven of [verzoeker 1] of een van zijn flightgenoten een tas op de fairway heeft geplaatst om de flight achter hen te waarschuwen dat zij nog aanwezig waren op de baan – zoals door [verzoeker 1] wordt gesteld maar door [verweerders] wordt weersproken – omdat vast staat dat de fairway vanaf de afslagplaats van hole 9 niet zichtbaar is. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de etiquetteregel omtrent de handelwijze bij een verloren bal een beleefdheidsregel is, die bedoeld is om een vlot spelverloop te bevorderen en geen veiligheidsregel. [verweerders] heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende onderbouwd hoe een eventuele overtreding van deze regel door [verzoeker 1] kan worden aangemerkt als de oorzaak van het ongeval. Het beroep van [verweerders] op eigen schuld aan de zijde van [verzoeker 1] zal dus worden afgewezen.
Conclusie
4.17.
Op basis van het voorgaande concludeert de rechtbank dat [verweerder 1] aansprakelijk is voor de door [verzoeker 1] ten gevolge van het ongeval geleden schade. Het verzoek van [verzoeker 1] zal derhalve worden toegewezen.
Kosten deelgeschil
4.18.
[verzoeker 1] verzoekt om begroting door de rechtbank van de kosten van rechtsbijstand ten behoeve van deze deelgeschilprocedure op de voet van artikel 1019aa lid 1 Rv en artikel 6:96 lid 2 sub c BW en veroordeling van [verweerders] in die kosten. [verzoeker 1] begroot zijn kosten, uitgaande van de als productie 8 bij verzoekschrift overgelegde specificatie en het daarin vermelde uurtarief van EUR 204,00, op EUR 3.065,10, te vermeerderen met het griffierecht en de nog te maken kosten in verband met de mondelinge behandeling, daaronder begrepen de daarmee gemoeide reistijd (2 uur), de voorbereiding van de mondelinge behandeling (1 uur) en het opstellen van de pleitnota (7 uur), tegen voornoemd uurtarief.
4.19.
[verweerders] voert primair aan dat zij niet aansprakelijk is voor het ongeval en derhalve ook niet gehouden is de kosten van [verzoeker 1] te vergoeden. Subsidiair maakt [verweerders] geen bezwaar tegen de door [verzoeker 1] verzochte veroordeling in de kosten van het deelgeschil, mits die kosten voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets. [verweerders] betwist de omvang en redelijkheid van de kosten die [verzoeker 1] heeft gemaakt na het uitbrengen van het verzoekschrift en meent dat de redelijkheid van het aantal gemaakte uren op basis van de voorliggende stukken moeilijk is in te schatten. Derhalve meent [verweerders] dat [verzoeker 1] aan de hand van een gespecificeerde nota de kosten over de periode van december 2012 tot aan heden alsnog dient te onderbouwen, waarna [verweerders] daarop zal kunnen reageren.
4.20.
De rechtbank overweegt dat op de voet van artikel 1019aa Rv in beginsel begroting dient plaats te vinden van de kosten die [verzoeker 1] heeft gemaakt in het kader van de deelgeschilprocedure. Daarbij dient de rechter de zogenaamde dubbele redelijkheidstoets te hanteren: het dient redelijk te zijn dat deze kosten zijn gemaakt en de hoogte van deze kosten dient eveneens redelijk te zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarvan is gelet op het voorgaande echter geen sprake. De rechtbank zal derhalve overgaan tot begroting van de kosten van de behandeling van het verzoek op de voet van artikel 1019aa Rv en ziet geen aanleiding om partijen de gelegenheid te geven zich dienaangaande nogmaals uit te laten.
4.21.
[verweerders] heeft geen bezwaar gemaakt tegen het door mr. Wegerif gehanteerde uurtarief van EUR 204,00, zodat de rechtbank daar vanuit zal gaan. Evenmin heeft [verweerders] bezwaar gemaakt tegen de blijkens productie 8 bij verzoekschrift tot het moment van het indienen van het verzoekschrift gemaakte kosten van EUR 3.065,10. De rechtbank begrijpt dat de bezwaren van [verweerders] zich richten op de omvang van de nadien gemaakte uren. De rechtbank overweegt dat de mondelinge behandeling 1,5 uur in beslag heeft genomen. Nu mr. Wegerif uit Utrecht moest komen, acht de rechtbank de door haar opgevoerde reistijd van 2 uur niet onredelijk. Ook de besteding van 1 uur voor de voorbereiding van de mondelinge behandeling is naar het oordeel van de rechtbank niet bovenmatig. Wel acht de rechtbank de 7 opgevoerde uren voor het opstellen van de pleitnota bovenmatig. Gelet op de betrekkelijke eenvoud van het verzoek, de in de pleitnota opgenomen herhalingen uit het verzoekschrift en het gehanteerde hoge uurtarief van mr. Wegerif, dat impliceert dat zij een ervaren advocaat is, acht de rechtbank dat niet redelijk. De rechtbank zal de aan het opstellen van de pleitnota bestede uren derhalve matigen tot 3,5 uur en het deel van de gemaakte kosten dat in redelijkheid ten laste van [verweerders] dient te komen, begroten op EUR 4.964,10 (EUR 3.065,10 + 8 uur x EUR 204,00), inclusief EUR 267,00 aan griffierecht.
4.22.
Nu de aansprakelijkheid van [verweerder 1] vast staat, zal de rechtbank [verweerders], overeenkomstig het verzoek daartoe van [verzoeker 1], veroordelen tot betaling van de met het deelgeschil gemoeide kosten, zoals hiervoor onder 4.21 door de rechtbank begroot. ECLI:NL:RBAMS:2013:6608