Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Breda 060212 verplichting tot vergoeding van 90% schade na botsing met door benzinegebrek stilgevallen auto

Rb Breda 060212 verplichting tot vergoeding van 90% schade na botsing met door benzinegebrek stilgevallen auto; kosten 14,54 x 200 - + 19 % = (+/-) € 3808,00

3. De beoordeling 
3.1. Tussen partijen staat het volgende vast. 
a. Op zondag 22 maart 2009 heeft zich op de Ringbaan Zuid in Tilburg een verkeersongeval voorgedaan, waarbij [verzoekster], als bestuurster van een personenauto van het merk Suzuki, en [X], als bestuurder van een taxibus van het merk Ford, waren betrokken. 
b. De Ringbaan Zuid in Tilburg heeft vóór, op en voorbij de plaats van het ongeval een recht wegverloop. De weg bestaat uit twee rijbanen, die ieder zijn verdeeld in 2 rijstroken. De rijbanen zijn van elkaar gescheiden door een brede middenberm. 
c. De Ringbaan ligt binnen de bebouwde kom van Tilburg, is een voorrangsweg en voor bestuurders geldt daar een maximum snelheid van 70 km/uur. 
d. Het was op het moment van de aanrijding ongeveer half 12 in de ochtend. Het was droog en helder weer. 
e. De plaats van de aanrijding was gelegen op een honderdtal meters na een kruising met verkeerslichten. 
f. De auto van [verzoekster] was, nadat zij op deze kruising rechtsaf de Ringbaan Zuid op was gereden, op de rechter rijstrook tot stilstand gekomen. Later bleek dat dit het gevolg was van het feit dat er geen althans onvoldoende benzine in de tank zat. 
g. [X], rijdend op de rechter rijstrook van de Ringbaan Zuid, is de kruising met inmiddels voor hem groen uitstralend licht, gepasseerd en is met de rechter voorzijde van zijn auto op de linker achterzijde van de stilstaande auto van [verzoekster] gebotst. 
h. Als gevolg van deze botsing kwam de Suzuki tot stilstand tegen een boom, rechts van de weg. De Ford is verderop eveneens naar rechts door een bossage in de rechterberm gereden en vervolgens tot stilstand gekomen tegen een aldaar op een parkeerterrein staande personenauto. 
i. De politie West en Midden Brabant heeft twee processen-verbaal opgesteld, waaronder een “Proces-Verbaal VerkeersOngevalsAnalyse”. 
j. [X] was ten tijde van het ongeval WA verzekerd bij verweerster, hierna te noemen, Chartis. 
k. Chartis erkent formeel geen aansprakelijkheid voor de schade ontstaan tengevolge van de aanrijding maar heeft [verzoekster] wel toegezegd 60 % van haar schade te willen vergoeden. 

3.2. [verzoekster] grondt haar vordering op de stelling dat [X] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld doordat hij niet tijdig, in strijd met artikel 19 RVV, voor haar auto tot stilstand is kunnen komen of niet tijdig naar de linker rijstrook is uitgeweken. [verzoekster] bestrijdt voorts dat zij eigen schuld aan het gebeuren zou hebben gehad. 

3.3. Chartis stelt primair dat haar verzekerde [X] niet onrechtmatig heeft gehandeld. Omdat voor hem een witte bestelwagen reed, was de stilstaande Suzuki voor [X] pas zo laat zichtbaar dat de afstand te kort was om tot stilstand te komen of naar links uit te wijken. De aanrijding kan niet aan [X] worden verweten, aldus Chartis. 

De rechtsmacht 
3.4. Nu verweerder in deze een rechtspersoon naar vreemd recht is en de vordering uit dien hoofde een internationaal karakter draagt, dient allereerst de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vordering kennis te nemen. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en wel op grond van artikel 10 van de in deze zaak toepasselijke Verordening (EG) nr. 44/2001 "Brussel I" , nu de gedaagde een verzekeraar is en het geschil een aansprakelijkheidsverzekering betreft. Op grond van voormelde bepaling kan de verzekeraar alsdan worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan. Op grond hiervan komt aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toe. 

De beoordeling ex artikel 1019z Rv. 
3.5. [verzoekster] heeft een verzoek ex artikel 1019 w Rv. ingediend, stellende dat zij Chartis aansprakelijk houdt voor schade die zij tengevolge van haar letsel lijdt en heeft geleden. Chartis heeft haar toegezegd haar schade voor 60 % te vergoeden doch heeft formeel de aansprakelijkheid niet erkend. Het geschil spitst zich toe op de vraag of Chartis formeel voor meer dan voormelde 60 % aansprakelijk is voor de schade. De beëindiging van dit geschil kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst tussen partijen. 
Chartis betwist deze stellingen niet en erkent dat [verzoekster] ontvankelijk is in haar verzoek. 
De rechtbank is met partijen van oordeel dat hun geschil een deelgeschil in de zin van artikel 1019 w Rv. betreft zodat het verzoek inhoudelijk kan worden beoordeeld. 

Het toepasselijke recht 
3.6. Ten aanzien van het op de onderhavige vordering toepasselijke recht overweegt de rechtbank als volgt. 
De bepaling van het toepasselijke recht dient plaats te vinden aan de hand van de Verordening (EG) nr. 864/2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Verordening Rome II), nu de vordering betrekking heeft op een door deze verordening bestreken onderwerp en de gestelde schadeveroorzakende gebeurtenis heeft plaatsgevonden na inwerkingtreding van de verordening (11 januari 2009). Nu niet is gesteld, noch gebleken, dat door partijen een keuze is gedaan ten aanzien van het toepasselijke recht, is ingevolge artikel 4 van Verordening Rome II het recht van toepassing van het land waar de schade zich voordoet. De gestelde schade heeft zich in het onderhavige geval voorgedaan in Nederland, zodat op de onderhavige vordering Nederlands recht van toepassing is. 

Feiten en omstandigheden 
3.7. Partijen hebben ter gelegenheid van de mondelinge behandeling de rechtbank verzocht om op de inhoud van het voorliggende dossier recht te doen. Nader bewijs wordt derhalve door geen van partijen aangeboden. Voor zover partijen in de door hen ingediende schriftelijke stukken een bewijsaanbod hebben gedaan, zijn zij daarop ter zitting dus expliciet teruggekomen. 

3.8. Tijdens de zitting zijn namens [verzoekster] twee korte films getoond. Met partijen is afgesproken dat de CD-rom waarop deze filmbestanden stonden, namens [verzoekster], na afloop van de zitting, bij de rechtbank zou worden gedeponeerd. De op zitting getoonde films zijn het tweede en derde bestand op de overgelegde CD-rom. Deze camerabeelden worden bij de beslissing betrokken. 
De films zijn vanuit 2 verschillende cameraposities gemaakt. De film van camera 1 geeft een weergave van de situatie op en na de kruising in de periode kort voor en na de aanrijding. Te zien is dat de Suzuki de Ringbaan Zuid oprijdt om 11:28:13 uur. Niet te zien is waar de Suzuki precies tot stilstand komt, omdat bomen het verdere zicht op de weg blokkeren. Op beelden van camera 2 (die een zijaanzicht van een deel van de Ringbaan Zuid, gelegen na de betreffende kruising vertoont) is te zien dat de Suzuki rond 11:28:33 uur tot stilstand komt. 
Camera 1 laat zien dat er op dat moment geen auto’s op de kruising rijden en het licht voor het rechtdoorgaand verkeer op de Ringbaan Zuid nog op rood staat. Er staan geen auto’s voor de stopstreep te wachten. Omstreeks 11:28:36 springt dit verkeerslicht op groen en passeren een aantal auto’s de stopstreep/de kruising. Zo rijden er rond seconde 39, 42, 45 en 47 vier auto’s op de kruising richting de Suzuki. Allen rijden op de rechterstrook en moeten dus naar links om de Suzuki te passeren. Dat zij naar links uitwijken, is niet op camerabeelden te zien. Vervolgens passeert er een auto de kruising op de linker rijstrook, en deze rijdt op de kruising op ongeveer seconde 50. Op seconde 52, 55 en 56 rijden er 3 auto’s op de rechter rijstrook op de kruising. De laatste auto betreft een kleine witte bestelauto. Drie seconden later rijdt op ongeveer dezelfde plek als waar de witte bestelauto reed, de Ford de kruising op, namelijk om 11:28:59 uur. Vervolgens verstrijken er weer ongeveer 4 seconden voordat de volgende auto de kruising passeert. Een verschil in snelheid waarmee de auto’s de kruising passeren, is niet zichtbaar. 
Op de beelden van camera 2 is te zien dat de kleine witte bestelauto om 11:29:00 uur naast de Suzuki rijdt en deze dus passeert. Vier seconden later, om 11:29:04 uur, vindt de aanrijding plaats. 

3.9. De rechtbank stelt op grond van het vorenstaande allereerst vast dat de Suzuki op het moment van de aanrijding reeds enige tijd, namelijk zo’n 30 seconden, stil stond op de weg. Op de camerabeelden is te zien dat er 8 auto’s de kruising passeren voordat de Ford zichtbaar wordt. Deze 8 auto’s hebben de Suzuki zodanig tijdig waargenomen dat zij deze hebben kunnen passeren. Daarbij kan worden vastgesteld dat een aantal van deze auto’s korter achter elkaar reden dan de Ford reed achter de witte bestelauto. 

3.10. In het proces-verbaal van verhoor verklaarde [verzoekster] dat zij op de betreffende zondag omstreeks 11:30 uur weg reed van de parkeerplaats en bij de stoplichten rechtsaf de Ringbaan Zuid op is gegaan. Zij reed op de rechter rijstrook en, terwijl zij aan het optrekken was, kreeg zij autopech. Zij heeft toen meteen de alarmverlichting aangezet. Zij heeft vervolgens gezien dat een aantal auto’s haar passeerden. Verder kon zij zich niets herinneren. 

3.11. [X] heeft bij de politie verklaard dat hij met een snelheid van ongeveer 70 km/uur reed, hetgeen neerkomt op 19,5 meter per seconde. [X] heeft in deze verklaring niet aangegeven dat er een bestelauto voor hem reed die hem het zicht op de Suzuki zou hebben ontnomen. Hij heeft slechts aangegeven dat hij ter hoogte van het politiebureau de stilstaande auto zag en dat hij zich op dat moment wild schrok. Hij kon niet vertellen waar hij reed toen hij de auto voor hem plotseling zag staan. 
[X] heeft voorts verklaard dat hij zag dat een auto hem links voorbij kwam gereden, dat hij vol op de rem is gegaan en dat hij, op het moment dat de auto links voorbij was, direct naar links is gegaan. 

Onrechtmatig handelen van [X] 
3.12. De rechtbank is met Chartis van oordeel dat het aan [verzoekster] is om, gelet op de betwisting van Chartis, het gestelde onrechtmatige handelen van [X] nader te onderbouwen. Hieraan heeft zij voldaan nu uit de camerabeelden blijkt dat [X] tijdig had kunnen en moeten waarnemen dat 7 auto’s voor hem uitweken naar de linker rijstrook. Hij had dus bedacht moeten zijn op de aanwezigheid van een obstakel op de rechter rijstrook en zijn snelheid daarop moeten aanpassen zodat het mogelijk was om eveneens tijdig naar de linker rijstrook uit te wijken dan wel tijdig tot stilstand te komen. Bovendien blijkt uit de beelden dat [X] ruim 4 seconden volledig zicht had op de stilstaande Suzuki omdat op dat moment de witte bestelauto reeds naast de Suzuki reed. Toen waren er dus nog (uitgaande van een snelheid van 70 km/uur) ongeveer 80 meter door hem te overbruggen voordat hij met de Suzuki in aanraking kwam. 

3.13. Naar het oordeel van de rechtbank weerleggen de camerabeelden de verklaring van [X] over de aanwezigheid van een auto die hem bij het naderen van de Suzuki zou hebben gepasseerd. Hiervan was geen sprake en er was dus wel degelijk de mogelijkheid voor [X] om tijdig naar de linker rijstrook uit te wijken. 

3.14. De stelling van Chartis dat [X] de auto van [verzoekster] niet tijdig had kunnen waarnemen, wordt eveneens door de rechtbank verworpen. Niet alleen blijkt het tegendeel uit de camerabeelden doch bovendien heeft [X] zelf nooit verklaard dat zijn zicht zou zijn belemmerd. [X] zag, zo verklaarde hij, de Suzuki plotseling staan. Deze verklaring biedt juist een onderbouwing voor de stelling van [verzoekster] dat [X] onvoldoende oplettend reed. 

3.15. Aldus komt, naar het oordeel van de rechtbank, vast te staan dat [X] onrechtmatig jegens [verzoekster] heeft gehandeld doordat hij de Suzuki van [verzoekster] te laat heeft waargenomen en daarop niet adequaat en tijdig heeft gereageerd. [X] heeft, gelet hierop, ook schuld aan het ongeval. 

Eigen schuld 
3.16. Nu de onrechtmatigheid van verzekerde [X] is komen vast te staan, is het aan Chartis om te stellen en bij betwisting, nader te onderbouwen dat [verzoekster] eigen schuld heeft aan het gebeuren. In dat kader heeft Chartis gesteld dat [verzoekster] zonder verkeersnoodzaak is komen stil te staan op de weg en zij er bovendien niet voor heeft gekozen om uit te wijken naar de rechterberm. 

3.17. [verzoekster] heeft gesteld dat zij bij het wegrijden niet op haar benzinemeter had gekeken en, op het moment dat de auto afsloeg, niet wist wat de reden daarvan was. Zij heeft geprobeerd de auto opnieuw te starten en toen dat niet lukte, stond zij stil op de weg en was er geen mogelijkheid meer om naar de zijkant uit te wijken. Bovendien stonden er bomen in de berm die het uitwijken naar rechts vrijwel onmogelijk maakten. [verzoekster] stelt geen eigen schuld aan het ontstaan van het ongeval te hebben nu zij niet onoplettend heeft gehandeld. Het rechtdoorgaand verkeer was in staat om haar zonder problemen te passeren. 

3.18. De rechtbank is van oordeel dat er voldoende causaal verband bestaat tussen de aangevoerde omstandigheid, zijnde het op de rechter rijstrook tot stilstand komen van de Suzuki van [verzoekster], en de schade. Niet alleen zou de schade zonder deze omstandigheid niet zijn ingetreden (en is er een conditio sine qua non-verband) maar de schade kan ook als een gevolg van deze omstandigheid mede daaraan worden toegerekend. 
Naast de vereiste causaliteit dient tevens te worden vastgesteld of de genoemde omstandigheid aan [verzoekster] kan worden toegerekend. Naar het oordeel van de rechtbank is dit het geval. Het is immers een verplichting van de bestuurder van een auto om gevaarlijke situaties te voorkomen door ervoor te zorgen dat er voldoende benzine in de tank zit. Dat het stilvallen van een auto op een weg de veiligheid op die weg in gevaar brengt, is een feit van algemene bekendheid. Het komen stil te staan omdat er te weinig of geen benzine in de tank zit en het niet tijdig zoveel mogelijk naar rechts uitwijken, zijn derhalve omstandigheden die aan [verzoekster] kunnen worden toegerekend en die binnen haar risicosfeer liggen. 
De rechtbank concludeert dat er sprake is van eigen schuld aan de zijde van [verzoekster]. 

Verdeling van de schade 
3.19. Vervolgens dient te worden vastgesteld in welke mate de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Bij het bepalen van deze wederzijdse causaliteit komt het aan op de mate waarin de gedragingen over en weer het gevaar voor het ontstaan van de aanrijding in het leven hebben geroepen. 

3.20. Zoals aangegeven is het op de rechter rijstrook van een openbare weg tot stilstand komen met een auto, een gevaarzettende gedraging waardoor de auto een obstakel gaat vormen voor het naderende verkeer op dezelfde rijstrook met het risico op een aanrijding. Bij het bepalen van de mate van gevaarzetting moet in deze zaak evenwel worden meegewogen dat [verzoekster], vrijwel direct nadat zij de Ringbaan Zuid was opgereden, bemerkte dat er iets met haar auto aan de hand was. Haar snelheid is steeds zeer beperkt gebleven. Daarnaast staat vast dat zij op een rechte weg binnen de bebouwde kom, bij helder en droog weer, stil was komen te staan. Er reed op dat moment niemand achter haar. Zij stond met haar auto op de rechter rijstrook. Haar auto was voor het later achteropkomend verkeer goed zichtbaar terwijl dit verkeer de mogelijkheid had om de auto via de linker rijstrook te passeren. [verzoekster] stond reeds 30 seconden op de rechter rijstrook stil voordat de aanrijding plaatsvond en er waren haar op dat moment reeds 8 auto’s gepasseerd. 

3.21. Het gevaarzettend gedrag van [X] kan als volgt worden omschreven. Hij reed binnen de bebouwde kom met de ter plaatse toegestane maximale snelheid van 70 km/uur de kruising op. Hij heeft vervolgens niet althans niet tijdig geanticipeerd op de aanwezig¬heid van een obstakel op de rechter rijstrook. Zo heeft hij zijn snelheid niet (tijdig) aangepast, is hij niet (tijdig) uitgeweken naar de linker rijstrook of heeft hij zijn auto niet (tijdig) kunnen stoppen teneinde een aanrijding met de auto van [verzoekster] te voorkomen. De rechtbank acht dit gedrag bijzonder gevaarzettend omdat moet worden vastgesteld dat [X], niet even maar seconden lang, niet attent heeft gereden en niet heeft gelet op het verkeer voor hem. 

3.22. Op basis van de wederzijdse causaliteit komt de rechtbank tot het oordeel dat de gedraging van [X] voor 75 % heeft geleid tot het ontstaan van het ongeval en die van [verzoekster] voor 25 %. 

3.23. [verzoekster] stelt dat op basis van de billijkheidscorrectie Chartis de volledige schade van [verzoekster] dient te dragen. Ter beoordeling ligt voor of de billijkheid eist dat wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden een correctie op voormelde verdeling eist. 
De rechtbank is van oordeel dat het ontstaan van het ongeval aan [X] in hogere mate kan worden verweten dan aan [verzoekster]. [verzoekster] kan worden verweten dat zij bij het wegrijden van de parkeerplaats niet op haar benzinemeter heeft gekeken en daarmede het risico heeft genomen dat de auto op de rijstrook stil zou vallen. Daarbij betrekt de rechtbank dat een benzinemeter weliswaar kan aangeven wanneer de tank ongeveer leeg zal zijn doch voor de bestuurder is dan vaak niet te vast te stellen wanneer de tank zodanig leeg is dat de auto stilvalt. 
Daar staat tegenover dat uit de camerabeelden volgt dat [X], rijdend in een grote taxibus, bestemd voor het vervoer van meerdere personen, gedurende langere tijd verwijtbaar onvoldoende heeft opgelet. Terwijl het voor hem rijdende verkeer een aanrijding met de auto van [verzoekster] kon voorkomen, is het met name aan zijn voortdurende onoplettendheid te wijten dat de aanrijding heeft plaatsgevonden. Hij heeft niet gezien dat het verkeer voor hem naar de linker rijstrook uitweek, hij heeft de Suzuki niet tijdig waargenomen en is niet tijdig naar de linker rijstrook uitgeweken of gestopt. 
Daar komt bij dat [verzoekster] als gevolg van het ongeval blijvend beperkt is in het gebruik van haar rechterarm/-schouder. Zij heeft haar fulltime baan als beveiliger moeten opgeven. 
Gelet hierop eist de billijkheid dat [X] voor 90 % aan de schade dient bij te dragen en [verzoekster] voor 10 %. 

3.24. Dit oordeel leidt ertoe dat de rechtbank het primair gevorderde zal afwijzen en, op grond van hetgeen subsidiair is gevorderd, Chartis op grond van artikel 6 WAM zal veroordelen tot betaling van 90 % van de door [verzoekster] als gevolg van het ongeval van 22 maart 2009 geleden en te lijden schade. 

De proceskosten 
3.25. [verzoekster] vordert tevens een veroordeling van Chartis tot betaling van de kosten gemoeid met de onderhavige procedure. Bij verzoekschrift zijn deze gesteld op een bedrag van EURO 3.200,-- exclusief BTW en gebaseerd op een uurtarief van EURO 200,--. Ter gelegenheid van de zitting heeft [verzoekster] een specificatie van de kosten overgelegd, welke specificatie sluit op 14,54 uur. 
Chartis heeft hiertegen geen verweer gevoerd en zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. 

3.26. Op grond van artikel 1019aa Rv. dient de rechtbank de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van [verzoekster] te begroten en dient de rechtbank daarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen. Gelet op de overgelegde specificatie en de duur van de zitting acht de rechtbank dit deel van de vordering voldoende onderbouwd en zal zij het gevorderde toewijzen.  LJN BV5615