Rb 's-Hertogenbosch 180412 vinger tussen deur en raamkozijn; geen oordeel over aansprakelijkheid omdat geen inzicht is gegeven in de schade
- Meer over dit onderwerp:
Rb 's-Hertogenbosch 180412
- vinger tussen deur en raamkozijn; geen oordeel over aansprakelijkheid omdat geen inzicht is gegeven in de schade;
- doelbewuste keuze voor conflictmodel staat aan kostenbegroting in de weg
Tussen partijen kan voorshands van de navolgende vaststaande feiten worden uitgegaan:
1. [benadeelde] is sinds 1 september 1983 bij Elkerliek werkzaam geweest als anesthesie-assistent op basis van een arbeidsovereenkomst voor 40 uren per week. Per 1 juni 2010 is de arbeidsovereenkomst op verzoek van [benadeelde] beëindigd. Tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden bij Elkerliek heeft [benadeelde] op 15 september 2009 letsel opgelopen als gevolg van een ongeval, waarbij hij met zijn linker wijsvinger klem kwam te zitten tussen de opengeschoven deur en het raamkozijn.
2. Bij brief van 16 maart 2010 heeft de toenmalige gemachtigde van [benadeelde] Elkerliek op grond van artikel 7:658 BW voor de schade aansprakelijk gesteld. Elkerliek heeft schade doorgeleid aan haar verzekeraar Medirisk, die op haar beurt aan het expertisebureau Andriessen en Geurts Expertise heeft verzocht om een toedrachtsonderzoek uit te voeren. Naar aanleiding van dit onderzoek laat Medirisk bij brief van 12 augustus 2010 weten dat zij de aansprakelijkheid niet erkent.
3. Na een melding vanuit Elkerliek heeft de Arbeidsinspectie op 31 mei 2011 een onderzoek ingesteld naar het voorval. Naar aanleiding van dat onderzoek heeft de Arbeidsinspectie een ongevallenboeterapport opgemaakt naar aanleiding van de constatering dat de automatische deur niet zodanig functioneerde dat deze geen gevaar opleverde en ook niet was uitgerust met herkenbare beveiligingen om ongevallen als de onderhavige te voorkomen.
HET VERZOEK
[benadeelde] heeft verzocht dat de kantonrechter - bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking - zal bepalen dat Elkerliek aansprakelijk is te achten voor de door [benadeelde] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van het bedrijfsongeval dat hem is overkomen op 15 september 2009, alsmede om Elkerliek te veroordelen in de kosten van deze procedure conform artikel 1019aa Rv, waarbij de kosten tot aan de indiening van het verzoekschrift worden begroot op € 3.481,46, onder voorbehoud van het meerdere, waarvan nog nadere opgave zal worden verstrekt.
[benadeelde] legt aan zijn verzoek ten grondslag dat, nu ook de Arbeidsinspectie heeft vastgesteld dat er sprake was van een onveilige werkplek, Elkerliek aansprakelijk is voor het letsel dat hij tijdens het verrichten van zijn werkzaamheden bij Elkerliek heeft opgelopen. De kantonrechter dient echter eerst te beslissen over de aansprakelijkheidsvraag. Daarna kunnen partijen buiten rechte in overleg treden over het vervolgtraject, waaronder de vraag of nadere expertises nodig zijn ter vaststelling van de aard en de ernst van het letsel en op welke schadevergoeding [benadeelde] aanspraak kan maken.
HET VERWEER
Elkerliek heeft zich tegen het verzoek verweerd door - zakelijk samengevat - aan te voeren dat het verzoek dient te worden afgewezen. Noch in de feitelijke toedracht van het ongeval noch in het oordeel van de Arbeidsinspectie heeft Elkerliek aanleiding gevonden om aansprakelijkheid voor het aan [benadeelde] overkomen ongeval te erkennen. Niettemin heeft Elkerliek voor het onderhavig verzoekschrift werd ingediend meermalen bij [benadeelde] geïnformeerd naar de omvang van de door hem geleden schade. [benadeelde] wilde echter geen inzage in zijn schade geven voordat Elkerliek aansprakelijkheid zou erkennen.
Indien de bandbreedte waarbinnen de schadeclaim van [benadeelde] zich beweegt inzichtelijk zou zijn gemaakt had Elkerliek zonder erkenning van aansprakelijkheid met [benadeelde] kunnen overleggen over een minnelijke regeling in de vorm van betaling van een overeengekomen geldsom. Partijen zijn niet in onderhandeling en zijn dat ook nimmer geweest, omdat [benadeelde] heeft geweigerd met Elkerliek te onderhandelen zolang Elkerliek haar aansprakelijkheid niet heeft erkend. Voor dergelijke gevallen is de deelgeschilprocedure niet geschreven zodat [benadeelde] niet ontvankelijk moet worden verklaard.
DE BEOORDELING
1. Artikel 1019w Rv biedt de persoon die een ander aansprakelijk houdt voor zijn letselschade, de mogelijkheid, ook voordat de zaak ten principale aanhangig is, de rechter te verzoeken te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering in de hoofdzaak. De rechter wijst het verzoek af voor zover de verzochte beslissing naar zijn oordeel onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst (artikel 1019z Rv).
2. Een verzoek als het onderhavige, dat er toe strekt dat in een deelgeschilprocedure wordt vastgesteld dat Elkerliek jegens verzoekster uit onrechtmatige daad aansprakelijk is, valt op zichzelf beschouwd binnen de omschrijving van artikel 1019w BW. Dispuut over de vraag of een verweerder jegens de verzoekster aansprakelijk is, valt immers te beschouwen als 'een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt'. Dat de aansprakelijkheidsvraag niet het gehele geschil betreft, volgt reeds hieruit dat na beantwoording daarvan nog de begroting van de schade dient te volgen (in het geval dat de verweerder jegens de verzoeker aansprakelijk wordt geoordeeld).
3. Ook de wetgever is er blijkens de parlementaire geschiedenis van uitgegaan dat de deelgeschilprocedure zich kan lenen voor de beantwoording van de aansprakelijkheidsvraag. Zie bijvoorbeeld Kamerstukken II, 2007-2008, 31 518, nr. 3 (Memorie van Toelichting), p. 10:
"De aansprakelijkheidsvraag kan wel degelijk in een deelgeschilprocedure aan de orde komen. Net als bij andere deelgeschillen zal de rechter zich ook dan moeten afvragen of de bijdrage van de verzochte beslissing aan de mogelijke totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst zodanig is dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure. Deelgeschillen waarvan derhalve te verwachten is dat de beantwoording daarvan kostbaar is en veel tijd in beslag zullen nemen, bijvoorbeeld omdat uitvoerige bewijsvoering en deskundigenberichten nodig zullen zijn, zullen zich minder snel lenen voor behandeling in een deelgeschilprocedure. (...) Dat in een concreet geval de onderhandelingen niet eindigen in een vaststellingsovereenkomst, staat niet aan een ontvankelijkheid in de voorgestelde procedure in de wet. Van belang is immers of de verzochte beslissing een voldoende bijdrage kan leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. "
De Minister heeft dit standpunt herhaald in de Nota naar aanleiding van het Verslag, zie Kamerstukken II, 2008-2009, 31 518, nr. 8, p. 9.
4. Elkerliek heeft aangevoerd dat in dit geval geen buitengerechtelijke onderhandelingen met de bedoeling om een vaststellingsovereenkomst aan te gaan hebben plaatsgevonden, alsmede dat dit gegeven aan het verzoek in de weg staat. Elkerliek stelt zelfs dat tussen partijen in het geheel geen onderhandelingen zijn gevoerd. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [benadeelde] dit weersproken en gesteld dat er tussen partijen meer dan anderhalfjaar over de aansprakelijkheid is onderhandeld. De kantonrechter moet echter vaststellen dat [benadeelde] het bij deze enkele stelling heeft gelaten en niet heeft aangegeven wanneer, waar, op welke wijze, hoe vaak en over welke onderwerpen deze onderhandelingen zijn gevoerd en waaruit die hebben bestaan. Ook in zijn inleidend verzoekschrift verschaft [benadeelde] onder de kop 'HET VERLOOP VAN DE ONDERHANDELINGEN' geen enkele informatie waaruit kan worden afgeleid dat partijen met elkaar in onderhandeling zijn geweest met het doel om een buitengerechtelijke oplossing voor hun geschil te bereiken middels het aangaan van een vaststellingsovereenkomst (artikel 1019z Rv). [benadeelde] geeft slechts een overzicht van het schriftelijk debat tussen partijen over de vraag of Elkerliek nu wel of niet voor de schade van [benadeelde] aansprakelijk is. Het moet er daarom voor worden gehouden dat er tussen partijen geen relevante onderhandelingen zijn gevoerd.
5. Doel van de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade is de vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade. Dit doel is in de Memorie van Toelichting op deze wet (Kamerstukken II, 2007-2008, 31 518, nr. 3, p. 2) als volgt verwoord:
"Anderzijds wordt de lange duur van het schaderegelingstraject ook vaak veroorzaakt door verschillen van mening over de vele vragen die beantwoord moeten worden. Naast het vaststellen van aansprakelijkheid dient ook de omvang van de schadevergoeding te worden bepaald. Dat vergt onder meer antwoord op de vraag of het letsel dan wel het overlijden uit een bepaalde gebeurtenis is voortgevloeid en of en in welke mate de benadeelde eigen schuld had. Door de grote hoeveelheid en diversiteit aan rechtsvragen, de grote belangentegenstellingen en de veelal bestaande noodzaak tot inschakeling van deskundigen van verschillende disciplines zoals artsen en arbeidsdeskundigen, komen partijen in de buitengerechtelijke onderhandelingen niet zelden moeilijk tot een vergelijk. Fixatie op een of meer deel-geschillen kan ertoe leiden dat partijen de kern van de zaak uit het oog verliezen, waardoor de verhoudingen verslechteren en de duur van de afhandeling toeneemt. Een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter ter oplossing van deze deelge-schillen in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase kan de totstandkoming van een minnelijke regeling bij letsel- en overlijdensschade bevorderen. Dit voorstel voorziet daartoe in een nieuwe procesvorm: de deelgeschilprocedure ".
Op dezelfde pagina staat:
"De bij de afhandeling van letsel- en overlijdensschade betrokken partijen hijgen hiermee een extra instrument ter doorbreking van een impasse in de buiten-gerechtelijke onderhandelingen."
en
"De rechterlijke uitspraak moet partijen in slaat stellen om de buitengerechtelijke onderhandelingen weer op te pakken en mogelijk definitief af te ronden. "
6. De wetgever heeft bij het ontwerp van de wet derhalve de situatie voor ogen gehad dat de betrokken partijen in onderhandeling zijn. Daarop wijst ook artikel 1019x lid 3 aanhef en onder c Rv, waarin is bepaald dat het verzoekschrift een zakelijk overzicht vermeldt van de inhoud en het verloop van de onderhandelingen over de vordering. De deelgeschilprocedure is bedoeld als instrument om onderhandelingen vlot te trekken, niet zozeer als instrument om de wederpartij naar de onderhandelingstafel te dwingen.
7. Het enkele feit dat geen noemenswaardige onderhandelingen zijn gevoerd, staat echter naar het oordeel van de kantonrechter niet per sé in de weg aan toegang tot een deelgeschilprocedure. Juist het feit dat de partijen van mening verschillen over de aansprakelijkheid kan een forse drempel zijn voor het op gang komen van onderhandelingen. Het voeren van onderhandelingen ter regeling van een letselschade en het onderzoeken van de omvang van dergelijke schades kan immers kostbaar zijn. De aangesproken partij zal daartoe in veel gevallen niet bereid zijn indien zij de aansprakelijkheid betwist, terwijl het ook voor het slachtoffer niet voor de hand ligt die kosten te maken indien de aansprakelijkheid wordt betwist. Juist om die impasse te doorbreken kan een rechterlijk oordeel in een deelgeschilprocedure een functie vervullen. Die functie is blijkens de hiervoor aangehaalde passages door de wetgever onder omstandigheden beoogd. Zou het enkele feit dat de onderhandelingen nog niet op gang zijn gekomen juist door verschil van inzicht over de aansprakelijkheid reeds tot gevolg hebben dat een verzoeker niet in zijn verzoek wordt ontvangen, dan zou de door de wetgever klaarblijkelijk beoogde mogelijkheid ook de aansprakelijkheid in een deelgeschilprocedure aan de orde te stellen illusoir worden.
8. De kantonrechter dient dan ook te beoordelen of de door [benadeelde] verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Daarbij zal de investering in tijd, geld en moeite die met de deelgeschilprocedure gepaard gaat moeten worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren. Over de bijdrage die de beslissing mogelijk aan een minnelijke regeling kan leveren, kan echter niet meer worden gezegd dan dat het oordeel 'dat Elkerliek aansprakelijk is' mogelijk voor haar aanleiding vormt om met [benadeelde] in onderhandeling te treden om de schade te regelen. De partijen hebben buitengerechtelijk nog in het geheel niet onderzocht welke weg zij dienen in te slaan om tot een schaderegeling te komen. Zoals reeds overwogen zijn buitengerechtelijk geen onderhandelingen van de grond gekomen, hetgeen naar 's kantonrechters oordeel in doorslaggevende mate is toe te schrijven aan de omstandigheid dat [benadeelde] aan Elkerliek geen enkel inzicht in de bandbreedte van zijn schadeclaim heeft willen geven. Dat betekent dat de rechtbank slechts op basis van algemeenheden – bijvoorbeeld 'dat een beslissing over de aansprakelijkheid in het algemeen een vaststellingsovereenkomst naderbij kan brengen' - tot het oordeel zou moeten komen dat de verzochte beslissing voldoende bijdraagt aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Dat acht de rechtbank een onvoldoende basis. Daarom zal het verzoek op grond van artikel 1019z Rv worden afgewezen.
9. Artikel 1019aa lid 1 Rv bepaalt dat de rechter in de beschikking de kosten begroot die - kort gezegd - het slachtoffer bij de behandeling van het verzoek heeft moeten maken, welke kosten ingevolge artikel 1019aa lid 2 Rv gelden als kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Het feit dat het verzoek op grond van artikel 1019z Rv zal worden afgewezen, staat aan een dergelijke kostenbegroting niet in de weg. In Memorie van Toelichting (Kamerstukken II, 2007-2008, 31 518, nr. 3, p. 12) heeft de Minister immers overwogen:
"Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen. Dit dient overigens te worden onderscheiden van de situatie waarin de rechter het verzoek afwijst zonder dat daarvan sprake is. In dat geval kunnen de kosten van de voorge-stelde procedure ook voor vergoeding in aanmerking komen, indien het redelijk was om de met de procedure gemoeide kosten te maken. Vereist is dan wel dat die kosten zijn gemaakt als gevolg van een gebeurtenis waarvoor aansprakelijkheid bestaat en zij tevens in een zodanig verband daarmee staan dat zij aan de daarvoor aansprakelijke persoon kunnen worden toegerekend (vgl. HR 11 juli 2003, NJ 2005, 50). "
10. [benadeelde] heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling aangegeven dat het totaal van de kosten welke gemoeid zijn met het onderhavig deelgeschil de somma van € 8.702,13 (inclusief 6 % kantoorkosten en BTW) belopen. De kantonrechter zal thans aan de hand van de in artikel 6:96 lid 2 BW neergelegde dubbele redelijkheids-toets dienen na te gaan of het hier kosten betreft waarvan het redelijk is dat deze zijn gemaakt en waarvan de hoogte - ook in verhouding tot de hoofdsom - redelijk is.
11. Van de door [benadeelde] gemaakte kosten kan naar 's kantonrechters opvatting in de omstandigheden van het geval niet worden gezegd dat zij in redelijkheid zijn gemaakt. Immers, een aantal jaren geleden is door alle betrokkenen in de letselschade-branche - waaronder de letselschadeadvocaten - onder auspiciën van de Letselschaderaad een harmoniemodel ontwikkeld voor de afwikkeling van letselschades. Dit harmoniemodel - de Gedragscode Behandeling Letselschades - vindt haar grondslag in de navolgende kernwaarden voor de schadebehandeling: slachtoffer centraal, respectvol met elkaar omgaan, inzichtelijkheid, vertrouwen creëren en versterken, overleg in harmonie, een goed tempo, problemen samen oplossen en elkaar op het goede spoor houden.
12. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [benadeelde] - door aan Elkerliek althans aan haar schadeverzekeraar bij herhaling geen inzicht te willen geven in de aard en de omvang van de door hem gestelde schade - de uitgangspunten voor een harmonische schadeafwikkeling op een of meer onderdelen niet in acht genomen. Zo heeft Elkerliek terecht gewezen op de toelichting bij beginsel 10 van de Gedragscode, waarin is neergelegd dat aan de verzekeraar bij de schademelding en/of aansprakelijkstelling in elk geval de navolgende basisinformatie dient te worden verstrekt:
• om wie het gaat;
• de aard van het letsel;
• wie verantwoordelijk wordt gehouden;
• en of de getroffene nog werkt na het ongeval;
• een inschatting van de termijn waarop beperkingen zich zullen voordoen;
• alsmede een bandbreedte waarbinnen de financiële claim zal liggen;
Met name in het verschaffen van de in de laatste regel bedoelde gegevens is [benadeelde] in gebreke gebleven. De belangrijkste reden die hij daarvoor heeft gegeven - te weten dat hij geen kosten aan medische en andere expertises e.d. wenst te maken voordat de aansprakelijkheid van Elkerliek is komen vast te staan - is naar de opvatting van de kantonrechter niet steekhoudend. Immers, indien [benadeelde] kosten had gemaakt aan expertises ter (voorlopige) vaststelling van zijn schade zouden deze in een deelgeschil- of bodemprocedure zonder enige twijfel als redelijke kosten in de zin van artikel 6:96 lid 2 BW zijn aangemerkt. Nu [benadeelde] echter doelbewust voor een andere benadering volgens het conflictmodel heeft gekozen dienen de inmiddels gemaakte kosten voor zijn rekening te blijven. De kosten van deze procedure dienen derhalve te worden begroot op nihil. PIV-site