Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Utrecht 101012 val van perron; NS niet aansprakelijk

Rb Utrecht 101012 val van perron; NS niet aansprakelijk;
kosten verzocht 17:12 uur x € 215,00 + uren zitting; begroot, niet toegewezen, op 15 uur x € 215,00 + griffierecht

4.  De beoordeling 

4.1.  De rechtbank overweegt dat ook de aansprakelijkheidsvraag in een deelgeschilprocedure aan de orde kan komen. De aansprakelijkheidsvraag betreft een geschil aan het begin van het traject van de onderhandelingen en een oordeel van de rechtbank over de aansprakelijkheidsvraag kan, afhankelijk van de overige omstandigheden van het geval, het beginpunt zijn voor buitengerechtelijke onderhandelingen. Net als bij andere deelgeschillen zal echter moeten worden beoordeeld of de bijdrage van de verzochte beslissing aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst zodanig is dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure. 

4.2.  Naar het oordeel van de rechtbank leent het hier aan de orde zijnde aansprakelijkheidsvraag zich voor behandeling in de deelgeschilprocedure, nu dit op basis van de thans beschikbare stukken kan worden beslist en nadere bewijslevering door middel van getuigen niet noodzakelijk is. Daartoe wordt het volgende overwogen. 

4.3.  Over de toedracht van het ongeval zoals deze blijkt uit de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] bestaat geen geschil, zodat bij de beoordeling van het deelgeschil uit kan worden gegaan van deze verklaringen. Uit deze verklaringen blijkt het volgende. [verzoeker], [getuige 2] en [getuige 1] waren met elkaar “aan het ouwehoeren” op het perron. [verzoeker] is met [getuige 2] in de trein gestapt. Nadat de conducteur had gefloten voor vertrek, heeft [getuige 1][verzoeker] uit de trein getrokken. Daarna hebben [verzoeker] en [getuige 1] op het perron, op enige afstand van de trein staan wachten tot het vertrek. Nadat de trein zich in beweging had gezet is [verzoeker] met de rijdende trein meegelopen en heeft hij op het raam (proberen) te kloppen. Daarbij is hij ten val gekomen en tussen de trein en het perron geraakt. 

4.4.  Evenmin bestaat tussen partijen verschil van mening over de vertrekprocedure die volgens de beschrijving door N.S. het volgende inhoudt. De conducteur kijkt of alle passagiers in de trein zijn gestapt, geeft het fluitsignaal terwijl hij in de geopende deur staat en beoordeelt of alles veilig is, sluit zijn eigen deur en geeft als de deur gesloten is de machinist het sein om te gaan rijden. [verzoeker] heeft niet betwist dat de conducteurs in dit geval deze vertrekprocedure hebben gevolgd. 

4.5.  Partijen zijn het er over eens dat niet bekend is wat de afstand was tussen de conducteurs en de plaats op het perron waar de jongens hebben staan “ouwehoeren” en de deur waar [verzoeker] met [getuige 2] in de trein is gestapt. Het is ook niet duidelijk of de conducteurs de jongens hebben gezien. Evenmin is de tijdsduur bekend tussen het fluitsignaal en het moment dat de deuren dicht gingen en de trein zich in beweging zette. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze feiten echter niet van doorslaggevend belang voor de beoordeling van de aansprakelijkheid van N.S. voor de gevolgen van het ongeval. Aan dit oordeel ligt het volgende ten grondslag. 

4.6.  Het standpunt van [verzoeker] komt er op neer dat het drukke gedrag van de jongens de conducteurs moet zijn opgevallen en dat deze zich bij de vertrekprocedure zo hadden moeten opstellen dat zij de jongens voor vertrek en ook bij het wegrijden van de trein in de gaten konden houden, om - indien het gedrag daarvoor aanleiding gaf - het vertrek van de trein uit te stellen dan wel, indien het vertreksein was gegeven en de trein zich reeds in beweging had gezet, in te kunnen grijpen door de trein te laten stoppen. 

4.7.  Uit de verklaringen van zowel [getuige 2] als [getuige 1] blijkt dat [verzoeker] alcohol had genuttigd en dat dit aan zijn gedrag te merken was en dat de jongens voordat het fluitsignaal werd gegeven zich opvallend hebben gedragen, althans anders en drukker dan de gemiddelde treinreiziger. Uit de verklaringen blijkt echter niet dat [verzoeker] en [getuige 1] nadat het fluitsignaal was gegeven, zich zodanig hebben gedragen dat dit voor de conducteurs enige aanleiding vormde of had moeten vormen voor extra oplettendheid. Integendeel, [getuige 2] heeft verklaard dat [getuige 1] en [verzoeker] op het perron naast het raam van de coupé waar hij zat rustig stonden te wachten tot de trein zou gaan rijden en [getuige 1] heeft verklaard dat ze nog even stonden te wachten tot de trein weg zou zijn, waarbij zij op dat moment enkele meters van de trein afstonden. Pas nadat de trein zich in beweging had gezet is [verzoeker] gaan meerennen met de trein. 

4.8.   Het voorgaande leidt tot de conclusie, dat ook al hadden de conducteurs de jongens vanuit hun positie kunnen zien en hen in de gaten gehouden, dan was er gelet op hun gedrag op het moment van het sluiten van de deuren en het geven van het vertreksein aan de machinist geen reden om het vertrek uit te stellen, of hen vanuit de trein te (blijven) observeren. Het enkele feit dat zij zich kort voor het geven van het fluitsignaal druk hebben gedragen, daargelaten de vraag of de conducteurs dit gedrag hebben gezien dan wel of zij dit redelijkerwijs hadden moeten zien, is daarvoor onvoldoende. 
4.9.  Gelet op het voorgaande hebben de conducteurs bij het vertrek van de trein niet onzorgvuldig gehandeld. Er bestaat dan ook geen grond voor aansprakelijkheid van N.S. op grond van onrechtmatig handelen van de conducteurs. 

4.10.  Evenmin is sprake van onrechtmatigheid van de N.S. ten opzichte van [verzoeker] vanwege het achterwege laten van nadere beveiliging bij de vertrekprocedure door middel van camera’s of spiegels. Tussen partijen is in confesso dat de huidige vertrekprocedure tot stand is gekomen nadat er een aantal beklemmingsincidenten hadden plaatsgevonden toen de eerdere vertrekprocedure waarbij (één van de) deuren nog geopend kon zijn bij het vertrek van de trein nog van kracht was. N.S. heeft onweersproken gesteld dat er zich sinds de invoering van de huidige vertrekprocedure minder beklemmingsincidenten hebben voorgedaan. Over de vraag of er zich meer ongevallen als het [verzoeker] overkomen ongeval hebben voorgedaan sinds de huidige vertrekprocedure van kracht is hebben partijen zich niet uitgelaten. Naar het oordeel van de rechtbank kan van de N.S. niet gevergd worden dat de vertrekprocedure zodanig wordt ingericht dat ongevallen als het onderhavige ten allen tijde vermeden kunnen worden. Zoals ook reeds blijkt uit de eerdere wijziging van de vertrekprocedure moeten meerdere veiligheidsrisico’s (lees: veelal risicovol gedrag van treinpassagiers of derden) tegen elkaar worden afgewogen bij de keuze voor een vertrekprocedure. Uit het feit dat [verzoeker] tussen het perron en de trein is gevallen kan niet afgeleid worden dat de N.S. een zodanig verkeerde inschatting van de betrokken veiligheidsrisico’s heeft gemaakt dat dit onrechtmatig ten opzichte van [verzoeker] is. De gevolgen van het ongeval dat [verzoeker] is overkomen zijn voor hem zeer ernstig, maar de toedracht van dit ongeval zoals hiervoor weergegeven, rechtvaardigt niet een aanscherping of wijziging van de veiligheidsmaatregelen van de door de Inspectie Verkeer en Waterstaat voorgeschreven vertrekprocedure. 

4.11.  Naast deze overweging geldt ten aanzien van de concrete situatie dat [verzoeker] wel stelt dat een andere vorm van toezicht het ongeval had kunnen voorkomen of de gevolgen voor [verzoeker] had kunnen beperken maar in feite wordt deze stelling niet onderbouwd. Vast staat dat de trein reeds was vertrokken toen [verzoeker] begon te rennen om de plaats in de trein waar [getuige 2] zat, te proberen te bereiken. Van de N.S. kan in ieder geval niet gevergd worden dat zij in die situatie nog toezicht op het perron vanuit de trein uitoefent en de stelling dat ontdekking van de val van [verzoeker] had kunnen leiden tot een noodstop die de gevolgen van het ongeval had kunnen beperken is verder niet onderbouwd en ook niet aannemelijk te achten. 

4.12.  Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de slotsom dat het verzoek van [verzoeker] moet worden afgewezen. 

Kosten van het deelgeschil 
4.13.  Uit de parlementaire geschiedenis bij artikel 1019aa Rv volgt dat ook als het verzoek op grond van artikel 1019z Rv wordt afgewezen, de kosten van de procedure dienen te worden begroot en dat dit alleen dan uitzondering lijdt indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval geen sprake. 

4.14.  N.S. heeft de door [verzoeker] begrote kosten van 17:12 uur tegen een uurtarief van € 215,00 niet inhoudelijk betwist, anders dan dat zij slechts gehouden is de kosten te vergoeden die de dubbele redelijkheidstoets kunnen doorstaan. 

4.15.  De rechtbank acht het gevorderde uurtarief van € 215,00 exclusief BTW, redelijk. De rechtbank merkt op dat het door [verzoeker] overgelegde overzicht een specificatie geeft van de bestede uren over de periode 22 juli 2010 tot en met 19 juli 2012. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is niet in te zien dat al deze uren zijn besteed aan het deelgeschil. Anderzijds ontbreekt een specificatie van de uren die na 19 juli 2012 zijn besteed aan het deelgeschil. De rechtbank zal daarom het aantal bestede uren begroten. Een tijdsbesteding van in totaal 15 uur voor het deelgeschil (inclusief de zitting) acht de rechtbank in dit geval redelijk. De kosten van het deelgeschil begroot de rechtbank daarom op € 3.225,00 exclusief BTW, te vermeerderen met het door [verzoeker] betaalde griffierecht van € 73,00.  LJN BY0944