Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 070318 verminderd huurgenot vanwege aanwezigheid asbest leent zich niet voor deelgeschil; overigens (nog) geen aantoonbare schade; afwijzing volgt

RBMNE 070318verminderd huurgenot vanwege aanwezigheid asbest leent zich niet voor deelgeschil;overigens (nog) geen aantoonbare schade; afwijzing volgt 
- kosten begroot: € 3.291 (incl. 6% + 21% + griffierecht) 

2.
De feiten

2.1.
[verzoeker cs] huurt sinds 1 augustus 2001 een woning van Mitros aan de [adres] in [woonplaats] .

2.2.
Op het zogenoemde ‘Voor-/Eindcontrole-opnameformulier’ van 3 april 2001, dat in het kader van de beëindiging van de huurovereenkomst met de vorige huurder van de woning op dit adres is opgesteld – staat onder meer:

Geconstateerde gebreken en wijzigingen in het gehuurde
(…)
Zolder: asbest plaaten ???? 

2.3.
In 2011 heeft op verzoek van Mitros een onderzoek plaatsgevonden in 37 eensgezinswoningen aan de [adres] en omstreken in [woonplaats] , waarbij de woningen – in het kader van een uit te voeren renovatie – zijn onderzocht op de aanwezigheid van asbesthoudende materialen. Dit onderzoek is uitgevoerd door BME Asbestconsult B.V. (hierna: BME). Ook de zolder van de door [verzoeker cs] gehuurde woning is hierbij in juni 2011 onderzocht. Volgens het onderzoeksrapport zijn er in de woning van [verzoeker cs] geen asbesthoudende materialen aangetroffen.

2.4.
Op 1 oktober 2012 heeft er opnieuw een asbestinventarisatie plaatsgevonden op de zolder van de woning van [verzoeker cs] . Dit onderzoek is uitgevoerd door DAP Advies B.V. (hierna: DAP) Hierbij is buismateriaal (asbestcement) onderzocht en twee typen plaatmateriaal. Daarnaast zijn negen kleefmonsters genomen. Uit het rapport van 8 oktober 2012 dat naar aanleiding van dit onderzoek is opgesteld, bleek dat één van de onderzochte plaatmaterialen – dat tegen het dakbeschot zat – niet-hechtgebonden asbest bevatte en dat het asbestcement hechtgebonden asbest bevatte. In het andere plaatmateriaal en op de kleefmonsters werd geen asbest aangetroffen.

2.5.
Bij hechtgebonden asbest zijn de vezels sterk verankerd in het materiaal, zodat asbestvezels niet gemakkelijk los komen. Bij niet-hechtgebonden asbest zijn de asbestvezels nauwelijks verankerd, zodat ze snel vrij kunnen komen.

2.6.
Op 11 oktober 2012 heeft Mitros telefonisch aan [verzoeker cs] laten weten dat er in zijn woning niet-hechtgebonden asbest is aangetroffen, dat [verzoeker cs] tot die tijd geen gebruik meer moet maken van de zolder in verband met de veiligheid, dat er een saneringsopdracht is verstrekt en dat er geen asbestemissie heeft plaatsgevonden. De sanering is afgerond op 14 november 2012.

2.7.
Naar aanleiding van vragen van [verzoeker cs] heeft Mitros op 25 oktober 2012 vragen gesteld aan BME over het door hen in 2011 uitgevoerde onderzoek in, onder meer, de woning van [verzoeker cs] . Op 12 november 2012 heeft BME een e-mail gestuurd naar Mitros met onder meer de volgende inhoud:

Naar aanleiding van jou vraag van 25 oktober 2012 kan ik je meedelen dat ik na het gesprek met de desbetreffende adviseur het volgende heb mogen constateren: 
Op 9 juni 2011 heeft onze adviseur de woning aan de [adres] geïnventariseerd op de aanwezigheid van abesthoudende materialen. Hij heeft toen geconstateerd dat er asbestverdacht plaatmateriaal is aangebracht tegen het dakbeschot. Hiervan heeft hij een materiaalmonster genomen (M105). Het materiaal blijkt na analyse niet asbesthoudend. Verder heeft hij ook een drie tal kleefmonsters genomen (K1 t/m K3) waarvan op een van de kleefmonsters kwantitatief asbest is aangetroffen (sporen asbest +/-). Dit kleefmonster is genomen direct onder de cv installatie op de zolder.

Verder heeft de adviseur een materiaalmonster (M112a) genomen van het hitteschild onder de cv installatie. Helaas is dit certificaat door het laboratorium verkeerd geadresseerd. Het certificaat behoort wel toe aan deze woning.

Het is mij dan ook volstrekt onduidelijk waarom de resultaten van dit onderzoek net zijn opgenomen in de eerder opgestelde rapportage welke is gebruikt voor de aanvraag van de sloopvergunning.

Het feit dat er destijds “sporen” asbest zijn aangetroffen in een kleefmonster behoeft nog geen aanleiding te zijn voor een verhoogd emissie risico op de zolder van de woning. Mede ook gezien het feit dat DAP in haar aanvullend onderzoek op deze zolder geen positieve kleefmonsters heeft aangetroffen kunnen wij berusten in het feit dat er geen potentieel of actueel risico op de zolder aanwezig is of is geweest.

2.8.
Bij brief van 19 december 2012 heeft Mitros onder meer het volgende meegedeeld aan [verzoeker cs] :

Deze zomer is uw woning door DAP gecontroleerd op asbest. Hierbij is op de zolder een asbest plaat aangetroffen. Ook het ventilatiekanaal op zolder is asbesthoudend. Graag geef ik u een toelichting.

Tijdens het huisbezoek deze zomer van mijn collega [B] heeft hij besloten uw woning door DAP te laten onderzoek op asbest. Zij hebben hierbij een materiaalmonster en kleefmonsters genomen. Dit materiaalmonster blijkt asbesthoudend. De uitkomst van de kleefmonster zijn negatief, oftewel de monsters zijn niet asbesthoudend. Wel wordt de asbestplaats uit uw woning verwijderd.

Het feit dat DAP in haar onderzoek geen positieve kleefmonsters heeft aangetroffen duidt er op dat er geen acuut risico op de zolder aanwezig is of is geweest. Mocht u vragen hebben over asbest in relatie tot gezondheidsrisico’s, dan kunt u altijd contact opnemen met de GG&GD.


Het geschil

3.1. 
[verzoeker cs] verzoekt om voor recht te verklaren dat Mitros aansprakelijk is voor de geleden en nog te lijden schade (zowel materieel als immaterieel, waaronder letselschade en verminderd huurgenot) ten gevolge van het in de huurwoning aanwezige niet-hechtgebonden asbest, met veroordeling van Mitros in de kosten van deze procedure ter hoogte van € 3.000,00.

3.2.
[verzoeker cs] legt aan dit verzoek ten grondslag dat Mitros op grond van artikel 7:208 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) verplicht is tot het betalen van schadevergoeding aan hem. Hij stelt dat Mitros er reeds bij het aangaan van de huurovereenkomst van op de hoogte was dat zich asbest in de woning bevond. Dit blijkt uit het zogenoemde‘Voor-/Eindcontrole-opnameformulier’. Door de woning toch te verhuren heeft Mitros volgens [verzoeker cs] onrechtmatig gehandeld. Nadien is uit onderzoek ook gebleken dat er niet-hechtgebonden asbest aanwezig was in de woning. Niet-hechtgebonden asbest brengt grote gezondheidsrisico’s met zich. [verzoeker cs] stelt dat Mitros hem niet goed heeft geïnformeerd over de aanwezigheid van niet-hechtgebonden asbest, terwijl zij hiervan wél op de hoogte was, waardoor hij forse gezondheidsrisico’s heeft gelopen.

3.3.
Mitros concludeert tot afwijzing van het verzoek, met veroordeling van [verzoeker cs] in de kosten van deze procedure. Volgens haar leent deze zaak zich niet voor behandeling in een deelgeschilprocedure, omdat (1) verminderd huurgenot niet onder de reikwijdte van artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) valt, (2) geen sprake is van letselschade en (3) de beslissing niet kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Daarnaast dient het verzoek te worden afgewezen, omdat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 7:208 BW en ook anderszins van onrechtmatig handelen geen sprake is. Mitros betwist dat zij bij het aangaan van de huurovereenkomst wist of behoorde te weten dat er niet-hechtgebonden asbest aanwezig was in de woning. Verder betwist Mitros dat zij [verzoeker cs] onvoldoende heeft geïnformeerd.

4 
De beoordeling

Behandeling in een deelgeschilprocedure

4.1.
Allereerst dient de rechtbank te beoordelen of het verzoek van [verzoeker cs] zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019w-1019cc Rv, zoals [verzoeker cs] stelt en Mitros betwist.

4.2.
Artikel 1019w lid 1 Rv bepaalt dat, voor zover hier van belang, indien een persoon een ander aansprakelijk houdt voor schade die hij lijdt door dood of letsel, ieder van hen of gezamenlijk, ook voordat de zaak ten principale aanhangig is, de rechter kan dan wel kunnen verzoeken te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering als bedoeld in artikel 1019x, derde lid, onder a.

4.3.
Artikel 1019z Rv bepaalt dat de rechter het verzoek afwijst voor zover de verzochte beslissing naar zijn oordeel onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.

Verminderd huurgenot

4.4.
De rechtbank stelt voorop dat de schade die [verzoeker cs] stelt te lijden als gevolg van verminderd huurgenot geen schade is die hij lijdt door dood of letsel als bedoeld in artikel 1019w lid 1 Rv, zodat het verzoek op dit punt reeds gelet hierop dient te worden afgewezen.

Letselschade en immateriële schade

4.5.
[verzoeker cs] onderbouwt zijn stelling dat sprake is van letselschade door te wijzen op de gezondheidsrisico’s waaraan hij en zijn gezin zijn blootgesteld door de aanwezigheid van asbest in hun woning en de daarmee gepaard gaande angst. Door deze blootstelling aan asbest lijden zij mogelijk forse gezondheidsschade, aldus [verzoeker cs] .

4.6.
De rechtbank begrijpt dat [verzoeker cs] en zijn gezin bezorgd zijn over de mogelijke effecten van de aanwezigheid van asbest in hun woning op hun gezondheid. De situatie is echter aldus dat zij op dit moment geen aantoonbare letselschade hebben. Of er als gevolg van de aanwezigheid van asbest in hun woning ooit gezondheidsschade bij hen optreedt is onzeker. Omdat er op dit moment geen sprake is van letselschade bij [verzoeker cs] is niet voldaan aan het vereiste van artikel 1019w lid 1 Rv en dient zijn verzoek reeds op grond hiervan te worden afgewezen.

4.7.
Voor zover [verzoeker cs] stelt dat hij en zijn gezin angstig zijn doordat er asbest in hun woning aanwezig was – hetgeen mogelijk forse gezondheidsschade met zich brengt – en dat Mitros aansprakelijk is voor de immateriële schade die hieruit voortvloeit, overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 6:106 BW vormt de grondslag voor de toekenning van immateriële schadevergoeding. In dit geval zijn er geen aanknopingspunten dat sprake is van lichamelijk letsel, aantasting van de eer en goede naam of aantasing in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 onder b BW. Uitgangspunt is dat buiten de gevallen van lichamelijk letsel en aantasting van eer en goede naam, sprake moet zijn van geestelijk letsel, waarmee wordt bedoeld een in de psychiatrie erkende ziekte, die objectief is of kan worden vastgesteld. Van geestelijk letsel is echter niet gebleken. Omdat van immateriële schade niet is gebleken, dient het verzoek van [verzoeker cs] ook op dit punt te worden afgewezen.

4.8.
De rechtbank geeft [verzoeker cs] in overweging om zich door een deskundige, bijvoorbeeld de Gemeentelijk GezondheidsDienst (GGD), te laten voorlichten over de hoogte van de gezondheidsrisico’s waarin hij en zijn gezin zijn blootgesteld. De rechtbank merkt op dat het op de weg van Mitros ligt om het contact met de GGD te initiëren, omdat de asbest zich bevond in de door haar verhuurde woning.

Vaststellingsovereenkomst

4.9.
Gezien de ratio van de deelgeschilprocedure om de buitengerechtelijke onderhandelingen te bevorderen, dient te rechtbank te toetsen of de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkoms als bedoeld in artikel 1019z Rv. De rechtbank is van oordeel dat hiervan geen sprake is. Immers, zoals hiervoor is overwogen is er op dit moment geen sprake van letselschade. Ook is niet zeker of er ooit letselschade zal ontstaan als gevolg van de aanwezigheid van niet-hechtgebonden asbest in de woning. Gelet hierop zijn partijen ook niet in onderhandeling met elkaar en, vanwege de afwezigheid van schade, bestaat er ook geen gerechtvaardigde verwachting dat partijen met elkaar in onderhandeling zullen gaan indien de rechtbank het verzoek van [verzoeker cs] zou toewijzen. Reeds gelet hierop dient het verzoek ook om deze reden te worden afgewezen.

Aansprakelijkheid

4.10.
Hiervóór is overwogen dat het verzoek zich om meerdere redenen niet leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure en daarom moet worden afgewezen. Daarnaast zijn er ook inhoudelijke redenen waarom het verzoek moet worden afgewezen en wel de volgende.

Artikel 7:208 BW

4.11.
Artikel 7:208 BW bepaalt, voor zover hier van belang, dat de verhuurder tot vergoeding van de door een gebrek veroorzaakte schade verplicht is, indien het gebrek na het aangaan van de overeenkomst is ontstaan en aan hem is toe te rekenen, alsmede indien het gebrek bij het aangaan van de overeenkomst aanwezig was en de verhuurder het toen kende of had behoren te kennen, of toen aan de huurder heeft te kennen gegeven dat de zaak het gebrek niet had.

4.12.
Artikel 7:204 lid 2 BW bepaalt, voor zover hier van belang, dat een gebrek een staat of eigenschap van de zaak of een andere niet aan de huurder toe te rekenen omstandigheid, waardoor de zaak aan de huurder niet het genot kan verschaffen dat een huurder bij het aangaan van de overeenkomst mag verwachten van een goed onderhouden zaak van de soort als waarop de overeenkomst betrekking heeft.

4.13.
De rechtbank stelt voorop dat de aanwezigheid van niet-hechtgebonden asbest is aan te merken als een gebrek in de zin van artikel 7:204 lid 2 BW (zie Hoge Raad 3 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM3980, KPN/Tamminga). Tussen partijen staat vast dat er reeds niet-hechtgebonden asbest aanwezig was in de woning aan de [adres] in [woonplaats] op het moment dat [verzoeker cs] de huurovereenkomst met Mitros sloot. De vraag die ter beantwoording voorligt is of Mitros bij het aangaan van de huurovereenkomst wist of behoorde te weten dat er niet-hechtgebonden asbest in de woning aanwezig was. Volgens [verzoeker cs] is dit het geval en Mitros betwist dit.

4.14.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting niet kan worden aangenomen dat Mitros bij het aangaan van de huurovereenkomst wist of behoorde te weten dat er niet-hechtgebonden asbest in de woning aanwezig was. Weliswaar is uit het zogenoemde ‘Voor-/Eindcontrole-opnameformulier’ van 3 april 2001 af te leiden dat Mitros ervan op de hoogte was dat er mogelijk asbest in de woning aanwezig was, maar op basis van deze wetenschap van een ‘mogelijke aanwezigheid van asbest’ kan niet de conclusie worden getrokken dat Mitros ‘wist of behoorde te weten’ dat er asbest in de woning aanwezig was, laat staan dat zij wist of behoorde te weten dat er
niet-hechtgebonden asbest aanwezig was in de woning. In dit verband wordt opgemerkt dat Mitros onweersproken heeft betoogd dat niet-hechtgebonden asbest in de vorm van plaatmateriaal niet erg gebruikelijk is. Mitros heeft dan ook niet gehandeld in strijd met artikel 7:208 BW en ook van onrechtmatig handelen op dit punt is niet gebleken.

Informatieverschaffing 

4.15.
Voor zover [verzoeker cs] stelt dat Mitros onrechtmatig heeft gehandeld door hem niet goed te informeren over de aanwezigheid van niet-hechtgebonden asbest in de woning, terwijl zij hiervan wél op de hoogte was, als gevolg waarvan [verzoeker cs] en zijn gezin forse gezondheidsrisico’s hebben gelopen, overweegt de rechtbank dat dit, zonder nader onderzoek en bewijslevering, niet, dan wel onvoldoende, vast staat. Weliswaar wordt in het rapport van BME uit 2011 verwezen naar drie eerdere asbestinventarisatierapporten van BME uit 2009 en weliswaar is gebleken dat Mitros deze rapporten niet aan [verzoeker cs] heeft overhandigd – waarvoor Mitros ter zitting geen goede verklaring heeft gegeven – , maar onvoldoende staat vast dat hieruit blijkt dat Mitros eerder op de hoogte had kunnen zijn van de aanwezigheid van niet-hechtgebonden asbest in de woning van [verzoeker cs] . Ditzelfde geldt voor het feit dat Mitros niet het volledige rapport van BME uit 2011 aan [verzoeker cs] heeft overhandigd. Verder is tussen partijen niet in geschil dat op één van de in 2011 door BME genomen kleefmonsters asbest is aangetroffen en dat dit ten onrechte niet is opgenomen in het rapport van BME. Daargelaten dat dit een fout is van BME – en dat het maar zeer de vraag is of deze fout aan Mitros kan worden toegerekend – staat op dit moment niet vast dat dit kleefmonster niet-hechtgebonden asbest bevatte. In beginsel is er in de deelgeschilprocedure geen plaats voor nader onderzoek en bewijslevering. De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval van dat beginsel af te wijken. Ook gezien het voorgaande dient het verzoek te worden afgewezen.

4.16.
De rechtbank kan zich voorstellen dat [verzoeker cs] geïrriteerd en argwanend wordt op het moment dat Mitros hem geen inzage wil verschaffen in aanwezige asbestinventarisatierapporten. Van Mitros mag verwacht worden dat zij haar huurders op dit punt goed informeert. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat Mitros [verzoeker cs] inzage zal verschaffen in de drie asbestinventarisatierapporten van BME uit 2009, waarnaar in het rapport van BME uit 2011 wordt verwezen. De verklaring van Mitros dat het niet mogelijk is om het volledige rapport van BME uit 2011 aan [verzoeker cs] te overhandigen, vanwege de privacy van de overige huurders die in dit rapport worden genoemd, komt de rechtbank vooralsnog aannemelijk voor. De rechtbank heeft ook geen aanleiding om te vermoeden dat er over de woning van [verzoeker cs] meer in dat rapport staat dan de informatie die hij reeds heeft gekregen van Mitros. Op dit punt lijkt Mitros [verzoeker cs] dus voldoende te hebben geïnformeerd.

Kosten

4.17.
Voor zover Mitros betoogt dat [verzoeker cs] het deelgeschil volstrekt onnodig of ten onrechte heeft ingesteld en dat [verzoeker cs] om die reden veroordeeld moet worden in de kosten van deze procedure, volgt de rechtbank dit betoog niet, omdat van het volstrekt onnodig of ten onrechte instellen van het deelgeschil geen sprake is.

4.18.
De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten bij de behandeling van het verzoek te beoordelen en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen. Deze kosten dienen evenwel te voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn.

4.19.
[verzoeker cs] heeft de kosten van het deelgeschil begroot op € 3.000,00. De rechtbank acht dit bedrag redelijk. Zij gaat er daarbij vanuit dat het bedrag van € 3.000,00 inclusief kantoorkosten en inclusief btw is. De rechtbank begroot de kosten dan ook op € 3.000,00 (inclusief kantoorkosten en btw), te vermeerderen met het griffierecht van € 291,00 is € 3.291,00. ECLI:NL:RBMNE:2018:1699