Hof Amsterdam 271211 inlener én uitlener aansprakelijk voor schade
- Meer over dit onderwerp:
Hof Amsterdam 271211 inlener én uitlener aansprakelijk voor schade
3. Verdere beoordeling
3.1 Het gaat in deze zaak om het volgende.
(i) UPS SCS (Nederland) B.V. (verder: UPS) verleent diensten op het gebied van logistiek, transport en distributie, maar houdt zich niet feitelijk bezig met vrachtvervoer. [geïntimeerde] is een transportbedrijf, dat in opdracht van UPS vracht vervoert van Schiphol Luchthaven naar (de loods van UPS op) Schiphol Rijk.
(ii) [appellant] was met ingang van 27 juni 2003 op basis van een uitzendovereenkomst in dienst bij Randstad Transport B.V. (verder: Randstad). Randstad had hem uitgeleend aan [geïntimeerde].
(iii) Op 2 februari 2004 heeft [appellant] in opdracht van [geïntimeerde] en met een vrachtwagen van [geïntimeerde] goederen op pallets bezorgd in de loods van UPS. Daartoe heeft [appellant] de vrachtwagen met de achterzijde tegen een opening in de loods geplaatst. De pallets dienden met een elektrisch aangedreven pompwagen (palletwagen) uit de vrachtwagen te worden gereden en te worden geplaatst aan weerszijden (links en rechts van de opening met de vrachwagen) van het gebied in de loods aansluitend aan de betreffende opening (het zogenoemde dockshelter). De pallets dienden vervolgens te worden verplaatst door een zogenoemde reachtruck (vorkheftruck ook voor grotere hoogten) naar hun bestemming in de loods.
(iv) Op 2 februari 2004 om circa 17.30 uur had [appellant] een rij van circa zeven pallets links en een rij van circa drie pallets rechts geplaatst (bezien in de richting van de vrachtwagen). Na het plaatsen van de laatste pallet in de rechterrij is [appellant] schuin en iets draaiend achteruit gereden, met de bedoeling in een positie te komen waarbij hij vooruit rijdend weer naar de vrachtwagen kon gaan om de volgende pallet op te halen. Daarbij is [appellant] – achteruit rijdend – tegen een stilstaande reachtruck gebotst, waarbij zijn lichaam zich tussen beide voertuigen in bevond.
(v) Op 2 februari 2004 om 21.37 uur heeft [appellant] zich met diverse klachten gemeld bij de afdeling spoedeisende hulp van een ziekenhuis.
(vi) Op 2 februari 2004 heeft [appellant] zich ziek gemeld bij Randstad.
3.2 [appellant] heeft in eerste aanleg UPS, [geïntimeerde] en Randstad gedagvaard en gevorderd een verklaring voor recht dat zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door hem geleden en te lijden (materiële en immateriële) letselschade voortvloeiend uit het ongeval van 2 februari 2004, alsmede hoofdelijke veroordeling van hen tot betaling van die schade op te maken bij staat, en, voorts, een verklaring voor recht dat UPS, [geïntimeerde] en Randstad hoofdelijk aansprakelijk zijn voor alle buitengerechtelijke kosten – ook als deze door de rechtsbijstandsverzekeraar van [appellant] zijn vergoed - alsmede hoofdelijke veroordeling van hen tot betaling van die kosten, op te maken bij staat, en van de proceskosten. [appellant] heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd, kort gezegd, dat Randstad aansprakelijk is op grond van artikel 7:658 lid 2 BW en [geïntimeerde] en UPS dit zijn krachtens het vierde lid van dat artikel, nu beide als inleners zijn aan te merken. [appellant] heeft UPS daarnaast aansprakelijk geacht op grond van artikel 6:170 BW alsmede artikel 6:162 BW.
3.3 De kantonrechter heeft bij het vonnis waarvan beroep, kort samengevat en voor zover thans nog relevant, als volgt overwogen. UPS heeft in de uitoefening van haar bedrijf arbeid laten verrichten door [appellant], met wie zij geen arbeidsovereenkomst had. UPS is aan te merken als een (voor de toepassing van artikel 7:658 lid 1 en 2 BW) met een werkgever gelijk te stellen (rechts)persoon. Zowel Randstad als [geïntimeerde] hadden geen enkele invloed op de plaats waar of de omstandigheden waarin [appellant] de desbetreffende werkzaamheden uitvoerde en hadden evenmin reden te veronderstellen dat sprake zou zijn van veiligheidsrisico's, terwijl voorts geen andere feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken waaruit volgt dat Randstad of [geïntimeerde] is tekortgeschoten in haar zorgplicht als werkgever, zodat de vorderingen voor zover gericht tegen Randstad en [geïntimeerde] niet toewijsbaar zijn. UPS is daarentegen toerekenbaar in gebreke gebleven bij de nakoming van de onder artikel 7:658 lid 1 BW bedoelde zorgplicht, heeft althans onvoldoende gesteld waaruit het tegendeel blijkt, en is, nu geen sprake is geweest van opzet of bewuste roekeloosheid van de kant van [appellant], aansprakelijk voor de als gevolg van het onder 3.1 sub (iv) bedoelde voorval door [appellant] geleden schade. Dat [appellant] schade heeft geleden is voldoende aannemelijk geworden, evenals het feit dat [appellant] buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt, zodat een verklaring voor recht en een veroordeling tot betaling ter zake van beide tegen UPS op zijn plaats is, met dien verstande dat de buitengerechtelijke kosten slechts voor vergoeding in aanmerking komen voor zover het totaalbedrag daarvan hoger is dan 25% van het totaal van de door [appellant] van zijn rechtsbijstandverzekeraar te ontvangen vergoeding voor kosten rechtsbijstand. De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellant] voor zover gericht tegen UPS toegewezen als hiervoor weergegeven en voor zover gericht tegen [geïntimeerde] en Randstad afgewezen.
3.4 De eerste twee grieven, die nauw met elkaar samenhangen en daarom gezamenlijk zullen worden behandeld, strekken ten betoge – zo begrijpt het hof - dat in de verhouding tussen Randstad en [geïntimeerde] Randstad formeel werkgever en [geïntimeerde] feitelijk werkgever van [appellant] was, dat [appellant] ten tijde van het ongeval op 2 februari 2004 werkzaamheden ter uitvoering van het bedrijf van UPS verrichtte en op UPS op dat moment een zorgplicht rustte, dat UPS in die zorgplicht tekortgeschoten is en [geïntimeerde] als uitlener aansprakelijk is voor de schade van [appellant]. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
3.5 Het hof stelt voorop dat wanneer een werkgever zijn werknemer te werk stelt bij een derde teneinde werkzaamheden ter uitvoering van diens bedrijf te verrichten en daarbij in dier voege gebruik maakt van de hulp van de derde dat hij de zorg voor de veiligheid van de werknemer geheel of gedeeltelijk aan de derde overlaat, hij voor een tekortschieten van de derde in die zorg als voor eigen tekortschieten aansprakelijk is. Onverschillig is daarbij in hoeverre de werkgever zeggenschap over de werknemer heeft behouden (vgl. HR 1 juli 1993, NJ 1993, 687, HR 15 juni 1990, NJ 1990, 716 en HR 4 oktober 2002, NJ 2002, 557). Tevens stelt het hof voorop dat [geïntimeerde] op grond van het bepaalde in artikel 7:658 lid 4 BW overeenkomstig de leden 1 tot en met 3 aansprakelijk is voor de schade die deze persoon in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, aangezien zij [appellant] van Randstad had ingeleend.
3.6 Hiervan uitgaande oordeelt het hof als volgt. In het onderhavige geval is tussen partijen niet in geschil, enerzijds, dat [geïntimeerde] [appellant] van Randstad had “ingeleend”, anderzijds, dat [geïntimeerde], voor zover het om het uitladen uit de vrachtwagen en plaatsen van de pallets in de loods ging, [appellant] (ten tijde van het ongeval) had "uitgeleend" aan UPS met als doel dat [appellant] die werkzaamheden ten behoeve van het bedrijf van UPS zou verrichten, waarbij [geïntimeerde] de zorg voor de veiligheid van [appellant] aan UPS had overgelaten. In de stellingen van [appellant] in dit hoger beroep ligt – in overeenstemming met wat hij in de procedure in eerste aanleg tussen hem en UPS had gesteld en de rechtbank hieromtrent heeft overwogen – besloten dat UPS is tekortgeschoten is in haar zorgplicht jegens hem, wat door [geïntimeerde] niet althans niet (voldoende) gemotiveerd is weersproken. Daaruit volgt, gelet op wat onder 3.5 is overwogen, dat [geïntimeerde] in beginsel aansprakelijk is voor de schade die [appellant] als gevolg van het ongeval op 2 februari 2004 heeft geleden.
3.7 Het voorgaande brengt mee dat de grieven 1 en 2 slagen.
3.8 De vraag of het vonnis waarvan beroep moet worden vernietigd hangt echter nog hiervan af of het (in eerste aanleg gevoerde) verweer van [geïntimeerde] dat [appellant] geen schade heeft geleden als gevolg van het ongeval, slaagt. Dit is niet het geval. Nu voor het uitspreken van een veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat reeds voldoende is dat het bestaan van schade of de mogelijkheid van schade als gevolg van het ongeval aannemelijk is, ziet het hof, gelet op wat [appellant] hieromtrent in eerste aanleg – met bescheiden onderbouwd - heeft gesteld (zie onder meer conclusie van repliek onder 20 t/m 29), aanleiding om in het onderhavige geval een dergelijke veroordeling uit te spreken. In verband met het feit dat ook UPS jegens [appellant] tot schadevergoeding in verband met het onderhavige ongeval is veroordeeld, zal het hof bepalen dat alleen schade behoeft te worden voldaan die nog niet is vergoed. LJN BU9564