Hof 's-Hertogenbosch 111011 stucadoor valt van door opdrachtgever ter beschikking gestelde rolsteiger, opdrachtgever niet aansprakelijk; steiger ook niet gebrekkig
- Meer over dit onderwerp:
Hof 's-Hertogenbosch 111011 stucadoor valt van door opdrachtgever ter beschikking gestelde rolsteiger, opdrachtgever niet aansprakelijk; steiger ook niet gebrekkig
4.3.2. Het hof oordeelt als volgt.
Uit het op zichzelf vaststaande feit dat de overeenkomst meebracht dat [Z.] de steiger moest verschaffen en ook heeft verschaft, leidt Instuc ten onrechte af dat [Z.] de steiger ook moest verplaatsen en stellen, dat ervan uitgegaan moet worden dat dat ook zo is gebeurd, en/of dat in elk geval aan [Z.] moet worden toegerekend op welke wijze de steiger is geplaatst en gesteld, waaruit Instuc de aansprakelijkheid van [Z.] voor de door haar en/of [X.] door de val geleden schade afleidt.
Het hof overweegt daaromtrent, dat [X.] ter comparitie bij de rechtbank zelf heeft verklaard dat hij samen met [Z.] de steiger naar de plek, waar [X.] later is gevallen, heeft gereden, dat hij, [X.], zelf die plek heeft bepaald, dat de steiger gelet op de ongelijkheid van de ondergrond niet helemaal stabiel stond, dat hij de steiger niet heeft geschoord omdat dat voor de hoogte waarop hij werkte niet nodig was, en dat hij zelf de steiger redelijk heeft gesteld.
Er is geen grond om deze wijze van stellen en plaatsen door [X.] aan [Z.] toe te rekenen; het enkele feit dat [Z.] de steiger heeft verschaft brengt dat niet mee.
4.3.3. Instuc legt aan haar vordering primair ten grondslag dat [Z.] zijn contractuele verplichting om een steiger te leveren, niet is nagekomen.
Voor zover Instuc hiermee bedoelt te stellen dat [Z.] een vaste steiger ter beschikking moest stellen en geen rolsteiger, verwerpt het hof deze stelling aangezien uit de overeenkomst niet blijkt dat een vaste steiger moest worden verschaft en Instuc deze stelling verder in het geheel niet heeft toegelicht. Het staat wel vast dat [X.] voor het ongeval een aantal dagen met de rolsteiger heeft gewerkt. Er is niet gesteld of gebleken dat [X.] bezwaar heeft gemaakt tegen de afwezigheid van een vaste steiger, of dat Instuc [Z.] in gebreke heeft gesteld omdat er alleen een rolsteiger aanwezig was. Nu Instuc bovendien zelf stelt dat was afgesproken dat [Z.] [X.] zou helpen met het steeds verplaatsen van de steiger is zonder toelichting, die ontbreekt, niet duidelijk hoe dat zich verdraagt met de stelling dat een vaste steiger was afgesproken.
De primaire grondslag wordt derhalve verworpen.
4.3.4.1. Subsidiair stelt Instuc dat [Z.] aan [X.] een gebrekkige zaak ter beschikking heeft gesteld, omdat de plank op de rolsteiger waar [X.] op stond is gekanteld ten gevolge van het ontbreken van een borging achter de klauw van de loopplank. Instuc heeft deze stelling aldus onderbouwd, dat zij stelt dat een steigerplank alleen maar kan kantelen als er een klauw losschiet, en dat de klauw niet geborgd kan zijn geweest, omdat hij is losgeschoten. Instuc beroept zich daarbij mede op een brief van de Arbeidsinspectie van 15 september 2008 aan haar advocaat. Daarin antwoordt de Arbeidsinspectie op een verzoek van Instuc om inlichtingen, onder mededeling dat de inspectie in dit geval niet bevoegd is tot verder onderzoek. De inspectie bevestigt dat een medewerker van de inspectie aan mevrouw [Y.] aan de hand van een tekening heeft uitgelegd dat de bewuste steiger, waarvan mevrouw [Y.] hem een foto (onderdeel van prod. 12 dagvaarding) had laten zien, onveilig was omdat deze niet voorzien was van leuningwerk en omdat een vloerelement voldoende geborgd moet worden tegen verschuiven en opwaaien.
Instuc heeft ook gesteld dat een klemkoppeling – of klauw – “los zat”, dat moet worden vermoed dat de borging van de klauw kapot was, dat de steiger niet gekeurd, dus afgekeurd, was en dat de in de Europese richtlijnen 95/63 en 2001/45 voorgeschreven normen zijn geschonden.
[Z.] heeft betwist dat een klauw van de steigerplank niet meer goed was en heeft gesteld dat de steiger deugdelijk en zonder gebreken was.
4.3.4.2. Ook deze stellingen van Instuc worden door het hof verworpen aangezien de daarin aangevoerde grondslag onvoldoende concreet is toegelicht en geen enkele steun vindt in het dossier. De stellingen van Instuc berusten grotendeels op theoretische veronderstellingen omtrent wat er volgens haar moet zijn gebeurd.
Instuc heeft niet toegelicht wat zij bedoelt met een “borging achter de klauw”, die zou ontbreken, los zou hebben gezeten of kapot zou zijn. Uit de brief van de Arbeidsinspectie blijkt niet dat een klauw van een vloerdeel, behalve goed aangebracht om een steigerpijp heen, ook nog eens moet zijn “geborgd” met een extra onderdeel, en zo ja met wat voor onderdeel. Uit de door GRM gemaakte foto’s van de bewuste steigeronderdelen, ook van de klauwen, blijkt niet dat daar een ondeugdelijke klauw is aangetroffen of dat een extra “borging” ontbreekt. [X.] heeft ter comparitie verklaard dat de planken met klauwen op buizen van de staanders worden gelegd, maar daaraan niet worden geborgd. Anders dan Instuc stelt is op geen enkele foto een losse klemkoppeling of een ondeugdelijke klauw te zien. Bovendien is de steiger zoals die op de foto’s, overgelegd als productie 6 bij dagvaarding, is te zien, verplaatst vanaf de plaats van het ongeval, zodat deze foto’s geen aanwijzing geven dat de situatie van de steiger bij gelegenheid van het uitvoeren van de werkzaamheden dezelfde was als op die foto’s. Aan de stelling dat de steiger niet gekeurd was en dat normen van een Europese richtlijn zijn geschonden gaat het hof voorbij, nu Instuc niet heeft aangeduid op welke normen zij doelt en een zo algemeen beroep op twee richtlijnen onvoldoende concreet is; voor de wederpartij is het dan niet duidelijk waartegen zij zich heeft te verweren.
Voor zover Instuc zich er nog op heeft willen beroepen dat er geen schoren aanwezig waren – hetgeen [Z.] overigens betwist – wijst het hof er op dat Instuc zelf stelt dat deze bij een werkhoogte van 1,80 meter niet zijn voorgeschreven (mvgr sub 15), zoals [X.] ook ter comparitie heeft verklaard. Het hof gaat dus aan die stelling voorbij.
4.3.5. Meer subsidiair voert Instuc aan dat [Z.] een gevaarlijke situatie in het leven heeft geroepen doordat [X.] tijdens zijn werk moest improviseren, waardoor hij is gevallen. Met “improviseren” bedoelt Instuc kennelijk (mvgr sub 22 en 23) dat met de rolsteiger niet overal aan de muren gewerkt kon worden en dat hij bij de trap van een losse geïmproviseerde plank gebruik heeft moeten maken. Ook stelt Instuc dat [Z.] planken onder de wielen van de steiger op het gras had moeten aanbrengen.
Het hof overweegt dat Instuc er bij haar beroep op het leerstuk van de gevaarzetting aan voorbij gaat dat niet [Z.], maar [X.] zelf de situatie met de losse plank vanaf de steiger naar het bordes in het leven heeft geroepen. [X.] verklaart immers dat hij zelf die plek heeft bepaald.
Bovendien is de stelling van Instuc juist niet, dat [X.] van deze losse plank is gevallen, maar dat hij van de buitenste plank van de steiger zelf is gevallen. Aldus heeft [X.] ook ter comparitie bij de rechtbank verklaard. De losse plank is daarbij dan niet relevant.
Nu tenslotte [X.] heeft verklaard dat hij zelf de steiger – gedeeltelijk op steen en gedeeltelijk op gras – heeft gesteld, kan Instuc niet aan [Z.] verwijten dat hij geen planken onder de wielen had aangebracht.
Instuc heeft mitsdien niets aangevoerd op grond waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat [Z.] een gevaarlijke situatie in het leven heeft geroepen ten gevolge waarvan [X.] is gevallen, zodat ook deze grondslag de vordering niet kan dragen.
4.3.6. De slotsom is dat de aangevoerde grief faalt en dat het vonnis van de rechtbank zal worden bekrachtigd.
Instuc zal als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. LJN BT7548