Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof 's-Hertogenbosch 130318 blindheid door natronloog bij reparatie pomp; wg-er niet aansprakelijk ogv 7:658 lid 4

Hof 's-Hertogenbosch 130318 blindheid door natronloog bij reparatie pomp; wg-er niet aansprakelijk ogv 7:658 lid 4, wel ogv 6:162, 173 en 175; 10% eigen schuld

Zie ook: hof-s-hertogenbosch-071117-blindheid-na-reparatie-pomp-sprake-van-materieel-werkgeverschap-hof-gelast-een-comparitie-van-partijen

6 De verdere beoordeling
6.1.
Omwille van de leesbaarheid van dit arrest zal het hof eerst de feiten die in hoger beroep het uitgangspunt vormen opnieuw weergeven (zie rov. 3.1 van genoemd tussenarrest). Deze luiden, vernummerd tot rov. 6.1.1 tot en met 6.1.5, als volgt.

6.1.1.
De heer [betrokkene] (verder: [betrokkene] ) heeft in dienst van zijn werkgever [onderneming] (verder: [onderneming] ), werkzaamheden voor dat bedrijf verricht bij [geïntimeerde] .

6.1.2.
De werkzaamheden betroffen een reparatie aan een pomp en vonden plaats op vrijdag 12 oktober 2012. [betrokkene] is daarbij gewond geraakt. Hij is in aanraking gekomen met natronloog, een bijtende stof. Die stof heeft hij in beide ogen gekregen, als gevolg waarvan [betrokkene] aan zijn rechteroog volledig blind en aan zijn linkeroog gedeeltelijk blind is geraakt. Deze gebeurtenis wordt hierna aangeduid met ‘het ongeval’.

6.1.3.
Van het ongeval is een zogenaamd Boeterapport opgemaakt door de Inspectie SZW van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Dit Boeterapport dateert van 2 november 2012. Onder de kop “Arbeidsmiddelen en arbeidsrelatie” staat het volgende vermeld:

De genoemde werkzaamheden werden verricht door zogenaamd ingeleend personeel, voor werk dat de werkgever gewoonlijk doet verrichten, zodat er sprake was van werkgever en werknemers in de zin van artikel 1, eerste lid, onder a, 2°, en van artikel 1, eerste lid, onder b van de Arbeidsomstandighedenwet, zoals blijkt uit de verklaring van het slachtoffer de heer [betrokkene] en uit verklaring van de vertegenwoordiger overtreder de heer [derde 1] .”.

Onder de kop “Bevindingen” staat het volgende vermeld in het Boeterapport:

Uit onderzoek en uit verklaringen is mij het volgende gebleken.
Het bedrijf [geïntimeerde] is een bedrijf welke zich bezig houdt met onder andere het ontlakken en reinigen van diverse metalen producten. Bij die processen maakt het bedrijf gebruik van gevaarlijke stoffen zoals natronloog en zoutzuur.
Binnen deze locatie maakt men gebruik van diverse installaties zoals een gaswasser en een pompinstallatie.
De pompinstallatie in Hal 4 bestaat o. a. uit diverse transportleidingen/slangen van verschillende diameter, diverse elektrisch aangedreven pompen en diverse afsluiters (zie bijlage 5, foto 2, 3 en 6).
De installatie transporteert, via een leidingstelsel, natronloog 33%. De membraanpomp (zie bijlage 5, foto 5), welke het natronloog vanuit de voorraadtank gedoceerd in de leidingen pompt, produceert hierbij een maximale druk van circa 6 bar. Hoeveel druk en of er nog druk op de leidingen en slangen staat is niet te zien gezien het ontbreken van drukmeters. De leidingen als wel de transportstangen (zie bijlage S, foto 3) beschikken tevens niet over aftappunten om gecontroleerd de vloeistof eruit te laten. De transportslangen, alwaar het natronloog door heen loopt, vanaf de membraanpomp zijn met slangklemmen vastgezet aan de vulpunten (zie bijlage 5, foto 4).
De heer [betrokkene] is die vrijdagmiddag, omstreeks 17.30 uur, aangekomen bij [geïntimeerde] . De heer [derde 2] heeft voor hem de poort geopend en is toen ook naar Hal 4 gelopen. Hierna is de heer [betrokkene] begonnen met de werkzaamheden aan de membraanpomp.
Op een gegeven moment was hij bezig met het los maken van een tyrap welke om/aan de afvoerslang bij het vulpunt zat en waarmee de slang aan een metalenstaander was gekoppeld (zie bijlage 5, foto 3).
De heer [derde 2] , welke er in het begin bij stond, is op een gegeven moment verder gegaan met zijn werkzaamheden op kantoor.
Om de natronloog uit de slang te kunnen verwijderen, gezien het ontbreken van aftappunten, diende men de slangklemmen los te draaien (zie bijlage 5, foto 4). De druk die op deze transportslang stond kon hij, gezien ontbreken ontluchter, er niet aflaten.
Bij het los maken van de tyrap schoot de afvoerslang plotsklaps van het vulpunt (zie bijlage 5, foto 2 en 3) en werd de heer [betrokkene] in zijn gezicht getroffen door de natronloog (zie bijlage 5, foto 8). De heer [betrokkene] had voordien de slangklem van de bewuste stang nog niet losgedraaid.
Het slachtoffer droeg o.a. passende werkhandschoenen en werkkleding welke niet bestand was voor het werken met natronloog.
Het slachtoffer was nog, via zijn mobiele telefoon, in staat de heer [derde 2] te bellen. Deze heeft hem toen geassisteerd bij de eerste hulpverlening zijnde het spoelen van zijn gezicht en ogen hij een wasbak. Ook heeft de heer [derde 2] geholpen bij het slachtoffer ontdoen van diens werkkleding waarop ook natronloog was gekomen.
Een nood- en oogdouche was in betreffende ruimte, ten tijde van het ongeval, niet aanwezig. Aansluitend is het slachtoffer overgebracht naar een ander ruimte alwaar zich een douche bevond en is men verder gegaan met zijn gezicht en ogen te spoelen.
Het slachtoffer is in eerste instantie per ambulance vervoerd naar het St. Elisabeth ziekenhuis te Tilburg, aansluitend is het slachtoffer naar Het oogziekenhuis te Rotterdam vervoerd voor behandeling en observatie.
• Ik stel vast dat in alle gevallen waarin arbeid wordt verricht er niet was voorkomen dat een werknemer word of kan worden blootgesteld aan een gevaarlijke stof
Aldus is er sprake van overtreding artikel 16 lid 10 van de Arbeidsomstandighedenwet, juncto artikel 4.1c 1e lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit, aangewezen als beboetbaar feit in artikel 9. 9c 1e lid onder D van datzelfde besluit
.”

6.1.4.
In opdracht van [de vennootschap 3] Claims Organisatie is door de firma [firma] een toedrachtonderzoek naar het ongeval ingesteld.

6.1.5.
[aansprakelijkheidsverzekeraar 1] is als aansprakelijkheidsverzekeraar van [onderneming] door [betrokkene] aansprakelijk gesteld. [aansprakelijkheidsverzekeraar 2] heeft als aansprakelijkheidsverzekeraar van [geïntimeerde] aansprakelijkheid van [geïntimeerde] bij brief van 31 januari 2013 erkend, maar stelt dat sprake is van eigen schuld bij [betrokkene] en waardeert dit op 50%. Vervolgens heeft [aansprakelijkheidsverzekeraar 1] besloten voor 50% te participeren in de schade van [betrokkene] .

6.2.
In eerste aanleg was [aansprakelijkheidsverzekeraar 1] (de rechtsvoorganger van [appellante] ) de eisende partij (in de hoofdzaak). De kantonrechter heeft de vorderingen van [aansprakelijkheidsverzekeraar 1] afgewezen (zie rov. 3.2 en 3.3 van het tussenarrest). In het tussenarrest heeft het hof een comparitie van partijen gelast mede om van [appellante] te vernemen of zij een eiswijziging in hoger beroep heeft beoogd. Bij genoemde akte ten behoeve van de comparitie heeft [appellante] toegelicht dat dit niet het geval is. Tijdens de comparitie heeft de advocaat van [geïntimeerde] aangegeven dat [geïntimeerde] ervan uitgaat dat geen eiswijziging is beoogd. Ook het hof zal er dus van uitgaan dat de vordering van [appellante] in hoger beroep is gebaseerd, naast op artikel 7:658 BW, op de artikelen 6:162 BW, 6:173 BW en 6:175 BW.

6.3.
Tijdens de comparitie is het hof tevens nader geïnformeerd over de toedracht van het ongeval. Op grond van de gedingstukken (het Boeterapport, het toedrachtonderzoek van [firma] en het telefoonmemo van het gesprek van de heer [betrokkene] ) en het verhandelde ter comparitie stelt het hof daaromtrent het volgende vast.

[onderneming] heeft op donderdag 11 oktober 2012 een doseerpomp voor het doseren van onder meer chemische stoffen als natronloog aan [geïntimeerde] geleverd. Vervolgens heeft [geïntimeerde] zelf een proefopstelling gemaakt met de pomp. Deze proefopstelling bevond zich in loods 4 van [geïntimeerde] .

De dag erna heeft de heer [derde 1] , eigenaar van [geïntimeerde] , gebeld met [onderneming] met de mededeling dat er een storing/probleem bij de pomp was. [derde 1] heeft [betrokkene] gevraagd om naar [geïntimeerde] te komen om de storing/het probleem te verhelpen.

[betrokkene] is die vrijdag omstreeks 17:00 uur aangekomen bij [geïntimeerde] . De heer [derde 2] , medewerker business development bij [geïntimeerde] , heeft de poort voor hem geopend en [betrokkene] is met hem naar loods 4 gelopen, waarna [derde 2] is weggegaan naar zijn kantoor. [betrokkene] droeg een bril met veiligheidsglas en had chemicaliën-handschoenen aan; ook droeg hij veiligheidsschoenen.

[betrokkene] zag dat een van de persslangen waarmee de proefopstelling was gemaakt, was omgetrokken met een tiewrap en er een knak in deze slang zat. Hij heeft vervolgens met een schroevendraaiertje de tiewrap losgemaakt. Bij het losmaken van de tiewrap strekte de slang zich plotseling en schoot deze los. Uit de slang spoot natronloog die [betrokkene] onder meer in zijn ogen kreeg.

6.4.1.
[appellante] betoogt dat [geïntimeerde] op basis van artikel 7:658 lid 4 BW als materiële werkgever van [betrokkene] aansprakelijk is voor diens schade als gevolg van het ongeval. Daarbij beroept [appellante] zich erop dat uit het Allspan-arrest (ECLI:NL:HR:2012:BV0616) volgt dat lid 4 van artikel 7:658 BW ertoe strekt bescherming te bieden aan personen die zich in een “met een werknemer vergelijkbare positie” bevinden. Volgens [appellante] is de situatie die aan de orde was in het arrest Allspan-arrest vergelijkbaar met de situatie in het onderhavige geval. De door [betrokkene] verrichte werkzaamheden verschillen niet van die van de vaste werknemers van [geïntimeerde] , aldus [appellante] . Voorts heeft [appellante] tijdens de comparitie gewezen op het arrest van de Hoge Raad 15 december 2017 (ECLI:NL:HR:2017:3142), waaruit blijkt dat de kring van beschermde werknemers nog ruimer is geworden ten opzichte van het Allspan-arrest.

6.4.2.
Het hof volgt [appellante] niet in dit betoog. Artikel 7:658 lid 4 BW biedt bescherming in de situatie dat een werkgever in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf arbeid laat verrichten door een persoon met wie hij geen arbeidsovereenkomst heeft. Gezien de feiten in deze zaak was [betrokkene] niet werkzaam in de uitoefening van het bedrijf van [geïntimeerde] . Ter toelichting dient het volgende.

[geïntimeerde] is een bedrijf dat zich bezig houdt met onder meer het ontlakken en reinigen van diverse metalen producten, zoals vermeld is in het Boeterapport en het toedrachtonderzoek van [firma] . Meer specifiek heeft mevrouw [directeur van geïntimeerde] , directeur van [geïntimeerde] , verklaard dat [geïntimeerde] zich bezig houdt met thermisch dan wel chemisch reinigen. Loods 4 werd gebruikt om proefopstellingen te maken om te onderzoeken hoe industriële materialen kunnen worden gereinigd, zo blijkt uit de verklaring van [directeur van geïntimeerde] . In het toedrachtonderzoek van [firma] is opgenomen dat [geïntimeerde] indertijd onderzocht of het mogelijk was om natronloog te injecteren op een leiding van een pompinstallatie.

De bedrijfsuitoefening van [onderneming] is wezenlijk anders. [onderneming] houdt zich niet bezig met ontlakken en reinigen. Zij verkoopt en levert onder meer doseerpompen als de onderhavige. Ook onderhoudt en repareert zij die.

Mede gelet op de informatie verkregen tijdens de comparitie stelt het hof vast dat specifieke expertise nodig is om de pompen te onderhouden en te repareren. Naar eigen zeggen heeft [betrokkene] ruime ervaring op dit terrein en beschikt hij over de benodigde expertise. [geïntimeerde] beschikte niet over de vereiste kennis en kunde. [geïntimeerde] heeft [onderneming] juist ingeschakeld omdat [geïntimeerde] de betreffende werkzaamheden niet verrichtte. [geïntimeerde] heeft wel een technische dienst maar niet gebleken is dat deze in staat was om de storing/het probleem bij de geleverde pomp te verhelpen. Dat volgens [derde 1] [geïntimeerde] zelf de proefopstelling kon maken, leidt niet tot een ander oordeel. Niet ter discussie staat immers dat deze proefopstelling niet goed was gemaakt.

6.4.3.
Bij gebreke aan (voldoende) feitelijke grondslag gaat het hof voorbij aan uitlatingen van betrokkenen die erop kunnen duiden dat wel sprake is van materieel werkgeverschap van [geïntimeerde] . Daarbij gaat onder meer om de verklaring van Inspecteur van de Inspectie SZW in het Boeterapport, die [betrokkene] aanduidt als ‘ingeleend personeel’. Ook de verklaring van [derde 1] dat [betrokkene] ‘onder regie’ werkzaam was bij [geïntimeerde] , vindt geen althans onvoldoende steun in de feiten. Toen [betrokkene] vrijdagmiddag laat bij [geïntimeerde] kwam, was iedereen weg, op een kantoormedewerker na die niet bij [betrokkene] is gebleven. Ook het hoofd van de technische dienst van [geïntimeerde] , de heer [hoofd technische dienst van geïntimeerde] , was dus niet meer aanwezig. Van instructies aan [betrokkene] door [geïntimeerde] in verband met het verhelpen van de storing/het probleem bij de pomp is niet gebleken.

6.4.4.
Op grond van het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat geen sprake is van aansprakelijkheid voor het ongeval van [geïntimeerde] op basis van artikel 7:658 lid 4 BW. Niet voldaan is aan de eis dat [geïntimeerde] [betrokkene] arbeid liet verrichten in de uitoefening van haar bedrijf. Ook ECLI:NL:HR:2017:3142 biedt daarvoor geen aanknopingspunt. Hier is voldoende feitelijk gemotiveerd dat sprake is van specialistisch reparatiewerk dat [geïntimeerde] niet zelf kon verrichten.

6.5.1.
[geïntimeerde] is naar het oordeel van het hof wel aansprakelijk voor de schade van [betrokkene] als gevolg van het ongeval op grond van de artikelen 6:162 BW, 6:173 BW en 6:175 BW. Bij dit oordeel zijn de zogenoemde kelderluikcriteria in acht genomen (vgl. ECLI:NL:HR:2017:1345, rov. 3.3.2). Ook hier baseert het hof zich op het Boeterapport, het toedrachtonderzoek van [firma] en het telefoonmemo van het gesprek van de heer [betrokkene] alsmede de verklaringen tijdens de comparitie van partijen.

6.5.2.
Het hof stelt vast dat er sprake was van gevaarzettend gedrag aan de kant van [geïntimeerde] . Zij heeft zelf een proefopstelling met de pomp gemaakt, hoewel zij door [betrokkene] was gewaarschuwd om dit door [onderneming] te laten doen. De proefopstelling was niet goed gemaakt. Onder meer waren de gebruikte materialen niet goed op elkaar afgestemd. In het bijzonder is relevant dat de persslang die met de tiewrap was omgetrokken bij de aanleg te kort was gemaakt. Verder ontbraken onder meer drukmeters waardoor men niet kon zien of en zo ja, hoeveel bar (druk) er op de slangen stond. Bovendien maakte [geïntimeerde] bij de proefopstelling gebruik van natronloog, een gevaarlijke stof. Ook stond er druk op de slangen.

Nu [derde 1] [betrokkene] gevraagd had om naar [geïntimeerde] te komen om de storing/het probleem bij de pomp te verhelpen, had [geïntimeerde] er rekening mee moeten houden dat [betrokkene] werkzaamheden zou gaan verrichten aan de proefopstelling. Dat [betrokkene] , naar eigen zeggen, niet van plan was om tot reparatie van de pomp over te gaan – hij zou slechts een inspectie doen door te kijken en te luisteren – doet hieraan niet althans onvoldoende af. [geïntimeerde] diende er namelijk ook rekening mee te houden dat [betrokkene] niet de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid in acht zou nemen.

Dat er een ongeval met natronloog zou plaatsvinden, was een aan het gedrag van [geïntimeerde] inherent gevaar. Dit gevaar heeft zich inderdaad verwezenlijkt doordat een van de persslangen plotseling is losgeschoten en natronloog in de ogen van [betrokkene] is gespoten. Dat heeft tot ernstige schade geleid. [betrokkene] is aan zijn rechteroog volledig blind en aan zijn linkeroog gedeeltelijk blind geraakt.

Mede gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het zo waarschijnlijk was dat dit gevaar zich zou verwezenlijken dat [geïntimeerde] zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van het gevaarzettende gedrag had behoren te onthouden. Hier komt bij dat [geïntimeerde] [betrokkene] alleen in de loods heeft gelaten, en dat er niemand van de technische dienst van [geïntimeerde] bij was die hem kon informeren dat er bij de proefopstelling natronloog was gebruikt en er nog druk op de slangen kon staan.

Tot slot had [geïntimeerde] veiligheidsmaatregelen kunnen en moeten treffen. Daarbij heeft het hof met name het oog op het spoelen van de slangen voordat [betrokkene] met zijn werkzaamheden zou beginnen. Volgens de verklaring van [derde 1] bij het Boeterapport had [derde 1] de technische dienst ook opdracht gegeven om ervoor te zorgen “dat het natronloog eruit is”. Dat dit bezwaarlijk of ongebruikelijk zou zijn geweest is gesteld noch gebleken.

6.5.3.
De slotsom is dat het gedrag van [geïntimeerde] onrechtmatig was (artikel 6:162 BW). Voorts is [geïntimeerde] risico-aansprakelijk omdat de proefopstelling een gebrekkige zaak is als bedoeld in artikel 6:173 BW en doordat natronloog een gevaarlijke stof is als bedoeld in artikel 6:175 BW. Overigens heeft [aansprakelijkheidsverzekeraar 2] als aansprakelijkheidsverzekeraar van [geïntimeerde] aansprakelijkheid van [geïntimeerde] ook erkend (zie hiervoor rov. 6.1.5).

6.6.1.
[geïntimeerde] beroept zich op eigen schuld van [betrokkene] in de zin van artikel 6:101 BW. Het hof acht dit beroep terecht. Daartoe wordt het volgende overwogen.

6.6.2.
Zoals blijkt uit het hiervoor in rov. 6.5.2 overwogene, was er sprake van gevaar. Met zijn ervaring en expertise moet [betrokkene] zich ook hiervan bewust zijn geweest. Dit volgt ook uit zijn verklaring tijdens de comparitie. Hij heeft verklaard dat hij meteen zag dat de wijze waarop de proefopstelling was gebouwd een gevaarlijk situatie opleverde. Ook de knak in de slang, heeft hij levensgevaarlijk genoemd.

Desondanks heeft [betrokkene] met een schroevendraaiertje de tiewrap losgemaakt. In zijn verklaring bij het Boeterapport is opgenomen dat hij de doseerpomp naar beneden wilde halen voor inspectie. Tijdens de comparitie heeft [betrokkene] verklaard dat dit niet nodig was voor de inspectie die hij wilde verrichten. Hij was daar om een rapport te maken. Daarvoor hoefde hij alleen te kijken en te luisteren en foto’s te maken. Het was niet zijn bedoeling ‘te gaan sleutelen’. [betrokkene] heeft dus zonder duidelijke noodzaak de tiewrap losgemaakt. Dat de knak in de slang levensgevaarlijk was, had juist reden voor hem moeten zijn om daar niet met een schroevendraaiertje aan te zitten.

[appellante] heeft aangevoerd dat het regelmatig werken met gevaarlijke machines of producten onvoorzichtig kan maken. Dit argument acht het hof in dit geval niet steekhoudend. Het ging hier niet om een dagelijkse werksituatie voor [betrokkene] . Uit zijn verklaring tijdens de comparitie blijkt ook dat hij het potentiële gevaar op zichzelf heeft onderkend. Niettemin is hij onvoldoende voorzichtig geweest.

Het hof komt daarom tot de conclusie dat de schade van [betrokkene] mede een gevolg is van een omstandigheid die aan hem kan worden toegerekend. Dat [betrokkene] niet wist dat er natronloog in de proefopstelling zat, maakt dat niet althans onvoldoende anders. Hij kon immers wel zien dat drukmeters ontbraken waardoor hij niet kon zien of en zo ja, hoeveel bar er op de slangen stond.

6.6.3.
Aan de eigen schuld van [betrokkene] draagt naar het oordeel van het hof niet bij dat [betrokkene] zijn veiligheidsbril voor het werken met natronloog niet heeft gebruikt. De bril met veiligheidsglas die hij droeg is door de kracht waarmee het natronloog uit de slang spoot van zijn gezicht geblazen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat dit met een veiligheidsbril voor het werken met natronloog anders zou zijn geweest. [geïntimeerde] heeft onvoldoende concreet onderbouwd dat door het gebruik van meer veiligheidsmiddelen dan hij al heeft gebruikt (naast de bril, de chemicaliën-handschoenen) schade als gevolg van het ongeval zou zijn voorkomen.

Voor wat betreft het verschaffen van adequate veiligheidsmiddelen is [onderneming] dus ook geen verwijt te maken. Evenmin kan [onderneming] worden verweten dat zij [betrokkene] onvoldoende instructies heeft gegeven. Het was immers niet de bedoeling dat [betrokkene] werkzaamheden aan de pomp zou verrichten.

6.7.1.
Naar het hof begrijpt, strekt de vordering van [appellante] ertoe dat het hof de wederzijdse draagplicht van [geïntimeerde] en [appellante] (als rechtsopvolger van [aansprakelijkheidsverzekeraar 1] , de gesubrogeerde verzekeraar van [onderneming] ) in de schade van [betrokkene] als gevolg van het ongeval vaststelt. Ook in de visie van [geïntimeerde] houdt partijen enkel verdeeld wat de wederzijdse draagplicht in de schade is, nu aansprakelijkheid al buitengerechtelijk is erkend.

Hiervoor is geoordeeld (rov. 6.5) dat [geïntimeerde] aansprakelijk is op grond van de artikelen 6:162 BW, 6:173 BW en 6:175 BW. [geïntimeerde] dient echter de schade niet geheel te dragen, nu zij zich terecht beroept op eigen schuld van [betrokkene] in de zin van artikel 6:101 BW, zoals is overwogen in rov. 6.6.

6.7.2.
Gelet op het bepaalde in artikel 6:101 lid 1 BW dient de vergoedingsplicht van [geïntimeerde] te worden verminderd door de schade over [betrokkene] en [geïntimeerde] te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen.

Naar het oordeel van het hof dient de schade grotendeels voor rekening van [geïntimeerde] te komen. Door zelf de proefopstelling te maken, hoewel zij hierover kennelijk niet de benodigde expertise beschikte, heeft zij een gevaarlijke situatie in het leven geroepen. Vervolgens heeft [geïntimeerde] [betrokkene] laten komen om een storing/probleem bij de installatie te verhelpen. Zij heeft [betrokkene] alleen gelaten in de loods, zonder hem ervan op de hoogte te brengen dat zij bij de proefopstelling de gevaarlijke stof natronloog had gebruikt en de slangen niet had gespoeld. Het verwezenlijken van het gevaar kon tot ernstige schade leiden en heeft daartoe ook geleid bij [betrokkene] .

De eigen schuld van [betrokkene] is in verhouding beperkt. Hij heeft zich gerealiseerd dat de situatie gevaarlijk was en heeft voornamelijk een inschattingsfout gemaakt dat hij wel de knak uit de slang kon halen door de tiewrap los te maken. Voor een billijkheidscorrectie ziet het hof geen aanleiding. In dat verband heeft [appellante] ook niet specifiek feiten of omstandigheden naar voren gebracht.

6.7.3.
Al hetgeen hiervoor is overwogen in onderling verband en samenhang bezien, dienen [geïntimeerde] en [appellante] naar het oordeel van het hof in de verhouding 90%-10% bij te dragen in de schade van [betrokkene] als gevolg van het ongeval. Het hof zal dienovereenkomstig een verklaring voor recht afgeven.

6.8.
Aan bewijslevering komt het hof niet toe. Partijen hebben overigens ook niet (voldoende) concreet en/of gespecificeerd bewijs aangeboden van feiten en omstandigheden die, indien bewezen, tot andere oordelen leiden.

6.9.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het vonnis waarvan beroep, voor zover gewezen in de hoofdzaak, dient te worden vernietigd. Nu partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld, zal het hof de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep compenseren. ECLI:NL:GHSHE:2018:1097