Rb Amsterdam 121114 arbeidsongeval, uitzendbureau moet sloopbedrijf vrijwaren voor schade sloopmedewerker; vrijwaringsbepaling niet onaanvaardbaar
- Meer over dit onderwerp:
Rb Amsterdam 121114 arbeidsongeval, uitzendbureau moet sloopbedrijf vrijwaren voor schade sloopmedewerker; vrijwaringsbepaling niet onaanvaardbaar
zie ook in hoger beroep: hof-amsterdam-271015-arbeidsongeval-uitzendbureau-moet-sloopbedrijf-vrijwaren-voor-schade-sloopmedewerker-ook-hof-acht-vrijwaringsbepaling-niet-onaanvaardbaar
Overeenkomst
4.2. De rechtbank stelt voorop – hetgeen tussen partijen ook niet in geschil is – dat in artikel 7.2 van de overeenkomst van 2011, samengevat, is opgenomen dat [Eiseres in conventie] [Gedaagde in conventie] dient te vrijwaren van alle aanspraken van derden uit hoofde van (onder meer) een bedrijfsongeval (zie 2.3.). Deze overeenkomst is namens zowel [Eiseres in conventie] als [Gedaagde in conventie] ondertekend en op elke pagina afzonderlijk geparafeerd en heeft daarmee als tussen partijen overeengekomen te gelden.
4.3. Voor zover [Eiseres in conventie] heeft willen stellen dat artikel 7.2 van de overeenkomst aldus moet worden uitgelegd dat het enkel ziet op situaties waarbij [Gedaagde in conventie] al haar wettelijke verplichtingen nakomt en er desondanks een bedrijfsongeval plaatsvindt, geldt dat zij hierin niet wordt gevolgd. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.3.1. De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
4.3.2. Uit de tekst van artikel 7.2 volgt de door [Eiseres in conventie] voorgestane uitleg niet. De tekst van artikel 7.2 bevat immers ter zake van het vrijwaringsbeding geen enkele beperking of voorbehoud. Het had dan ook op de weg van [Eiseres in conventie] gelegen om feiten en omstandigheden te stellen – en zo nodig te bewijzen – op grond waarvan kan worden geoordeeld dat partijen desalniettemin hebben bedoeld om artikel 7.2 van de overeenkomst enkel van toepassing te laten zijn op de door [Eiseres in conventie] genoemde situaties. Dergelijke feiten en omstandigheden zijn echter gesteld noch gebleken.
4.4. Conclusie van het voorgaande is daarmee dat op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst [Eiseres in conventie] (in beginsel) gehouden is om gevolg te geven aan hetgeen is opgenomen in artikel 7.2 van de overeenkomst.
Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar
4.5. [Eiseres in conventie] heeft echter gesteld dat het beroep van [Gedaagde in conventie] op artikel 7.2 van de overeenkomst op grond van het bepaalde van artikel 6:248 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het is – volgens [Eiseres in conventie] – [Gedaagde in conventie] ernstig verwijtbaar dat [Poolse sloper 2] een bedrijfsongeval is overkomen. [Gedaagde in conventie] heeft immers nagelaten de veiligheidsvoorschriften en de Arbeidsomstandighedenwet in acht te nemen, terwijl zij zich er van bewust was welke risico’s verbonden zijn aan het slopen van een lift. Daarnaast heeft [Gedaagde in conventie] [Poolse sloper 2] ingezet voor andere werkzaamheden dan waarvoor hij was ingeleend, aldus – steeds – [Eiseres in conventie]. [Gedaagde in conventie] heeft op dit punt verweer gevoerd.
4.6. Ter beoordeling ligt daarmee voor of het beroep van [Gedaagde in conventie] op het bepaalde in artikel 7.2 van de overeenkomst in het onderhavige geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is in de zin van artikel 6:248 lid 2 BW.
4.7. Bij deze beoordeling heeft het volgende als uitgangspunt te gelden. Een beding als het onderhavige dient buiten toepassing te blijven voor zover die toepassing naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, hetgeen in het algemeen het geval zal zijn als de schade is te wijten aan opzet of bewuste roekeloosheid van de schuldenaar (zie Hoge Raad 12 december 1997, LJN ZC2524). Daarbij dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval (Hoge Raad 18 juni 2004, LJN A06913). Bij de toetsing aan artikel 6:248 lid 2 BW dient de rechtbank voorts terughoudendheid te betrachten.
4.8. De rechtbank zal in het navolgende ingaan op de door [Eiseres in conventie] gestelde en door [Gedaagde in conventie] betwiste omstandigheden (zie 4.5).
Algemene omstandigheden
4.9. Hier is sprake van een overeenkomst die is gesloten tussen twee grote professionele partijen, die dergelijke overeenkomsten op regelmatige basis aangaan. Bij de ondertekening is tevens elke bladzijde van de overeenkomst door [Eiseres in conventie] voor akkoord geparafeerd. Ter gelegenheid van de comparitie bleek voorts dat de overeenkomst door [Eiseres in conventie] intem is doorgenomen voordat zij deze heeft ondertekend. Dit maakt dat het [Eiseres in conventie] redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn welke verplichtingen zij op zich nam met de ondertekening van de overeenkomst.
Veiligheidsinstructies en Arbeidsomstandighedenwet
4.10. Vast staat dat in het werkplan van [Gedaagde in conventie] – dat voorafgaand aan het uitvoeren van de sloopwerkzaamheden is opgemaakt – niet specifiek wordt gesproken over het slopen van de lift en de daarbij behorende risico’s. Bij de ‘toolboxmeeting’, een bijeenkomst waarbij de werknemers worden geïnstrueerd over de veiligheidsvoorschriften, is evenmin gesproken over de specifieke risico’s die het slopen van een lift met zich brengt. Op het moment dat aan [Poolse sloper 1] de opdracht werd gegeven om de lift te slopen zijn aan hem ook geen nadere instructies gegeven over de wijze waarop de lift gesloopt moest worden. [Poolse sloper 1] en [Poolse sloper 2] hebben vervolgens, zonder direct toezicht, de werkzaamheden met betrekking tot de lift uitgevoerd.
4.11. Op basis van (onder meer) het voorgaande is door de arbeidsinspectie geoordeeld dat [Gedaagde in conventie] de Arbeidsomstandighedenwet heeft overtreden in die zin dat zij ‘het bij het slopen van de lift ontstane gevaar te worden getroffen door de contragewichten niet heeft voorkomen’.
4.12. Dat maakt naar het oordeel van de rechtbank dat moet worden vastgesteld dat [Gedaagde in conventie] nalatig is geweest met betrekking tot het geven van veiligheidsinstructies en dat haar valt te verwijten dat zij het gevaar om bij het slopen van de lift te worden getroffen door de contragewichten niet voldoende heeft voorkomen. Dat [Gedaagde in conventie] nalatig is geweest, is op zichzelf echter niet voldoende om te kunnen spreken van opzet of bewuste roekeloosheid aan de zijde van [Gedaagde in conventie].
Aard van de werkzaamheden
4.13. [Eiseres in conventie] heeft [Gedaagde in conventie] voorts verweten dat zij [Poolse sloper 2] werkzaamheden heeft laten uitvoeren waarvoor hij niet was uitgeleend.
4.14. Uit de verklaringen van [Poolse sloper 1] en [Voorman gedaagde in conventie] (de voorman van [Gedaagde in conventie]) (zie 2.7) blijkt echter dat [Poolse sloper 2] met [Poolse sloper 1] is meegegaan naar de lift om [Poolse sloper 1] te helpen bij het opruimen. In dat licht bezien kan niet worden vastgesteld dat [Gedaagde in conventie] aan [Poolse sloper 2] opdracht heeft gegeven om werkzaamheden uit te voeren waarvoor hij niet was ingehuurd,
4.15 Voor zover [Eiseres in conventie] heeft bedoeld te stellen dat [Gedaagde in conventie] er op toe had moeten zien dat [Poolse sloper 2], nadat hij met [Poolse sloper 1] naar de lift was gegaan, alleen opruimwerkzaamheden uit zou voeren, geldt dat zelfs als wordt aangenomen dat [Gedaagde in conventie] op dit punt nalatig is geweest ook hiermee geen sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid.
Verzekering
4.16. Van belang is ten slotte dat in artikel 7.2 van de overeenkomst van 2011 eveneens een verplichting voor [Eiseres in conventie] is opgenomen om zich te verzekeren tegen (onder meer) het risico op aansprakelijkheid bij bedrijfsongevallen. Met een dergelijke verzekering had [Eiseres in conventie] het risico dat zich thans heeft verwezenlijkt kunnen afdekken. Dat deze verplichting in de overeenkomst is opgenomen vormt derhalve een omstandigheid die meeweegt bij de beoordeling of het beroep van [Gedaagde in conventie] op artikel 7.2 van de overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.17. Vast staat dat [Eiseres in conventie] zich, ondanks de daartoe in de overeenkomst opgenomen verplichting, niet heeft verzekerd. Dit dient echter voor haar rekening en risico te blijven. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.18. [Eiseres in conventie] heeft wel gesteld dat een dergelijk risico niet te verzekeren is en dat [Gedaagde in conventie] dit wist, maar heeft deze stelling – die door [Gedaagde in conventie] is betwist – niet onderbouwd. Het had bovendien op de weg van [Eiseres in conventie] gelegen om – voordat zij de overeenkomst tekende – na te gaan welke verplichtingen zij met het tekenen van die overeenkomst op zich nam en of zij in staat was om de uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen na te komen. In ieder geval had [Eiseres in conventie] op het moment dat haar bleek dat zij zich voor dit risico niet kon verzekeren, hierover contact met [Gedaagde in conventie] op moeten nemen. Dit alles heeft [Eiseres in conventie] nagelaten.
Conclusie
4.19. Conclusie van het bovenstaande is dat door [Eiseres in conventie] onvoldoende is gesteld om te kunnen oordelen dat het beroep van [Gedaagde in conventie] op het bepaalde in artikel 7.2 van de overeenkomst van 2011 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Door [Gedaagde in conventie] is weliswaar onzorgvuldig gehandeld in die zin dat zij ten aanzien van bepaalde veiligheidsnormen nalatig is geweest, maar dat daarbij sprake was van opzet of bewuste roekeloosheid is niet gebleken. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de gestelde feiten en omstandigheden daarmee niet dusdanig dat [Gedaagde in conventie] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen beroep op artikel 7.2 van de overeenkomst toekomt.
4.20. Dat betekent dat artikel 7.2 van de overeenkomst onverkort toepassing vindt, zodat [Eiseres in conventie] gehouden is [Gedaagde in conventie] te vrijwaren van alle aanspraken van derden vanwege bedrijfsongevallen voortvloeiende uit de tussen partijen gesloten overeenkomsten.
Reikwijdte artikel 7.2
4.21. Tussen partijen is niet in geschil dat artikel 7.2 van de overeenkomst mede omvat de aansprakelijkheidsstelling van [Gedaagde in conventie] door [Poolse sloper 2].
4.22. Dat [Eiseres in conventie] [Gedaagde in conventie] eveneens dient te vrijwaren ten aanzien van de door de Arbeidsinspectie aan[Gedaagde in conventie] opgelegde boete (zie 2.6), zoals [Gedaagde in conventie] stelt en [Eiseres in conventie] betwist, kan niet worden volgehouden. Deze boete vloeit weliswaar voort uit de uitvoering van tussen partijen gesloten overeenkomst, maar kan niet worden gekwalificeerd als een ‘aanspraak van een derde’ zoals bedoeld in artikel 7.2. Er wordt immers geen aanspraak gemaakt op de boete; de boete is opgelegd door de Arbeidsinspectie.
Overig
4.23. De rechtbank zal nu beoordelen wat de gevolgen van het voorgaande zijn voor de door partijen over en weer ingestelde vorderingen.
in conventie
4.24. De vordering in conventie is gegrond op de stelling van [Eiseres in conventie] dat [Gedaagde in conventie] op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst(en) gehouden is de openstaande facturen, die betrekking hebben op door [Eiseres in conventie] voor [Gedaagde in conventie] verrichte werkzaamheden, te voldoen.
4.25. [Gedaagde in conventie] heeft de verschuldigdheid van de door [Eiseres in conventie] gevorderde facturen goeddeels niet betwist, maar beroept zich ter zake op een opschortingsrecht.
4.26. Bij brief van 19 juli 2013 (zie 2.12) heeft [Gedaagde in conventie] aan [Eiseres in conventie] te kennen gegeven haar betalingsverplichtingen uit hoofde van de tussen partijen gesloten overeenkomsten op te schorten op de grond dat [Eiseres in conventie] weigerde uitvoering te geven aan artikel 7.2 van de overeenkomst. Uit hetgeen in het bovenstaande is overwogen volgt dat [Gedaagde in conventie] op grond van artikel 7.2 van de overeenkomst een vordering op [Eiseres in conventie] heeft. Dat deze vordering de vordering van [Eiseres in conventie] op [Gedaagde in conventie] overtreft is tussen partijen niet in geschil.
4.27. Voor zover [Eiseres in conventie] nog heeft willen aanvoeren dat tussen de vordering van [Gedaagde in conventie] uit hoofde van artikel 7.2 van de overeenkomst en de vordering van [Eiseres in conventie] strekkende tot betaling van de facturen onvoldoende samenhang bestaat, wordt dit verweer verworpen. Beide vorderingen vloeien voort uit dezelfde overeenkomst en zijn het gevolg van het door [Eiseres in conventie] aan [Gedaagde in conventie] uitlenen van werknemers. Zonder nadere toelichting, welke ontbreekt, valt dan ook niet in te zien waarom tussen beide vorderingen onvoldoende samenhang zou bestaan.
4.28. Nu [Gedaagde in conventie] zich terecht op haar opschortingsrecht beroept ten aanzien van de door [Eiseres in conventie] ingestelde vordering, kan de vordering in conventie niet worden toegewezen.
(...)
in reconventie
4.31. [Gedaagde in conventie] vordert, samengevat, allereerst een verklaring voor recht dat [Eiseres in conventie] gehouden is [Gedaagde in conventie] te vrijwaren voor de aanspraak van [Poolse sloper 2] en voor de door de arbeidsinspectie opgelegde boete.
4.32. In het licht van hetgeen in het bovenstaande is overwogen, zal de vordering van [Gedaagde in conventie] zoals weergegeven onder 3.5.2 worden toegewezen voor zover het de aanspraak van [Poolse sloper 2] op [Gedaagde in conventie] betreft. Voor het overige zal deze vordering worden afgewezen. stichtingpiv.nl