Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Noord-Nederland 111017 dodelijk ongeval in mestsilo; schending zorgplicht; hoofdelijkheid; inlener dient volledige schade te dragen

Rb Noord-Nederland 111017dodelijk ongeval in mestsilo; schending zorgplicht; hoofdelijkheid; inlener dient volledige schade te dragen;
- kosten verzekeraar inzake schadebegroting vallen niet onder regres 


De feiten

In beide zaken

De partijen

3.1.
[X] exploiteert een onderneming die zich bezighoudt met werkzaamheden betreffende het mixen en pompen van mest, het reinigen van mestsilo's en het verrichten van onderhoud en reparaties aan mestopslagen.
[Y] exploiteerde in maatschapsverband met zijn zoon [A] een melkveehouderij in [woonplaats] .
Achmea is schadeverzekeraar.
De gebeurtenissen op 19 juni 2013

3.2.
Omstreeks april 2013 heeft [Y] aan [X] opdracht gegeven om schoonmaakwerkzaamheden te verrichten in een mestsilo en de in die silo aanwezige, defecte mixer te repareren. [X] heeft deze opdracht aangenomen.

3.3.
[X] heeft in het kader van de opdracht op 19 juni 2013 de heren [B] (hierna: [B] ) en [C] (hierna: [C] ) naar het bedrijf van [Y] gestuurd om de in het kader van de opdracht noodzakelijke werkzaamheden uit te voeren. De werknemers zijn omstreeks 6.30 uur bij [Y] gearriveerd en omstreeks 7.30 uur met de daadwerkelijke werkzaamheden in de silo aangevangen. Op dat moment was tevens een medewerker van een loonbedrijf aanwezig. Deze moest nog in de silo aanwezige mest in etappes uit de silo overpompen in een tank en deze mest vervolgens uitrijden over land van [Y] .

3.4.
[B] is omstreeks 7.30 uur in de mestsilo afgedaald om met zijn werkzaamheden te beginnen. [B] was gekleed in een zogenaamd waadpak en was voorzien van een multigasdetecor en een luchtkap, die via een slang was aangesloten op een persluchtcompressor die buiten de silo stond opgesteld. [C] stond op een ladder aan de rand van de silo om toezicht te houden. Omdat de afvoer van mest niet snel genoeg ging, is rond 10.30 uur een tweede werknemer van het loonbedrijf, de heer [D] (hierna: [D] ), met een mesttank bij het bedrijf van [Y] gearriveerd.

3.5.
Omstreeks 11.00 uur werd [B] onwel. [C] heeft daarop om hulp geroepen en is vervolgens, zonder adembescherming, in de silo afgedaald. Daarna zijn ook [D] en [A] , een zoon van [Y] , beiden eveneens zonder adembescherming, in de silo afgedaald. Alle vier de personen zijn in de silo buiten bewustzijn geraakt.

3.6.
Nadat de ingeschakelde hulpdiensten waren gearriveerd heeft de brandweer geprobeerd om een gat in de silowand te maken. Na veel moeite is dit gelukt en zijn de slachtoffers uit de silo gedragen. De slachtoffers zijn gereanimeerd. [B] , [C] en [A] bleken te zijn overleden, [D] was zwaargewond.

Onderzoeken en rapportages naar aanleiding van het ongeval

3.7.
Naar aanleiding van het ongeval van 19 juni 2013 hebben meerdere onderzoeken plaatsgevonden en zijn diverse rapportages opgesteld, waaronder door de Onderzoeksraad voor Veiligheid (hierna: de Onderzoeksraad). Deze heeft in februari 2014 een rapport uitgebracht met bevindingen ten aanzien van het ongeval. Bij dit onderzoek zijn ook andere ongevallen met mestgassen betrokken en de Onderzoeksraad heeft een aantal algemene aanbevelingen geformuleerd.

3.8.
Op bladzijde 27 van voornoemd rapport van de Onderzoeksraad staat het navolgende:
"De situatie bij de silo in [woonplaats] was in tweeërlei zin anders dan gebruikelijk is bij het schoonmaken van een mestsilo. Door het mankement aan de mixer was er bij het uitrijden een relatief dikke laag mest in de silo achtergebleven en in die mest waren mogelijk meer mestgassen opgehoopt dan normaal omdat ongeveer vier maanden eerder spuiwater was toegevoegd. In hoeverre de concentraties mestgassen inderdaad zijn beïnvloed door de toevoeging van het spuiwater is niet duidelijk door gebrek aan kennis over de hoeveelheid die is achtergebleven in de resterende laag drijfmest toen de silo twee dagen later werd leeggereden. Daar komt bij dat er geen gedetailleerd inzicht bestaat in de mate waarin spuiwater tot extra vorming van gevaarlijke mestgassen leidt. Een en ander neemt echter naar het oordeel van de Raad niet weg, dat zowel de relatief grote hoeveelheid mest als de mogelijke invloed van het spuiwater hadden moeten worden meegewogen bij het beoordelen van de te treffen veiligheidsmaatregelen. Daartoe hadden beide aspecten aan de orde moeten komen bij de verstrekking van de opdracht voor het schoonmaken van de silo. Dat laatste is, althans wat betreft het spuiwater, niet gebeurd: van de zijde van de veehouder is het niet gemeld (rechtbank: voetnoot) en door het schoonmaakbedrijf is er niet naar gevraagd."
In hoofdstuk 4, Conclusies, staat op bladzijde 41 onder meer het navolgende:
"4.2. Ongeval in [woonplaats]
Bij de werkzaamheden die tot het ongeval in [woonplaats] hebben geleid, gingen vanuit
veiligheidsperspectief bezien diverse zaken mis. Ten eerste heeft de multigasdetector (‘pieper’) er niet voor gezorgd dat de medewerker de silo tijdig verliet; onduidelijk is gebleven of de detector niet heeft gewaarschuwd of dat de waarschuwing niet (correct) is opgevolgd. Ten tweede heeft de adembescherming niet voorkomen dat de medewerker gevaarlijke concentraties mestgassen heeft ingeademd. Het is niet duidelijk geworden in hoeverre de adembescherming correct werd gebruikt. Het type apparatuur was echter niet geschikt voor het werken in een besloten ruimte waarin zich gevaarlijke concentraties mestgassen kunnen voordoen. Dit geldt in algemene zin, maar zeker voor de situatie in [woonplaats] , waar gedurende vier maanden een ingedikte laag mest was opgeslagen die niet gemixt werd. Daarbij geldt dat de vorming van mestgassen mogelijk is verergerd doordat er spuiwater in de silo aanwezig is geweest. Ten derde waren er geen middelen beschikbaar om het slachtoffer snel en op een veilige manier uit silo te kunnen halen. De drie personen die te hulp schoten zijn zonder enige bescherming de silo ingegaan. Dit bij elkaar leidt tot de conclusie dat de veiligheidsmaatregelen bij het reinigen van de mestsilo in [woonplaats] niet passend waren voor de aanwezige risicovolle situatie."

In de hoofdzaak

3.9.
[B] was sinds 11 maart 2013 werkzaam bij [X] in de functie van chauffeur C mest mixer als ingeleend werknemer van uitzendbureau Job Connect B.V. te Leek. Job Connect en [X] zijn een overeenkomst van opdracht aangegaan, waarbij [B] ter beschikking is gesteld. Daartoe hebben Job Connect en [X] een 'opdrachtbevestiging' van 20 februari 2013 ondertekend. Deze opdrachtbevestiging bevat onder meer de navolgende bepaling: "Op de overeenkomst zijn van toepassing de algemene leveringsvoorwaarden van de ABU, voor zover in deze overeenkomst daarvan niet schriftelijk is afgeweken. U verklaart door ondertekening van deze overeenkomst in het bezit te zijn gesteld van een exemplaar van deze voorwaarden en met de inhoud daarvan akkoord te gaan."
[B] was door [X] bij Job Connect voorgedragen.
[X] leende sinds in ieder geval 2010 personeel in van Job Connect.

3.10.
Artikel 11 (Arbeidsomstandigheden) van de ABU Algemene Voorwaarden (hierna: de ABU) per 2012 luidt, voor zover van belang, als volgt:

"1. De opdrachtgever is jegens de uitzendkracht en de uitzendonderneming verantwoordelijk voor de nakoming van de uit artikel 7:658 Burgerlijk Wetboek, de Arbeidsomstandighedenwet en de daarmee samenhangende regelgeving voortvloeiende verplichtingen op het gebied van de veiligheid op de werkplek en goede arbeidsomstandigheden in het algemeen.
2. De opdrachtgever is gehouden om aan de uitzendkracht en aan de uitzendonderneming tijdig, in ieder geval één werkdag voor aanvang van de werkzaamheden schriftelijk informatie te verstrekken over de verlangde beroepskwalificaties en de specifieke kenmerken van de in te nemen arbeidsplaats. De ondernemer geeft de uitzendkracht actieve voorlichting met bettrekking tot de binnen zijn onderneming gehanteerde Risico Inventarisatie en Evaluatie (RIE).
3. (…)
4. De opdrachtgever zal aan de uitzendkracht vergoeden - en de uitzendonderneming vrijwaren tegen - alle schade (inclusief kosten met inbegrip van de daadwerkelijke kosten van rechtsbijstand) die de uitzendkracht in het kader van de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, indien en voor zover de opdrachtgever in het kader van de uitoefening van zijn werkzaamheden aansprakelijk is op grond van artikel 7:658 en/of artikel 7:611 Burgerlijk Wetboek.
5. Indien een bedrijfsongeval tot de dood leidt, is de opdrachtgever gehouden schade (inclusief kosten met inbegrip van daadwerkelijke kosten van rechtsbijstand) te vergoeden conform artikel 6:108 Burgerlijk Wetboek aan de in dat artikel genoemde personen.
6. De opdrachtgever zal zich afdoende verzekeren tegen aansprakelijkheid op grond van het bepaalde in dit artikel. (…)"
De algemene voorwaarden van Job Connect zijn identiek aan de ABU.

3.11.
[B] was gehuwd en had drie minderjarige kinderen. De nabestaanden van [B] hebben Job Connect, als formele werkgever, en [X] , als materiële werkgever, op grond van het bepaalde in artikel 7:658 Burgerlijk Wetboek (BW) op 11 juli 2013 aansprakelijk gesteld. Job Connect heeft de aansprakelijkheidsstelling doorgeleid naar Achmea, haar aansprakelijkheidsverzekeraar. Deze heeft de schaderegeling met de erven [B] ter hand genomen. Achmea heeft daartoe Andriessen Expertise ingeschakeld.

3.12.
Andriessen heeft op 18 juni 2014 rapport uitgebracht. De totale schade is op grond van de op dat moment voorhanden zijnde gegevens begroot op € 203.750,00. Achmea heeft een aanvang gemaakt met uitkeringen aan de erven [B] . Achmea heeft vervolgens [X] als in de rechten van Job Connect gesubrogeerde verzekeraar aansprakelijk gesteld ten aanzien van de door haar aan de erven [B] uitgekeerde en nog uit te keren bedragen in het kader van de overlijdensschade.
Tegen [X] , alsmede tegen [X] , de directeur van [X] , is naar aanleiding van het ongeval strafrechtelijke vervolging ingesteld wegens overtreding van de Arbowetgeving.

3.13.
[X] hanteerde ten tijde van het ongeval in haar onderneming een 'Werkplan veiligheid voor schoonspuiten/reinigen mestsilo/mestputten' (hierna: het Werkplan Veiligheid) dat was gebaseerd op de zogenoemde Arbo catalogus van Stigas. Dit Werkplan Veiligheid bevat een negental stappen waarin is beschreven wat de werknemers moeten doen. Onder stap 8 staat vermeld:
"Eén persoon betreedt met het ademluchtmasker de silo/putten en de ander blijft de apparatuur in de gaten houden. De verantwoording komt nu neer op de persoon buiten de silo/putten en deze moet ervoor zorgen dat alles goed verloopt en de apparatuur goed functioneert. Tevens voert hij meerdere keren metingen uit met de gasmeter. WANNEER DE PERSOON IN DE SILO BEDWELMD RAAK(T) (toevoeging rechtbank) NIET DE SILO BETREDEN; BEL HET ALARMNUMMER 112."
De Arbo catalogus bevat onder meer het navolgende:
"Vuistregels bij het betreden van mestopslag en giertank
• Ga er altijd vanuit dat gevaarlijke gassen in de opslag- en giertank aanwezig zijn en dat er bovendien gebrek aan zuurstof is
• Zorg ervoor dat iemand buiten staat als u de opslag en giertank betreedt en dat diegene contact met u houdt
• Zorg voor verse lucht; draag een masker met geforceerde toevoer van verse lucht of op perslucht
• Draag een speciale reddingsgordel met touw zodat u in geval van nood naar buiten kan worden getrokken (…)
Mengmest is een biologisch actieve massa waaruit verschillende gassen ontstaan, waaronder ammoniak, methaan en zwavelwaterstof. Een drijflaag op de mest zorgt ervoor dat de gassen voor een deel in de mest blijven. Als de mest in beweging komt door mixen of rondpompen, dan ontsnappen de gassen en dringen ze door de roostervloer de stal binnen.
Bij het inspecteren of betreden van kelders, giertanks, silo’s en bij het openen van pompgaten, kunt u de gassen inademen en kan vergiftiging optreden Ook een kelder of tank die op het oog leeg is, kan vol met gas zitten
(…)
De gevaren van opslag en bewerking van mest zijn bij velen bekend. Bij reddingspogingen lijkt men die gevaren te vergeten. Hulp bij een ongeval zorgt, hoe gek het ook klinkt, vaak voor een nog triestere afloop.
Zorg dat in de nabijheid van de mestopslag de nodige hulpmiddelen liggen: een masker met een voorziening voor toevoer van verse lucht van buiten de ruimte waarin de mest zich bevindt. De persoon die de ruimte betreedt, moet een speciale reddingsgordel dragen met daaraan vast een touw aan een katrol. Zo kan iemand die in de mestkelder bewusteloos raakt gemakkelijker uit de ruimte worden getrokken door iemand die buiten staat en contact houdt. (…)
Betreed nooit een mestopslagplaats zonder een goed beveiligd masker met geforceerde toevoer van verse lucht via een speciaal daarvoor geschikte flexibele slang. Een persluchtmasker dat volledig onafhankelijk is van de lucht in de ruimte, is het beste. (…)"
In de vrijwaringszaak

3.14.
Bij brief van 10 januari 2014 heeft ir. [F] , onderzoeker verbonden aan Alterra Wageningen UR, geantwoord op een aantal vragen die hem zijn gesteld door de politie Fryslân, groep Milieuhandhaving. In deze brief is onder meer vermeld:
"(…) De analyse wijst uit dat 3200 mg S kg ̄ ¹ drogestof aanwezig is. (…) Het zwavelgehalte van het slib in de mestsilo is wat lager t.o.v. het zwavelgehalte van runderdrijfmest. Er is daardoor geen directe aanwijzing dat spuiwater aanwezig is in het slib van de mestsilo. Anderzijds, als sulfaat gereduceerd is tot sulfide en gevormde waterstofsulfide - over een langere periode - vervluchtigd is dan kan zwavel ook niet meer aangetroffen in het slib van de mestsilo. Met andere woorden, de analyse kan niet bevestigen of spuiwater werd toegevoegd. Evenmin kan de analyse uitsluiten dat spuiwater werd toegevoegd."

3.15.
In het kader van de strafzaak tegen [X] en [X] is in opdracht van de rechter-commissaris van de rechtbank Overijssel door Dekra Exam GmbH een onderzoek ingesteld naar de ten tijde van het ongeval door [B] gebruikte luchtkap, luchtslang, compressor en bijbehorende apparatuur. Dekra Exam heeft naar aanleiding hiervan een rapport gedateerd 23 april 2014 opgesteld. De conclusie luidt onder meer:
"De ter keuring aangereikte ademlucht configuratie is een samenstelling van onderdelen. deze samenstelling van onderdelen is niet volgens de daarvoor geldende norm EN 14594 (…) Op basis van de onderzoeksresultaten is Dekra Exam (…) van mening, dat de primaire oorzaak van het ongeval ligt in de geringe luchtlevering van de compressor (…)"

3.16.
Door ir. [E] , werkzaam bij de Inspectie SZW, Directie arbeidsomstandigheden, is in januari 2015 een 'deskundigenrapport ongeval [woonplaats] ' opgesteld. In deze rapportage is verwezen naar de rapportage van Dekra Exam en er staat verder onder meer vermeld:
"Er is sprake van het toevoegen van spuiwater aan de mest in de mestsilo. gezien de gevaren van mestgassen in zijn algemeenheid en de maatregelen die getroffen moeten worden bij het werken in besloten ruimten, (…) heeft dit feit geen invloed op de wijze waarop het werk uitgevoerd had moeten worden.
(…)
Conclusies
(…)
Het werkplan dat beschikbaar was geeft onvoldoende houvast voor het veilig uitvoeren van de werkzaamheden in een silo. (…)
De compressor die de ademlucht moest leveren was daarvoor niet bestemd. (…) De verse luchtkap is volgens de gebruiksaanwijzing niet bedoeld om gebruikt te worden bij onafhankelijke adembescherming. De aansluiting op de luchtleiding is niet zoals de fabrikant van de luchtkap heeft bedoeld. Daarmee kon niet uitgegaan worden van een juiste werking. (…) De ademluchtset leverde veel minder dan de benodigde lucht. (…) Resultaat is dat de werknemer in de silo de overige benodigde lucht via de gezichtsafdichting van het masker uit de silo heeft gehaald. (…)
Er was geen doeltreffende noodprocedure. (…)"

3.17.
In het rapport van 28 maart 2014 van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) staat onder meer vermeld:
"(…) De resultaten van het toxicologisch onderzoek bevestigen de blootstelling van (…) aan sulfide. (…) Op grond van de gemeten concentraties sulfide en thiosulfaat in het lichaamsmateriaal van (…) kan geen schatting gemaakt worden van de mogelijk aanwezige concentratie sulfide in de lucht ten tijde van het overlijden. (…) De verstrekte analysegegevens van het mestonderzoek zijn voorgelegd aan (…)Hij merkt op dat alleen het element zwavel (…) opvallend is. "Dit zwavelgehalte kan niet volledig verklaard worden met het gemeten sulfaatgehalte. (…) Er zit dus nog zwavel in een andere vorm in de mest. Uit de analysegegevens kan ik niet opmaken in welke vorm of verbinding dit zwavel aanwezig is. (…)
De gemeten concentratie sulfide in het bloed van (…) en de concentratie thiosulfaat in de urine van (…) passen bij de concentraties gemeten bij personen die overleden zijn na blootstelling van waterstofsulfide."


Het geschil

in de hoofdzaak

4.1.
Achmea vordert, na wijziging van eis, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

I. te verklaren voor recht dat [X] aansprakelijk is voor het [B] overkomen ongeval en in de onderlinge verhouding tot Job Connect volledig voor de door de erven van [B] geleden schade dient op te komen en aldus gehouden is om Achmea te vrijwaren ten aanzien van al hetgeen Achmea in het kader van de overlijdensschade van de erven van [B] aan hen heeft uitgekeerd en nog zal uitkeren en de in dit kader door Achmea gemaakte en nog te maken kosten, althans een in goede justitie te bepalen gedeelte daarvan;

II. [X] te veroordelen om aan Achmea te betalen, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, datgene wat zij in het kader van de overlijdensschade van de erven van Van der Veer aan hen heeft uitgekeerd en nog zal uitkeren, tot aan de dag van de onderhavige conclusie een bedrag van in totaal € 33.852.46, althans een in goede justitie te bepalen gedeelte daarvan, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dag van de diverse betalingen waaruit het totaalbedrag is opgebouwd, althans subsidiair vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele
voldoening;

III. [X] te veroordelen om aan Achmea tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen een bedrag van in totaal € 1.093,39 ter zake de door Achmea gelegde conservatoire derdenbeslagen;

IV. [X] te veroordelen om aan Achmea tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de door haar gemaakte/te maken kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand, tot aan de dag van de onderhavige conclusie een bedrag van in totaal € 33.858,08, althans een in goede justitie te bepalen gedeelte daarvan, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;

V. [X] te veroordelen in de kosten van deze procedure, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het in deze te wijzen vonnis en (voor het geval tijdige voldoening uitblijft) te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de veertiende dag na dagtekening van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening, een en ander te vermeerderen met de na de uitspraak vallende kosten conform het liquidatietarief van de rechtbanken (thans € 131,-- zonder betekening, respectievelijk € 199,-- indien het vonnis wordt betekend).

4.2.
[X] voert verweer.

4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

in de vrijwaringszaak

4.4.
[X] vordert, na wijziging van eis, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:

primair

1) te verklaren voor recht dat [Y] jegens [X] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht, althans onrechtmatig jegens [X] heeft gehandeld;


2) te bepalen dat [Y] jegens haar verplicht is aan haar te betalen alle bedragen die [X] krachtens vonnis in de hoofdprocedure aan Achmea dient te voldoen onder veroordeling van [Y] tot betaling, althans een in goede justitie te bepalen gedeelte daarvan;

3) althans [Y] te veroordelen tot betaling van schadevergoeding bestaande in alle bedragen die [X] krachtens vonnis in de hoofdprocedure aan Achmea dient te voldoen;

4) [Y] te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke handelsrente met ingang van de dag dat [X] de door haar aan Achmea verschuldigde bedragen heeft voldaan, zulks tot aan de dag der algehele voldoening door [Y] ;

subsidiair
5) [Y] te veroordelen tot een billijke bijdrage aan de schadevergoeding indien en voor zover [X] die krachtens vonnis in de hoofdprocedure aan Achmea dient te voldoen;

primair en subsidiair
6) [Y] te veroordelen in de kosten van de vrijwaringsprocedure.

4.5.
[Y] voert verweer.

4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.


De beoordeling

in de hoofdzaak

Algemeen

5.1.
Achmea heeft bij conclusie van eis haar vordering gewijzigd in die zin dat zij ten opzichte van de bij dagvaarding geformuleerde vordering bij het onder II gevorderde bedrag, dat betrekking heeft op hetgeen tot aan de datum van de conclusie is uitgekeerd, dit bedrag heeft vermeerderd met € 2.788,77. Verder heeft Achmea het onder IV gevorderde bedrag vanwege kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand vermeerderd van € 11.283,26 naar € 33.858,08. [X] heeft tegen deze eiswijziging als zodanig geen bezwaar gemaakt. De rechtbank zal uitgaan van de vordering zoals die luidt na vermeerdering van eis.

5.2.
Achmea baseert haar vorderingen -kort samengevat- op de navolgende gronden. [X] is volgens Achmea als materiële werkgever zowel contractueel als op grond van het bepaalde in artikel 7:658 Burgerlijk Wetboek (BW) aansprakelijk voor de schade van [B] . [X] is jegens Job Connect vrijwaringsplichtig op grond van de tussen hen gesloten overeenkomst en de daarbij behorende algemene voorwaarden, dan wel op grond van artikel 7:658 lid 4 juncto lid 2 BW en artikel 6:10 juncto artikel 6:102 BW. Achmea is als gevolg van haar betaling aan de erven van [B] gesubrogeerd in de rechten van Job Connect en vordert uit dien hoofde vergoeding van de door haar uitgekeerde en nog uit te keren overlijdensschade. De rechtbank zal in het hierna volgende de door Achmea gestelde grondslagen van haar vorderingen puntsgewijs beoordelen, en daarbij hetgeen door [X] tot haar verweer is aangevoerd betrekken.

Aansprakelijkheid artikel 7:658 BW

5.3.
Vast staat dat het ongeval waarbij [B] om het leven is gekomen heeft plaatsgevonden tijdens de uitvoering van hem opgedragen werkzaamheden, welke werkzaamheden hij verrichtte in het kader van zijn dienstverband bij Job Connect, van waaruit hij werd ingeleend door [X] .

5.4.
Artikel 7:658 BW bevat een regeling betreffende een op de werkgever rustende zorgplicht voor de veiligheid van de werkomgeving van de werknemer. Deze regeling komt er kort gezegd op neer dat de werkgever die maatregelen moet nemen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer bij de uitoefening van zijn werk schade lijdt. Indien de werkgever hierin tekort schiet, is hij jegens de werknemer aansprakelijk voor de schade die deze in de uitoefening van de werkzaamheden lijdt. Op grond van het bepaalde in artikel 7:658 lid 4 BW gelden deze zorgplicht en aansprakelijkheid zowel ten aanzien van de formele werkgever, in het onderhavige geval Job Connect, als ten aanzien van degene die de werknemer heeft ingeleend in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf, in dit geval [X] .

5.5.
De enkele omstandigheid dat Achmea in haar hoedanigheid van aansprakelijkheidsverzekeraar van Job Connect tot uitkering aan de erven [B] is overgegaan, maakt niet dat [X] tot gehele of gedeeltelijke vergoeding van de uitgekeerde bedragen is gehouden. Bij een aanspraak uit hoofde van artikel 7:658 BW dient allereerst de werknemer te stellen en te bewijzen dat hij tijdens de uitvoering van de werkzaamheden schade heeft geleden. Indien dat in afdoende mate is gedaan, is de werkgever aansprakelijk, tenzij hij bewijst dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan dan wel de werknemer zich schuldig heeft gemaakt aan opzet of bewuste roekeloosheid (artikel 7:685 lid 2 BW). In deze procedure betreft het weliswaar een regres van Achmea, maar dat laat de stel- en bewijspositie van [X] als materiële werkgever onder wier verantwoordelijkheid de werkzaamheden feitelijk plaatsvonden, onverlet.

5.6.
Achmea heeft gesteld dat [B] tijdens de uitvoering van de werkzaamheden is overleden als gevolg van (blootstelling aan) vrijgekomen mestgassen. [X] heeft dat niet weersproken, zodat daarvan zal worden uitgegaan. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank gegeven dat er een verband is tussen (het uitvoeren van) de werkzaamheden door [B] en diens overlijden. Daarmee staat vast dat schade is geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden en heeft Achmea voldaan aan de op haar rustende stelplicht en bewijslast.

5.7.
Betreffende de vraag of [X] aan haar zorgplicht heeft voldaan wordt als volgt overwogen. Met betrekking tot de toedracht van het ongeluk, de door [X] gehanteerde veiligheidsmaatregelen en de ter beschikking gestelde beschermende apparatuur heeft Achmea verwezen naar de bevindingen en de conclusies uit het rapport van de Onderzoeksraad. Alhoewel, zoals door [X] terecht is gesteld, op grond van het bepaalde in artikel 69 lid 1 Rijkswet Onderzoeksraad voor Veiligheid een rapport van de Onderzoeksraad niet als bewijs in onder meer een civiele procedure kan worden gebruikt, dient hetgeen waarnaar Achmea verwijst wel als door haar ingenomen stellingen te worden beschouwd en aldus te worden beoordeeld (vergelijk gerechtshof 's-Hertogenbosch 20 maart 2012, ECLI:NL:GHSHE:2012:BV9577).

5.8.
Achmea heeft aldus onder meer gesteld dat de door [X] aan [B] ter beschikking gestelde adembescherming niet voldeed omdat een tweede compressor met luchtkap ontbrak, de gebruikte luchtkap het gezicht niet volledig afsloot en ook niet geschikt was om te worden gebruikt in ruimtes met een laag zuurstofgehalte en/of ruimtes met extreem hoge concentraties gevaarlijke stoffen. Ook ontbraken volgens Achmea de middelen om een reddingspoging te kunnen ondernemen. Voorts waren er volgens Achmea door [X] geen, althans onvoldoende instructies gegeven ten behoeve van het (veilig) verrichten van de werkzaamheden, terwijl [B] niet een in dit werk ervaren werknemer was.

5.9.
[X] heeft daartegenover gesteld dat zij [B] , voordat hij met het verrichten van werkzaamheden voor haar is begonnen, instructies heeft gegeven ten behoeve van het veilig verrichten van de werkzaamheden en dat [B] ook de binnen de onderneming van [X] gehanteerde Risico Inventarisatie en Evaluatie (RI&E) heeft gekregen in de vorm van het Werkplan Veiligheid. Dit Werkplan Veiligheid is volgens [X] opgesteld op basis van de Arbo catalogus. Er bestonden geen regels met betrekking tot adembescherming, in die zin dat de luchtkap geschikt moest zijn voor ruimten met een extreem laag zuurstofgehalte, dat er een extra set adembeschermingsapparatuur aanwezig moest zijn of dat er een mogelijkheid moest zijn om de silo snel te verlaten. [X] heeft zelf moeten bepalen welke maatregelen dienden te worden getroffen. [X] stelt verder dat zij adembeschermingsapparatuur aan [B] ter beschikking heeft gesteld en dat uit na het ongeval verricht onderzoek is gebleken, dat deze functioneerde. De compressor waarop de adembeschermingsapparatuur was aangesloten deed het en het ontbreken van een tweede compressor was niet de oorzaak van het ongeval. Dat er geen middelen beschikbaar waren om een reddingspoging te ondernemen kan [X] niet worden verweten. Daarover was niets voorgeschreven en [X] hoefde niet te verwachten dat een reddingspoging nodig zou zijn.
[X] stelt voorts dat de aanwezigheid van mestgassen in de silo is veroorzaakt doordat [Y] eerder, op 16 februari 2013, zonder dat [X] daarover was geïnformeerd, spuiwater in de silo heeft gepompt. Bij het mengen van spuiwater met mest ontstaat waterstofsulfide.

5.10.
De rechtbank oordeelt hieromtrent als volgt en stelt daarbij voorop, zoals door [X] ook niet is betwist, dat uit drijfmest levensgevaarlijke gassen kunnen vrijkomen. Beoordeeld moet worden of [X] , mede in verband met het risico van het vrijkomen van dergelijke gassen, voldoende veiligheidsmaatregelen als bedoeld in artikel 7:658 BW heeft genomen.
In de Arbo catalogus wordt voorgeschreven om degene die de mestopslagruimte betreedt een speciale reddingsgordel met daaraan bevestigd een reddingslijn te laten dragen, zodat deze persoon in geval van een calamiteit uit de ruimte kan worden getrokken. Bij [B] ontbrak deze voorziening. [X] is als (materiële) werkgever verantwoordelijk voor de aanwezigheid van deze voorziening. De rechtbank verwerpt de tegenwerping van [X] dat het ontbreken ervan haar niet kan worden verweten. Het voorschrift in de Arbo catalogus is duidelijk. [X] heeft gesteld dat haar Werkplan Veiligheid is gebaseerd op deze Arbo catalogus. Waarom deze relatief eenvoudige voorziening, die te meer van belang was omdat de toeziende collega de ruimte niet mocht betreden in verband met gevaar, door [X] niet is toegepast, is door haar niet duidelijk gemaakt.
Er was voor de toezichthoudende collega [C] ook geen extra adembeschermings-apparatuur beschikbaar, alhoewel in het Werkplan Veiligheid staat vermeld dat er twee ademluchtmaskers moeten zijn. De mogelijkheid voor [C] om snel en adequaat reddend te kunnen optreden, zonder zichzelf daarbij in gevaar te brengen, ontbrak in dit geval dan ook volledig en dat kan [X] worden verweten. Het voorschrift in het Werkplan Veiligheid om bij een calamiteit noodnummer 112 te bellen is onvoldoende, zeker in een situatie als de onderhavige waarbij snel handelen geboden is.
Voorts is de aan het rapport van de Ongevallenraad ontleende stelling van Achmea dat de gebruikte luchtkap het gezicht van [B] niet volledig afsloot en niet geschikt was voor de ruimte waarin deze werd gebruikt met de enkele tegenwerping van [X] dat [B] was voorzien van adembescherming met geforceerde luchttoevoer en dat de compressor met luchtkap naar behoren functioneerde, door [X] niet afdoende weersproken omdat de kern van de stellingname van Achmea, inhoudende dat deze apparatuur onvoldoende bescherming bood en daarom niet geschikt was voor dit werk, daardoor niet gemotiveerd is weersproken.

5.11.
Het verweer van de zijde van [X] dat de nog in de silo aanwezige mest was vermengd met spuiwater, zonder dat [X] dit wist, en dat die omstandigheid in feite de oorzaak van het ongeval was, is door haar onvoldoende onderbouwd. De rechtbank wijst er op dat de Onderzoeksraad op bladzijde 41 van haar rapport (zie rechtsoverweging 3.8) vermeldt dat de vorming van mestgassen mogelijk is verergerd doordat er spuiwater in de silo aanwezig is geweest, maar dat dit onverlet laat dat uit mest alleen al gevaarlijke gassen kunnen vrijkomen, hetgeen door [X] niet, althans onvoldoende, is weersproken.

5.12.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat [X] in voldoende mate aan de op grond van artikel 7:658 BW op haar rustende zorgplicht heeft voldaan. Zij heeft naar het oordeel van de rechtbank, bezien in het licht van hetgeen door Achmea is aangevoerd, onvoldoende gesteld om haar tot bewijs toe te laten. De aansprakelijkheid van [X] op grond van deze bepaling is daarmee gegeven. Dat afdoende wettelijke voorschriften omtrent de in acht te nemen beschermende maatregelen ontbraken, ontslaat [X] niet van de op grond van artikel 7:658 lid 1 BW op haar rustende zorgplicht en zij kan zich daar naar het oordeel van de rechtbank niet achter verschuilen.
De vraag of [X] daarnaast ook contractueel aansprakelijk is jegens [B] kan daarmee buiten beschouwing blijven.

5.13.
Vervolgens moet worden beoordeeld in hoeverre Achmea verhaal kan halen op [X] .

De (contractuele) verhouding tussen Job Connect en [X]

5.14.
Artikel 7:658 lid 4 BW impliceert een aansprakelijkheid van zowel het uitzendbureau als de inlener jegens de werknemer en gelet op het bepaalde in artikel 6:102 BW betreft dit een hoofdelijke aansprakelijkheid. De draagplicht binnen deze verhouding zal dienen te worden vastgesteld aan de hand van het bepaalde in de artikelen 6:101 BW, 6:102 BW en 6:10 BW.

5.15.
Achmea heeft zich in verband hiermee beroepen op de tussen partijen gesloten overeenkomst en artikel 11 ABU, alsmede op de omstandigheid dat [X] als materiële werkgever zeggenschap had over de feitelijke uitvoering van de werkzaamheden.

5.16.
Met betrekking tot dit laatste staat naar het oordeel van de rechtbank, gelet op hetgeen door partijen is gesteld omtrent het uitvoeren van de werkzaamheden, vast dat de werkzaamheden plaatsvonden binnen de bedrijfsvoering van [X] , dat de zeggenschap over de uit te voeren werkzaamheden en het gezag over [B] volledig op [X] rustte en dat Job Connect daarmee inhoudelijk geen bemoeienis had.
Alhoewel op grond van het bepaalde in artikel 7:658 lid 4 BW Job Connect mede aansprakelijk is jegens [B] , is onder de vorenbedoelde omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank [X] de partij op wie de primaire verantwoordelijkheid rust. Daarbij betrekt de rechtbank dat [B] al langere tijd voor [X] werkte en niet specifiek voor deze opdracht was ingeleend. Voorts weegt mee dat [X] en niet Job Connect de opdrachten in het kader waarvan [B] tewerk werd gesteld aannam en dat [X] bepaalde wat er voor de uitvoering van de werkzaamheden nodig was, alsmede dat [X] de risico's en de te nemen beschermende maatregelen kon inschatten. Door [X] is althans niet gesteld dat Job Connect bekend was met, en betrokken was bij, deze opdracht en zij heeft ook niet verduidelijkt hoe Job Connect in dit specifieke geval veiligheidsmaatregelen had kunnen treffen.
Aldus is niet gemotiveerd gesteld en evenmin anderszins gebleken dat Job Connect niet aan haar zorgplicht heeft voldaan. In dit kader is ten aanzien van de persoon van [B] , mede gelet op diens kwalificaties, voorts van belang dat [B] door [X] bij Job Connect is aangedragen, in plaats van andersom. Uit hetgeen in verband hiermee onbetwist door Achmea is gesteld leidt de rechtbank af dat Job Connect voor [B] in feite slechts als verloner fungeerde. Hiermee heeft [X] feitelijk de werving en selectie van [B] op zich genomen en dat legt de verantwoordelijkheid ten aanzien van de beoordeling van de kwalificaties en geschiktheid van [B] dan ook primair bij [X] .

5.17.
Op grond van het bepaalde in artikel 6:102 lid 1 BW zijn personen hoofdelijk verbonden indien op ieder van hen de verplichting tot vergoeding van schade rust. Volgens artikel 6:10 lid 1 BW zijn hoofdelijke schuldenaren ieder voor het gedeelte van de schuld dat hem in hun onderlinge verhouding aangaat, verplicht in de schuld en in de kosten bij te dragen. Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat in dit geval de te verrichten werkzaamheden, de wijze van uitvoering ervan en de in verband daarmee te treffen beschermende maatregelen zozeer tot het domein van [X] behoorden dat de interne draagplicht in de verhouding tussen Job Connect en [X] volledig bij [X] rust. Het voorgaande impliceert dat in de interne verhouding tussen Job Connect en [X] alle door de erven van [B] geleden en nog te lijden schade als gevolg van het overlijden van [B] voor rekening van [X] moet komen.

5.18.
Achmea baseert haar vordering op [X] tevens op de algemene voorwaarden van Job Connect en zij vordert ook op grond daarvan vergoeding van schade van [X] . Uit het voorgaande volgt dat de verdeling van de draagplicht ten aanzien van de schade van de erven van [B] in de interne verhouding tussen Job Connect en [X] onafhankelijk van de algemene voorwaarden wordt vastgesteld, zodat de rechtbank dit aspect verder onbesproken zal laten.

5.19.
Achmea vordert voorts vergoeding van de kosten van Andriessen (€ 7.223,56) en vergoeding van de volledige kosten van rechtsbijstand. Zij baseert deze vorderingen op het in artikel 11 lid 4 van de ABU omschreven vrijwaringsbeding. De rechtbank oordeelt daarover als volgt.

5.20.
Uit het verweer van [X] volgt dat zij niet betwist dat de ABU door Job Connect zijn bedongen en, gelet op het bepaalde in de artikelen 3:33 BW, 3:35 BW en 6:217 BW, met het sluiten van de overeenkomst van toepassing zijn verklaard. [X] heeft echter gemotiveerd verweer gevoerd inhoudende dat het vrijwaringsbeding in deze algemene voorwaarden, waarop Achmea zich beroept, buiten toepassing moet blijven.

5.21.
De rechtbank zal voorbijgaan aan de vraag of de algemene voorwaarden van toepassing zijn omdat, ook als dit het geval is, de op het in de algemene voorwaarden opgenomen vrijwaringsbeding gebaseerde vorderingen van Achmea tot vergoeding van de kosten van Andriessen en de kosten van rechtsbijstand niet toegewezen zullen worden. Daartoe overweegt de rechtbank dat artikel 11 lid 4 ABU, net als de gelijkluidende bepaling uit de algemene voorwaarden van Job Connect, betrekking heeft op de door de uitzendkracht (of diens nabestaanden) geleden schade. De onderhavige door Achmea gevorderde schade betreft echter kosten van Achmea zelf, en niet schade van de erven van [B] waarin zij is gesubrogeerd. Daarom is dit deel van de vordering niet op grond van de algemene voorwaarden toewijsbaar. Achmea heeft voor het overige geen grondslag voor dit deel van haar vordering gesteld, zodat dit niet toewijsbaar is.

De schade(omvang)

5.22.
Uit het voorgaande volgt dat [X] aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval dat [B] is overkomen, alsmede dat [X] in de onderlinge verhouding met Job Connect volledig draagplichtig is voor de schadevergoeding die Achmea in het kader van overlijdensschade aan de ervan van [B] heeft betaald en nog zal moeten betalen. Het onder I. door Achmea gevorderde kan dan ook worden toegewezen, echter met een beperking ten einde te voorkomen dat dit vonnis aan Achmea een vrijbrief zou kunnen verschaffen om welk bedrag dan ook aan kosten op [X] te verhalen. Toegewezen zal worden dat [X] aan Achmea dient te vergoeden de bedragen die Achmea aan de erven van [B] heeft uitgekeerd of nog zal uitkeren tot het bedrag van de door de erven van [B] geleden overlijdensschade.

5.23.
Met betrekking tot de bedragen met een, na wijziging van eis, totaal van € 33.852,46, opgebouwd uit € 16.000,-- uitgekeerd voorschot, € 10.628,90 kosten Wolters Jagersma en € 7.223,56 kosten Andriessen, waarvan Achmea in deze procedure betaling vordert, oordeelt de rechtbank als volgt.

5.24.
Achmea heeft bij conclusie van repliek een overzicht overgelegd van de tot dat moment door haar in de onderhavige kwestie gedane betalingen. [X] heeft niet betwist dat deze betalingen door Achmea zijn verricht en de rechtbank ziet verder ook geen aanleiding om aan de juistheid van dit overzicht te twijfelen. Daarom zal van (de juistheid van) dit overzicht worden uitgegaan.

5.25.
Van het voornoemde bedrag van € 33.852,46 betreft een bedrag van € 16.000,- een aan de echtgenote van [B] uitgekeerd voorschot. Gelet op de door Andriessen begrote totaalschade en gelet op de omstandigheid dat deze betaling door [X] bij conclusie van dupliek niet langer is betwist, zal dit bedrag worden toegewezen.

5.26.
Verder maakt deel uit van het voornoemde bedrag van € 33.852,46 een bedrag van € 10.628,90 vanwege aan Wolters Jagersma, de door de erven van [B] ingeschakelde gemachtigde, betaalde bedragen. Anders dan door [X] is aangevoerd is de rechtbank van oordeel dat deze kosten niet buitenproportioneel zijn. Gezien het belang van de zaak is het naar het oordeel van de rechtbank logisch en zelfs verstandig dat de erven van [B] een (eigen) gemachtigde/adviseur hebben ingeschakeld. Bij kwesties als deze is het gelet op de aard van de zaak voorts aannemelijk dat de tijdbesteding en kosten hoog oplopen. Bij zaken die zo gevoelig liggen als het overlijden ten gevolge van een bedrijfsongeval kan door een adviseur niet worden volstaan met enige zakelijke besprekingen. [X] heeft de noodzaak en omvang van de kosten van Wolters Jagersma dan ook onvoldoende betwist. Daarbij betrekt de rechtbank tevens dat Achmea weliswaar tot uitkering aan de erven van [B] is overgegaan, maar niet als gemachtigde voor hen optreedt. De erven van [B] dienen hun positie ten opzichte van Achmea te bewaken en het zich voorzien van rechtskundige bijstand is ook wat dat betreft dan ook alleszins redelijk. Ook dit deel van de vordering zal daarom worden toegewezen.

5.27.
Met betrekking tot de kosten van Andriessen ad € 7.223,56, die eveneens deel uitmaken van het hiervoor onder 5.23. genoemde bedrag, verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor onder 5.21. is overwogen. Dit deel van de vordering zal worden afgewezen. Dit leidt er toe dat van het onder II. door Achmea gevorderde zal worden toegewezen een bedrag van € 26.628,90, dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.

5.28.
[X] heeft bij conclusie van dupliek ten verwere nog enige opmerkingen gemaakt over een aantal specifieke schadeposten, waarover als volgt wordt overwogen. De rechtbank is in het algemeen van oordeel dat de door Achmea opgevoerde schadeposten een logisch gevolg zijn van de onderhavige gebeurtenissen en dat alle bedragen volstrekt logisch en acceptabel voorkomen. Meer specifiek is de rechtbank van oordeel dat de kosten van aanschaf van twee grafrechten (een schadepost waartegen [X] specifiek verweer heeft gevoerd) wel degelijk als een rechtstreeks gevolg van het overlijden van [B] kan worden beschouwd. Het is bij gehuwden immers niet ongebruikelijk dat bij het overlijden van een van hen reeds voor beiden grafrechten worden gekocht. Deze schadepost valt naar het oordeel van de rechtbank in alle redelijkheid dan ook niet te betwisten.

5.29.
[X] heeft bij conclusie van dupliek verder nog gesteld dat de schade zal moeten worden verminderd met uitkeringen die de echtgenote van [B] heeft ontvangen uit een arbeidsongeschiktheidsverzekering en uit een ongevallenverzekering van Job Connect. Achmea heeft hier niet meer op kunnen reageren. De rechtbank is hieromtrent van oordeel dat, gelet op de vordering van Achmea, het vaststellen van het uiteindelijk aan de erven van [B] uit te keren specifieke schadebedrag in deze procedure niet voorligt. De rechtbank wijst er verder op dat een uitkering uit de ongevallenverzekering in de rapportage van Andriessen van 18 juni 2014 is meegenomen onder 'Opkomende voordelen en behoefteverminderende factoren' en dat daarmee aldus bij de schadebepaling door deze expert klaarblijkelijk reeds in bepaalde mate rekening is gehouden.
Indien en voor zover er aan de erven van [B] tevens een uitkering op grond van een arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft plaatsgevonden is de rechtbank van oordeel dat [X] onvoldoende heeft toegelicht waarom deze uitkering, gelet op de aard ervan, eveneens op de totale schade in mindering moet worden gebracht.

5.30.
Gelet op de omstandigheid dat de vorderingen van Achmea grotendeels zullen worden toegewezen is de rechtbank van oordeel dat de door Achmea gevorderde beslagkosten gegrond zijn. Dit deel van de vordering van Achmea zal daarom worden toegewezen.

5.31.
[X] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Aan de zijde van Achmea worden de kosten vastgesteld op
explootkosten € 99,99
griffierecht € 1.296,00
salaris advocaat € 1.447,50 (2½ punten, tarief III)
totaal € 2.843,49,
te vermeerderen met wettelijke rente en met de nakosten zoals in het dictum zal worden vermeld.

in de vrijwaringszaak

6.1.
[X] heeft bij conclusie van repliek haar eis jegens [Y] gewijzigd en daarbij het subsidiaire gedeelte van de vordering, onderdeel 5), toegevoegd. [Y] heeft daartegen verweer gevoerd, maar deze wijziging van eis als zodanig niet betwist. De rechtbank zal bij de verdere beoordeling daarom uitgaan van de gewijzigde eis

6.2.
Tussen [Y] en [X] is een overeenkomst tot opdracht gesloten strekkende tot het schoonmaken van de mestsilo en het repareren van de mixer in de silo.
[X] verwijt [Y] dat deze eerder, in strijd met de regelgeving en zonder dat [Y] [X] daarvan in kennis had gesteld, spuiwater aan de mest in de silo heeft toegevoegd. Door de menging van mest en spuiwater is er volgens [X] een verhoogde concentratie aan het gevaarlijke gas waterstofsulfide ontstaan, als gevolg waarvan een verhoogd gezondheidsrisico is opgetreden, alsmede een zeer gevaarlijke situatie is ontstaan hetgeen te kwalificeren is als een aan de opdracht verboden bijzonder gevaar.

6.3.
[X] stelt gelet op het voorgaande dat, als zij aansprakelijk wordt geacht voor de schade uit het ongeval dat [B] is overkomen, [Y] ook aansprakelijk is. [X] baseert die aansprakelijkheid van [Y] primair op het bepaalde in artikel 7:406 lid 2 BW, de vergoedingsplicht van een opdrachtgever voor schade als gevolg van een aan de opdracht verbonden bijzonder gevaar. Subsidiair stelt [X] dat er sprake is van dwaling, nu de overeenkomst van opdracht bij een juiste voorstelling van zaken niet of onder andere voorwaarden zou zijn gesloten, alsmede dat [Y] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld.

6.4.
De door [X] aangevoerde rechtsgronden voor de aansprakelijkheid van [Y] zijn alle gebaseerd op (de gevolgen van) de in het rapport van de Onderzoeksraad vermelde omstandigheid dat [Y] op 16 februari 2013 ongeveer 36 m³ spuiwater, afkomstig van chemische luchtwassers van varkensstallen, aan de inhoud van de mestsilo had toegevoegd.
[Y] heeft dit gemotiveerd betwist en in dat kader gesteld dat het spuiwater op 18 februari 2013 weer uit de silo is gepompt en dat er geen vermenging van het spuiwater en de aanwezige mest, en derhalve geen extra gasvorming, heeft plaatsgevonden. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de mixer defect was, dat zowel het in- als uitpompen van het spuiwater van onderaf plaatsvond en dat het spuiwater een groter soortelijk gewicht heeft dan mest, dat het spuiwater slechts 4% van de inhoud van de silo vormde en dat in mei 2013 bleek dat het land waar de eerste mest was uitgereden en waarin het spuiwater zat, veel donkerder groen was dan de rest, ten gevolge van de grote hoeveelheid spuiwater. Verder heeft [Y] , onder verwijzing naar een keuring van de silo van 28 september 2012, betwist dat er zich ook nog spuiwater uit voorgaande jaren in de silo bevond omdat de silo volgens hem toen leeg was.

6.5.
De stellingname van [X] ten aanzien van zowel de primaire als de subsidiaire grondslag komt er in de kern op neer dat het ongeval volgens haar is veroorzaakt door spuiwater in de mest en dat het ongeval niet zou hebben plaatsgevonden indien [Y] had nagelaten spuiwater aan de mest toe te voegen dan wel indien [Y] [X] had geïnformeerd over het feit dat er in februari 2013, en ook vóór 2013, spuiwater in de silo was gebracht. De rechtbank oordeelt daaromtrent als volgt.

6.6.
Uit de bevindingen en conclusies uit het rapport van de Onderzoeksraad, waarnaar door beide partijen is verwezen, blijkt dat uit drijfmest sowieso gassen vrij kunnen komen die voor een deel gevaarlijk zijn, bijvoorbeeld waterstofsulfide, en dat in het onderhavige geval de vorming van mestgassen mogelijk is verergerd door spuiwater (blz. 41 rapport). De Onderzoeksraad heeft daaraan voorafgaand op bladzijde 27 van haar rapport geconcludeerd dat in hoeverre de concentraties aan mestgassen zijn beïnvloed door de toevoeging van spuiwater niet duidelijk is door gebrek aan kennis over de hoeveelheid spuiwater die in februari 2013 was achtergebleven in de resterende laag drijfmest en er ook geen gedetailleerd inzicht bestaat in de mate waarin spuiwater tot extra vorming van gevaarlijke mestgassen leidt.

6.7.
De rechtbank betrekt bij de beoordeling verder de brief van ir. [F] van Alterra van 10 januari 2014, de rapportage van ir. [E] van januari 2015 en op het in het kader van het strafrechtelijk onderzoek opgestelde onderzoeksrapport van Dekra Exam van 23 april 2014, waarnaar door [Y] is verwezen. De in die rapporten weergegeven bevindingen en getrokken conclusies zijn hiervoor deels bij de feiten weergegeven.
In de rapportage van ir. [E] wordt onder verwijzing naar het rapport van Dekra Exam geconcludeerd dat de gebruikte compressor en luchtkap voor de onderhavige werkzaamheden niet voldeden en dat er geen adequate noodprocedure was. Ir. [E] concludeert verder dat aanwezigheid van spuiwater, gezien de gevaren van mestgassen in het algemeen, geen invloed heeft op de wijze waarop het werk uitgevoerd moet worden. Uit het rapport van Dekra Exam kan worden afgeleid dat de gebruikte compressor niet geschikt was voor de werkzaamheden.
Uit het rapport van 5 maart 2014 van het NFI, waarnaar door beide partijen is verwezen, blijkt dat [B] moet zijn blootgesteld aan waterstofsulfide, maar in hoeverre de vorming van dat gas is veroorzaakt door spuiwater wordt niet duidelijk.

6.8.
Net als uit het rapport van de Onderzoeksraad blijkt ook uit de rapportage van ir. [E] dat uit drijfmest gevaarlijke gassen zoals waterstofsulfide kunnen vrijkomen, ook indien er geen vermenging met spuiwater heeft plaatsgevonden. Verder ondersteunen met name de rapportages van de Onderzoeksraad, ir. [E] en Dekra Exam de stellingname van [Y] dat [X] onvoldoende veiligheidsmaatregelen in acht heeft genomen door het gebruik van niet geschikte adembeschermingsapparatuur en het ontbreken van een deugdelijk noodplan.

6.9.
[X] heeft verder nog gesteld dat als zij had geweten dat er eerder spuiwater in de silo was gebracht, zij een andere werkwijze zou hebben gekozen die zij omschrijft in haar conclusie van repliek. Daargelaten dat dit een stellingname achteraf betreft waarvan [X] niet heeft onderbouwd dat dit onder de geschetste omstandigheden bij haar een gebruikelijke werkwijze is, komt dit de rechtbank niet aannemelijk voor, gelet op de gevaren die zijn verbonden aan het werken met drijfmest, ook zonder dat deze met spuiwater is vermengd. Daarbij overweegt de rechtbank ten overvloede dat niet is gebleken dat er in de gegeven omstandigheden "extreem veel" waterstofsulfide zou vrijkomen, zoals door [X] is gesteld.

6.10.
Op [X] rust de bewijslast van de door hem, in verband met de door hem gestelde relatie tussen het ongeval en het spuiwater, gestelde feiten. De rechtbank stelt vast dat het enige dat is komen vast te staan is dat er op 16 februari 2013 36 m³ spuiwater in de silo is gepompt. Uit de door partijen overgelegde rapportages kan echter niet worden afgeleid dat er zich op de dag van het ongeval nog spuiwater in de silo bevond, dan wel dat er als gevolg van spuiwater sprake was van de vorming van een verhoogde concentratie waterstofsulfide in de aanwezige mest en deze verhoogde concentratie de (enige) oorzaak is geweest van het ongeval. De rapporterende deskundigen doen daar geen definitieve uitspraken over. Dat het ongeval niet zou hebben plaatsgevonden als er geen spuiwater is de silo was gepompt, of dat het spuiwater heeft bijgedragen aan het ongeval, is niet gebleken. Dit geldt gelet op de bevindingen omtrent de concentraties waterstofsulfide eveneens met betrekking tot mogelijk in voorgaande jaren in de silo gepompt spuiwater, waarop [X] zich ook nog heeft beroepen. Alhoewel er gelet op de wijze waarop het keuringsrapport van 28 september 2012 is ingevuld aan kan worden getwijfeld of de silo op dat moment volledig leeg was, zoals door [Y] is gesteld en door [X] is betwist, is die omstandigheid naar het oordeel van de rechtbank niet doorslaggevend. Afgezien van de vraag of er (nog) spuiwater in de silo aanwezig was oordeelt de rechtbank resumerend als volgt.

6.11.
Uit hetgeen door [X] is gesteld, gelet op de betwisting daarvan door [Y] , is niet komen vast te staan dat er een verband is tussen het in de mestsilo (mogelijk) aanwezige spuiwater en het ongeval. [X] heeft dit bij herhaling gesteld, maar onderbouwing ontbreekt. Dit leidt tot het oordeel dat [X] ook onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat er sprake is van het hiervoor genoemde verband om haar tot nader bewijs toe te laten.

6.12.
Voor zover [X] heeft opgeworpen dat [Y] met het toevoegen van spuiwater de meststoffenwetgeving heeft overtreden en [Y] haar ten onrechte niet heeft geïnformeerd over het spuiwater, gaat de rechtbank daaraan voorbij, nu deze stellingen gelet op het voorgaande niet tot een ander oordeel leiden.

6.13.
De vorderingen van [X] zullen gelet op het voorgaande worden afgewezen.ECLI:NL:RBNNE:2017:3880