Rb Utrecht 040209 handletsel ingeleende zzp-er, inlenende zzp-er, hoofd- en onderaannemer hoofd aans
- Meer over dit onderwerp:
Rb Utrecht 040209 handletsel ingeleende zzp-er, inlenende zzp-er, hoofd- en onderaannemer hoofdelijk aansprakelijk
13. De kantonrechter zal eerst onderzoeken of [D.] en/of Bam en/of Wibo
op de voet van artikel 7:658, lid 4 BW overeenkomstig de eerste drie
leden van dat artikel aansprakelijk zijn voor de schade van [K.]. Voor
zover dat niet het geval is zullen de andere grondslagen van de
vordering worden besproken en zal zonodig de vraag worden beantwoord of
tussen [D.] en [K.] een overeenkomst van opdracht of een overeenkomst
van aanneming van werk tot stand is gekomen.
14. De omstandigheid dat in de wetsgeschiedenis van het vierde lid van
artikel 7:658 BW degene die arbeid door anderen dan eigen personeel
laat verrichten veelal wordt aangeduid als 'inlener', brengt niet mee
dat de bescherming die het vierde lid biedt, beperkt is tot
uitzendkrachten. Uit de wetsgeschiedenis (Tweede Nota van Wijziging,
kamerstukken II 1997-1998, 25263, nr. 14, p. 6) volgt reeds dat de
onderhavige bepaling eveneens toepasselijk is op een persoon die
krachtens een stage-overeenkomst arbeid verricht. Uit het arrest van
Hof Arnhem van 11 januari 2005 (LJN AS2588) blijkt dat het hof van
oordeel is dat een vrijwilliger een beroep op deze bepaling kan doen en
uit het vonnis in kort geding van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 9
juli 2007 (LJN BA 9363) dat deze bepaling naar het oordeel van de
voorzieningenrechter aan een ZZP'er ten dienste staat. De kantonrechter
is mede gelet op dat een en ander van oordeel dat ook een persoon die
niet is verbonden in enige arbeidsovereenkomst, zich op de onderhavige
bepaling kan beroepen. De stelling dat aan de werking van het vierde
lid van artikel 7:658 BW in de weg staat dat [K.] de onderhavige arbeid
heeft verricht in het kader van zijn eenmansbedrijf treft daarom
evenmin doel als de stelling dat aan die bepaling geen betekenis
toekomt bij het ontbreken van een gezagsverhouding. In verband met dat
laatste stelt de kantonrechter overigens vast dat Bam, Wibo noch [D.]
stellen dat zij niet de mogelijkheid hadden instructies aan [K.] te
geven met betrekking tot de uitvoering van zijn werkzaamheden. Dat
vorenbedoelde stellingen niet opgaan is ook in overeenstemming met de
achtergrond van die bepaling, te weten dat de vrijheid van degene die
werkzaamheden door eigen personeel of door anderen laat verrichten niet
van invloed behoort te zijn op zijn aansprakelijkheid. De omstandigheid
dat de arbeidsinspectie een richtlijn hanteert die vermeldt dat zij
geen ongevallen van niet-werknemers in behandeling neemt wanneer het
een werkgever of een zelfstandige zonder personeel betreft, doet daar,
wat daar ook van zij, niet aan af. De ratio van het vierde lid van
artikel 7:658 BW brengt naar het oordeel van de kantonrechter voorts
mee dat degene die arbeid in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf
arbeid laat verrichten door een persoon met wie hij geen
arbeidsovereenkomst heeft, zijn aansprakelijkheid jegens die persoon
niet kan ontlopen door hem die arbeid niet rechtstreeks maar via
tussenschakels, zoals onderaannemers, te laten verrichten. Hetgeen
partijen op het punt van de toepasselijkheid van het vierde lid van
artikel 7:658 BW overigens naar voren hebben gebracht laat hun
aansprakelijkheid voor de gevolgen van het [K.] overkomen ongeval,
althans voor zover aan de eisen die in de eerste drie leden van dat
artikel worden gesteld wordt voldaan, onverlet.
15. Gelet op het vorenoverwogene kan het antwoord op de vraag of [D.]
en [K.] waren verbonden in een overeenkomst van opdracht, zoals [D.]
stelt of in een overeenkomst van aanneming van werk, zoals [K.] stelt,
in het midden blijven. Vast staat dat [D.] zich professioneel bezig
houdt met het bouwen (lijmen) van uit kalkzandsteenelementen bestaande
wanden, alsmede dat hij, zoals hiervoor is overwogen, [K.], met wie hij
geen arbeidsovereenkomst heeft, heeft ingeschakeld om hem daarbij te
assisteren. [D.] heeft [K.] aldus arbeid laten verrichten in de
uitoefening van zijn bedrijf.
16. Bam en Wibo exploiteren elk een aannemingsbedrijf dat zich onder
meer bezighoudt met het bouwen van woningen. Dat Bam en Wibo niet alle
werkzaamheden die behoren bij het tot stand brengen van het onderhavige
werk zelf uitvoeren, maar daarvoor derden, zoals onder-aannemers,
inschakelen, zoals in casu het geval is voor het lijmen van
kalkzandsteenele-menten, betekent niet dat het werk dat zij door die
derden laten verrichten, niet kan worden aangemerkt als te behoren tot
hun normale werkzaamheden. Het oprichten van wanden uit
kalkzandsteenelementen merkt de kantonrechter daarom aan als behorend
tot de normale werkzaamheden van een aannemingsbedrijf. Ook ten aanzien
van Bam en Wibo geldt daarom dat zij [K.], met wie zij geen
arbeidsovereenkomst hebben, arbeid hebben laten verrichten in de
uitoefening van hun bedrijf.
17. Omdat gesteld noch gebleken is dat de schade van [K.] het gevolg is
van zijn opzet of bewuste roekeloosheid zijn Bam, Wibo en [D.], wanneer
zij tekort zijn geschoten in hun zorgplicht, aansprakelijk voor de
schade van [K.].
18. De stelling van [K.] dat [D.] het passtuk lager en zijdelings had
kunnen aanvoeren, is onweersproken gebleven. Dat betekent dat er van
moet worden uitgegaan dat er een andere dan de door [D.] gebezigde
werkwijze voorhanden was welke het risico dat de blokkenklem op het
naastgelegen spouwblad terecht zou komen met opheffing van de
afklemming van de bokkenklem en het losschieten van het passtuk tot
gevolg, niet in zich draagt.
19. De door [D.] gehanteerde werkwijze bestaande uit de positionering
van het passtuk boven en op zeer korte afstand van de gereed zijnde
spouwmuur en het vervolgens laten zakken daarvan, bracht het
voorzienbare en zich in casu verwezenlijkte risico mee, dat het passtuk
of de blokkenklem op de gereed zijnde spouwmuur terecht zou komen
waardoor het passtuk zou vallen. Die werkwijze is naar het oordeel van
de kantonrechter dermate gevaarzettend, dat [D.] die werkwijze, bij het
voorhanden zijn van, vorenbedoelde, andere werkwijze zonder dat risico,
niet had mogen bezigen. Reeds daaruit volgt dat [D.] niet aan de
zorgplicht, zoals bedoeld in artikel 7:658 lid 1 BW, welke hem
verplicht tot het treffen van zodanige maatregelen en het geven van
zodanige aanwijzingen als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat
de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt,
heeft voldaan.
20. Er nog van afgezien of het toestaan door Bam en Wibo van het
gebruik bij het lijmen van kalksteenelementen van een werktuig als de
onderhavige warrybok met een blokkenklem die zonder bediening kan
ontspannen, met alle risico's van dien, al niet de conclusie
rechtvaardigt dat Bam en Wibo hun zorgplicht niet zijn nagekomen, is de
kantonrechter van oordeel dat bij de onderhavige werkwijze bestaande
uit het met behulp van een warrybok voorzien van de onderhavige
blokkenklem, bouwen van een muur die op zeer korte afstand wordt
gebouwd van een reeds op hoogte gebrachte muur, eerst aan de zorgplicht
is voldaan wanneer instructies zijn gegeven met het oog op de te
hanteren werkwijze en het voorkomen van een ongeval zoals dat heeft
plaatsgevonden en met het uitvoeren van toezicht op de naleving van die
instructies. Gesteld noch gebleken is dat het geven van instructies en
het toezien op de naleving daarvan niet van Bam en Wibo kon worden
gevergd.
21. Ter zake van de zorgplicht volstaat Bam met de algemene stelling
dat zij door middel van werkbesprekingen voldoende aan de betrokken
bedrijven en personen duidelijk heeft gemaakt, hoe de diverse
werkzaamheden - mede wat de onderlinge afstemming betreft - verricht
moesten worden, alsmede dat zij de veiligheidsaspecten adequaat heeft
gecoördineerd en regelmatig veiligheidsinspecties heeft laten
uitvoeren. Ter onderbouwing verwijst zij naar de in rechtsoverweging
1.g opgenomen antwoorden van Van der Cruijsen op de vragen van Soer.
22. Wibo stelt, al even algemeen, dat voldoende invulling is gegeven
aan de taken inzake V&G coördinatie, alsmede dat er regelmatig
veiligheidsinspecties zijn uitgevoerd. Zij verwijst daartoe naar de
vermelding in de conclusie(s) in het rapport van Aboma Keboma dat Bam
als V&G-coördinator voldoende invulling heeft gegeven aan de taken
inzake V&G-coördinatie in de uitvoeringsfase en eveneens naar
vorenbedoelde door Van der Cruijsen gegeven antwoorden op vragen van
Soer. Wibo hecht in dat verband voorts betekenis aan de omstandigheid
dat de Arbeidsinspectie geen (boete)rapport heeft opgesteld. Verder
spreekt Wibo van: "allerlei huishoudelijke regels en
veiligheidsmaatregelen", welke in het verslag van het projecthandboek
van Bam zijn vermeld.
23. Bam en Wibo stellen aldus niet dat zij zorg hebben gedragen voor
het geven van vorenbedoelde specifieke instructies of dat zij er op
hebben toegezien dat die door [D.] werden gegeven, ter voorkoming van
een ongeval zoals dat zich in casu heeft voorgedaan. Naar het oordeel
van de kantonrechter hebben Bam en Wibo door dergelijke specifieke
instructies niet te geven niet aan hun zorgplicht voldaan.
24. Gelet op artikel 6:102 BW, zijn [D.], Bam en Wibo hoofdelijk
aansprakelijkheid voor de schade van [K.]. De bepaling van hetgeen
[D.], Bam en Wiibo in hun onderlinge verhouding jegens elkaar moeten
bijdragen, behoeft in het kader van deze procedure niet plaats te
vinden. Dat komt aan de orde in de tussen hen aanhangige
vrijwaringsprocedures.
25. Naar het oordeel van de kantonrechter rechtvaardigt de
omstandigheid dat Bam, Wibo en [D.] verdeeld zijn over de
schadeplichtigheid en over de omstandigheid dat de omvang van de schade
van [K.] thans onvoldoende vast staat, toewijzing van de gevorderde
verwijzing naar een schadestaatprocedure. In die procedure kan ook het
debat over (de omvang van) de buitengerechtelijke incassokosten
plaatsvinden.
26. [K.] vordert te verklaren voor recht dat ook Allianz, Zurich en
Fortis aansprakelijk zijn voor het ongeval van 29 november 2005 waarbij
[K.] ernstig (hand)letsel heeft opgelopen en hij vordert ook hun
hoofdelijke veroordeling tot vergoeding van alle door [K.] als gevolg
van dit ongeval geleden en nog te lijden materiële en immateriële
schade. De gevorderde verklaring voor recht kan niet worden gegeven
voor zover die betrekking heeft op Allianz, Zurich en Fortis, omdat zij
niet aansprakelijk zijn voor (de gevolgen van) het ongeval. Mede gelet
op hetgeen hiervoor is overwogen zullen Allianz, Zurich en Fortis
echter wel hoofdelijk worden veroordeeld tot vergoeding van de in de
schadestaatpprocedure vast te stellen schade van [K.], althans voor
zover zij in dat verband tot uitkering aan hun onderscheiden
verzekerden zijn gehouden. LJN BH2287