Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Utrecht 280410 inlenende werkgever aansprakelijk voor letsel; tussenpersoon aansprakelijk voor onvoldoende verzekering

Rb Utrecht 280410 inlenende werkgever aansprakelijk voor letsel; tussenpersoon aansprakelijk voor onvoldoende verzekering
4.1. Op 23 april 2007 heeft een arbeidsongeval plaatsgevonden waarbij [benadeelde] , werknemer van [aannemersbedrijf X] BV, ernstig letsel heeft opgelopen.

4.2. [inlener] heeft op 23 april 2007 aan [benadeelde] gevraagd hem te helpen met het verplaatsen van triplexplaten op het dak van een in opdracht van [inlener] te bouwen bedrijfspand aan de Nijverheidsweg 6 te Maarssen. Bij deze werkzaamheden is [benadeelde] in één van de op het dak aanwezige uitsparingen voor nog aan te brengen technische installaties gestapt en circa 8 meter naar beneden gevallen en op een betonnen vloer terechtgekomen. De veiligheidsnetten die eerder in/onder de uitsparingen in het dak waren aangebracht, waren op 21 april 2007 door één van de door [inlener] voor de bouw ingeschakelde bedrijven verwijderd. [benadeelde] heeft als gevolg van de val onder meer een schedelbasisfractuur, een verbrijzelde arm, gebroken rug- en nekwervels, een gescheurde milt, een ingeklapte en geperforeerde long en gebroken ribben, bekken, schaambeen, schouder en sleutelbeen opgelopen.

4.3. [aannemersbedrijf X] BV heeft als (formele) werkgever van [benadeelde] de aansprakelijkheid voor het onderhavige ongeval erkend. Delta Lloyd regelt de schade van [benadeelde] uit hoofde van de bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering van [aannemersbedrijf X] BV.

4.4. [inlener] heeft een boete-kennisgeving van de Arbeidsinspectie ontvangen naar aanleiding van het ongeval op 23 april 2007 die, nadat [inlener] zijn zienswijze hierop had gegeven, in een definitieve beschikking is uitgemond waarbij een boete is opgelegd. Het hiertegen door [inlener] ingestelde bezwaar is ongegrond verklaard bij beslissing op bezwaar van 24 april 2008.

5. Het geschil

5.1. Delta Lloyd en [aannemersbedrijf X] BV vorderen - samengevat - een verklaring voor recht dat [inlener] aansprakelijk en draagplichtig is voor de schade die [benadeelde] geleden heeft als gevolg van het ongeval op 23 april 2007, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. De vorderingen van Delta Lloyd en [aannemersbedrijf X] BV zijn gebaseerd op aansprakelijkheid van [inlener] op de voet van artikel 7:658 lid 4 BW en subsidiair op de artikelen 6:162 BW en 6:174 BW. De vorderingsgerechtigdheid van [aannemersbedrijf X] BV is ontleend aan het verhaalsrecht van artikel 6:107a BW. [aannemersbedrijf X] BV vordert daarnaast een verklaring voor recht dat [inlener] de toekomstige schade van [aannemersbedrijf X] BV in verband met het ongeval dient te vergoeden. Delta Lloyd vordert ook nog betaling van € 10.000,- zijnde het door haar voor het uitbrengen van de dagvaarding aan [benadeelde] verstrekte voorschot op de door hem geleden en te lijden schade, dit alles met veroordeling van [inlener] in de proceskosten waaronder de kosten van de in deze zaak onder [inlener] gelegde beslagen.

5.2. Ter comparitie hebben Delta Lloyd en [aannemersbedrijf X] BV medegedeeld dat de vordering tegen gedaagde sub 2 als ingetrokken kan worden beschouwd dan wel door de rechtbank kan worden afgewezen omdat het duidelijk is geworden dat Eurofitness Centre Utrecht B.V. niet bij de zaak betrokken is. Voorzover over [inlener] wordt gesproken in het navolgende, wordt daarmee op gedaagde sub 1 gedoeld.

5.3. [inlener] verweert zich met de stelling geen werkgever te zijn geweest van [benadeelde] in de zin van artikel 7:658 BW nu [inlener] de werkzaamheden niet liet verrichten in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf en er geen gezagsverhouding bestond. In dat kader stelt [inlener] zich subsidiair op het standpunt dat de zorgplicht ten aanzien van de veiligheidsmaatregelen bij het uitvoeren van de werkzaamheden niet op hem maar op [aannemersbedrijf X] BV rustte. [inlener] stelt zich verder op het standpunt dat het ontbreken van de veiligheidsnetten niet aan hem toegerekend kan worden. Meer subsidiar is [inlener] van oordeel dat [benadeelde] bewust roekeloos als bedoeld in artikel 7:658 lid 2 BW heeft gehandeld en dat hij daarom niet draagplichtig kan zijn voor de schade. Voorts meent [inlener] dat artikel 7:962 lid 3 subrogatie door Delta Lloyd in de rechten van [aannemersbedrijf X] BV uitsluit en dat de vordering van Delta Lloyd om die reden moet worden afgewezen. Indien en voorzover al deze verweren zouden worden verworpen meent [inlener] niet draagplichtig te zijn in de onderlinge relatie tot [aannemersbedrijf X] BV omdat hij niet verzekerd is voor schade als de onderhavige en [aannemersbedrijf X] BV wel.

5.4. Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover relevant, worden ingegaan.

6. De beoordeling

De primaire grondslag; aansprakelijkheid op basis van artikel 7:658 BW

6.1. Het meest verstrekkende verweer van [inlener] in dit kader is dat hij niet als werkgever in de zin van artikel 7:658 BW van [benadeelde] op 23 april 2007 aangemerkt kan worden omdat er geen sprake van een gezagsverhouding was en de werkzaamheden niet verricht werden ter uitoefening van het beroep of bedrijf van [benadeelde]. Voor de beoordeling hiervan is het volgende van belang. [aannemersbedrijf X] BV heeft op regiebasis verschillende werkzaamheden voor [inlener] verricht in het kader van de bouw van het bedrijfspand aan de Nijverheidsweg 6. Deze werkzaamheden werden achteraf gedeclareerd aan [inlener] en door hem betaald. [inlener] was de opdrachtgever van het project en heeft tevens de bouwdirectie gevoerd. Tijdens de comparitie heeft hij verklaard projectontwikkelaar van het bouwproject te zijn geweest. Daarmee staat voldoende vast dat [inlener] in de uitoefening van beroep of bedrijf handelde. In het kader van deze werkzaamheden gaf hij opdrachten aan [aannemersbedrijf X] BV en die werden uitgevoerd, onder meer door [benadeelde] . Er is daarmee naar het oordeel van de rechtbank sprake van inlening als bedoeld in artikel 7:658 lid 4 BW, zodat het primaire verweer moet worden verworpen.

6.2. [inlener] heeft in dit kader subsidiair aangevoerd dat de zorgverplichting terzake van het treffen van veiligheidsmaatregelen op 23 april 2007 op [aannemersbedrijf X] BV rustte. Tijdens de comparitie heeft [inlener] echter erkend dat aan [aannemersbedrijf X] BV geen werkzaamheden zijn opgedragen die het dak van het in aanbouw zijnde pand betroffen. Daarmee staat reeds vast dat op [aannemersbedrijf X] BV geen zorgverplichting voor de situatie op het dak op 23 april 2007 rustte maar dat die zorgverplichting op [inlener] als inlener rustte en dat aan [aannemersbedrijf X] BV dus geen (gedeeltelijke) eigen schuld en een daarmee corresponderende interne draagplicht in de verhouding tot [inlener] kan worden toegerekend. De rechtbank verwijst verder naar het onder 4.4 weergegeven feit dat aan [inlener] een boete is opgelegd wegens het niet naleven van de Arbeidsomstandighedenwet of andere publiekrechtelijke regelgeving ter zake van arbeidsomstandigheden. Dit brengt met zich dat [inlener] in beginsel aansprakelijk is te achten voor als gevolg van de desbetreffende normschending(en) opgetreden letselschade.

6.3. [inlener] heeft nog aangevoerd dat hem niet toe te rekenen valt dat één van de door hem ingeschakelde aannemers de valnetten had verwijderd in strijd met de door hem gegeven instructies. Deze stelling verwerpt de rechtbank op basis van de hiervoor aangenomen zorgverplichting van [benadeelde]. [inlener] heeft bovendien zelf vastgesteld voordat hij met [benadeelde] het dak opging dat de veiligheidsnetten - ten onrechte -ontbraken zonder dat hij daar consequenties aan heeft verbonden. Niet alleen is [inlener] aansprakelijk voor fouten van door hem ingeschakelde hulppersonen, maar in het onderhavige geval berust zijn aansprakelijkheid ook op het nalaten adequate veiligheidsmaatregelen te treffen toen hij zelf had vastgesteld dat die ontbraken.

6.4. Het beroep op bewuste roekeloosheid van [benadeelde] verwerpt de rechtbank eveneens. Dit beroep is door [inlener] ingevuld met een verwijzing naar het feit dat [benadeelde] zelfverklaard heeft tegenover de Arbeidsinspectie dat hij de triplexplaten horizontaal heeft gedragen in plaats van verticaal omdat [inlener] zelf- met wie hij de platen droeg - onhandig met de platen omging. Ook als aangenomen zou moeten worden dat het uit een oogpunt van veiligheid beter is om bij het handmatig vervoeren van triplexplaten deze verticaal te dragen, duidt het niet naleven van deze veiligheidsmaatregel naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval niet op bewuste roekeloosheid aan de zijde van [benadeelde] . Gesteld noch gebleken is immers dat [benadeelde] zich daadwerkelijk bewust is geweest van een mogelijk roekeloos karakter van deze gedraging. Het zich daadwerkelijk bewust zijn van het roekeloze karakter van een gedraging voorafgaand aan het zich voordoen van een ongeval is volgens vaste jurisprudentie vereist om tot niet-aansprakelijkheid van de werkgever of inlener te kunnen concluderen, na toetsing van alle relevante omstandigheden, en aan die voorwaarde is niet voldaan in deze zaak.

6.5. [inlener] heeft zich ter afwering van zijn draagplicht, bezien in de relatie tot [aannemersbedrijf X] BV, nog beroepen op de omstandigheid dat hij niet verzekerd is voor schade als de onderhavige en [aannemersbedrijf X] BV wel. Hierover oordeelt de rechtbank als volgt. Vast staat dat [inlener] een CAR-verzekering voor het onderhavige project heeft afgesloten. Onder deze verzekering was de aansprakelijkheid van [inlener] (als inlener) voor arbeidsongevallen niet meeverzekerd. Het ontbreken van een adequate verzekeringsdekking voor een ongeval als heeft plaatsgevonden op 23 april 2007 maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat daardoor zijn interne draagplicht ten opzichte van de formele werkgever [aannemersbedrijf X] BV zou komen te vervallen of vermindert. Daarbij speelt onder meer een rol dat de aansprakelijkheid van [aannemersbedrijf X] BV gebaseerd is op haar formele werkgeverschap, terwijl de materiële verantwoordelijkheid voor het ontstaan van het ongeval op [inlener] als inlener rust. Tegen deze achtergrond valt niet in te zien waarom [aannemersbedrijf X] BV draagplichtig gemaakt zou kunnen worden op grond van het verzuim van [inlener] om een adequate verzekering af te sluiten. Dat zou wellicht anders kunnen zijn in de situatie waarin ook ten aanzien van [aannemersbedrijf X] BV een gedeeltelijke draagplicht zou zijn aangenomen maar die situatie doet zich hier niet voor.

6.6. [inlener] heeft nog betwist dat Delta Lloyd gesubrogeerd is in de rechten van [aannemersbedrijf X] BV omdat naar zijn mening artikel 7:962 lid 3 BW daaraan in de weg zou staan. De daartoe gehanteerde redenering van [inlener] is dat als aangenomen zou worden dat [inlener] als werkgever in de zin van artikel 7:658 lid 4 heeft te gelden, dat dan subrogatie zou zijn uitgesloten op grond van de opsomming in artikel 7:962 lid 3. Hoewel [inlener] zich daar niet expliciet over uitlaat, neemt de rechtbank op grond van zijn verdere betoog aan dat hij het oog heeft op de kring van personen van wie mag worden aangenomen dat de verzekering mede in hun belang is gesloten omdat de relatie tot de verzekeringnemer of verzekerde duurzaam van aard is. Specifiek lijkt [inlener] zich te beroepen op de volgende in artikel 7:962 lid 3 genoemde categorie ten aanzien waarvan de betalende verzekeraar niet subrogeert: " de werkgever van de verzekerde, of degene die in dienst staat tot dezelfde werkgever als de verzekerde."
De rechtbank verwerpt dit verweer. Dat de rechtbank aangenomen heeft dat [inlener] aansprakelijk is te achten op de voet van artikel 7:658 lid 4 brengt nog niet met zich dat hij als werkgever in de zin van artikel 7:962 lid 3 heeft te gelden, en bovendien betreft het hier een bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering waarbij [aannemersbedrijf X] BV de verzekerde is van Delta Lloyd en niet [benadeelde] . Van een relatie tussen [inlener] en [aannemersbedrijf X] BV die duurzaam van aard is waardoor de verzekering mede in het belang van [inlener] geacht zou moeten worden te zijn afgesloten is in het geheel geen sprake. [aannemersbedrijf X] BV heeft naar aan te nemen valt een bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering ter bescherming van haar eigen vermogen afgesloten en niet mede ter bescherming van het vermogen van derden.

6.7. Daarmee staat vast dat de primaire grondslag van artikel 7:658 BW de vorderingen jegens [inlener] kan dragen en dat Delta Lloyd gesubrogeerd is in de rechten van [aannemersbedrijf X] BV.

6.8. De gevorderde verklaring voor recht dat [inlener] aansprakelijk is voor de schade die [benadeelde] ten gevolge van het ongeval op 23 april 2007 heeft geleden kan daarom worden toegewezen.

in de vrijwaringszaak

7. De feiten

7.1. [vennoot 1] en [vennoot 2] zijn de vennoten van de vennootschap onder [tussenpersoon]. De vennootschap en de beide vennoten worden hierna tezamen aangeduid als: [tussenpersoon].

7.2. [inlener] heeft door tussenkomst van [tussenpersoon] een CAR-verzekering afgesloten bij Nationale Nederlanden in verband met het bouwproject aan de Nijverheidsweg 6 te Maarssen. De verzekering is tot stand gekomen op basis van een door [inlener] ingevuld aanvraagformulier.

7.3. Op het aanvraagformulier is door [inlener] ingevuld dat hij aanvrager van de verzekering is en als beroep heeft hij 'ontwikkelaar' ingevuld. Daarnaast heeft [inlener] vermeld dat hij (ook) opdrachtgever en aannemer van het te bouwen werk aan de Nijverheidsweg 6 te Maarssen is. Verder is in antwoord op de vragen 17 en 18 op het aanvraagformulier vermeld door [inlener] dat hij, als aannemer, geen aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijven heeft afgesloten en dat hij, als opdrachtgever, geen particuliere aansprakelijkheidsverzekering heeft afgesloten. Als te verzekeren rubriek is alleen rubriek I (Het Werk) ingevuld.

7.4. [tussenpersoon] heeft het aanvraagformulier doorgestuurd naar Nationale Nederlanden en op basis daarvan is een polis afgegeven. Op de afgegeven polisbladen is vermeld dat er alleen dekking voor rubriek I (Het Werk) wordt verleend onder de polis.

8. Het geschil

8.1. [inlener] vordert veroordeling van [tussenpersoon] tot al hetgeen waartoe [inlener] in de hoofdzaak veroordeeld mocht worden met inbegrip van de proceskosten in hoofd- en vrijwaringszaak.

8.2. [inlener] baseert zijn vordering hierop dat hij van mening is dat van [tussenpersoon] als redelijk handelend en zorgvuldig tussenpersoon verwacht had mogen worden dat hij na ontvangst van het door [inlener] ingevulde aanvraagformulier contact had opgenomen met [inlener] over het ontbreken van een aansprakelijkheidsdekking bij [inlener] in het kader van het door [inlener] uit te voeren bouwproject, dit mede omdat [inlener] via de rechtsvoorganger van [tussenpersoon], van der Hoven, eerder een CAR-verzekering had aangevraagd en in dat kader de rubriek aansprakelijkheid wel meeverzekerd was.

8.3. [tussenpersoon] verweert zich als volgt. Hij stelt telefonisch benaderd te zijn door [inlener] en in dat kader voorgesteld te hebben dat [inlener] langs zou komen om het aanvraagformulier bij hem op kantoor in te vullen. Dit zou [inlener] geweigerd hebben, waarna het ingevulde aanvraagformulier door [tussenpersoon] is ontvangen en doorgestuurd naar Nationale Nederlanden. [tussenpersoon] stelt zich op het standpunt dat [inlener] ontvangen heeft waar hij om gevraagd heeft; een CAR-verzekering zonder aansprakelijkheidsdekkmg. Voor een eigen onderzoeksplicht ziet [tussenpersoon] geen reden omdat [inlener] een professionele partij is op het gebied van de bouw van woningen en kantoorpanden. Daarnaast was de aanvraag volgens [tussenpersoon] gedaan in de hoedanigheid van ontwikkelaar en wordt de rubriek aansprakelijkheid dan in de regel niet meeverzekerd omdat aangenomen wordt dat die aansprakelijkheid onder de AVB van de aannemer is verzekerd. [tussenpersoon] kon en mocht het aanvraagformulier zo uitleggen dat [inlener] in het project participeerde als opdrachtgever.

8.4. Subsidiair beroept [tussenpersoon] zich op eigen schuld van [inlener] nu deze geweigerd zou hebben een kennismakingsgesprek te voeren met [tussenpersoon] en daarmee zou hebben bijgedragen aan de situatie dat [tussenpersoon] niet kon onderkennen dat mogelijk in een aansprakelijkheidsdekkmg moest worden voorzien. Het beroep op eigen schuld is verder gebaseerd op de stelling dat [inlener] in de polisbladen had kunnen lezen dat er geen aansprakelijkheidsdekkmg bestond en dat hij als professioneel ondernemer wist dat hij als aannemer aansprakelijkheidsrisico's loopt.

8.5. Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover relevant, worden ingegaan.

9. De beoordeling

9.1. De te hanteren maatstaf ter beoordeling van de vraag of [tussenpersoon] jegens [benadeelde] tekortgeschoten is verwoord in HR 10 januari 2003, NJ 2003, 375 en luidt:
"Een assurantietussenpersoon dient tegenover zijn opdrachtgever de zorg te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht. Het is zijn taak te waken voor de belangen van de verzekeringnemers bij de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen. "

9.2. De stelling van [tussenpersoon] dat hij [inlener] heeft uitgenodigd om het aanvraagformulier in te vullen is door [inlener] ter gelegenheid van de comparitie weersproken. Voor de beoordeling van de zaak is van belang dat [tussenpersoon] het verzoek om een CAR-verzekering voor [inlener] tot stand te brengen heeft behandeld en zonder nadere vragen te stellen het door [inlener] ingevulde aanvraagformulier heeft doorgezonden naar Nationale Nederlanden. [inlener] heeft voorts betwist dat hij voor wat betreft de bouw als een professionele partij heeft te gelden en [tussenpersoon] heeft zijn stellingen op dit punt niet nader onderbouwd. In ieder geval zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die afdoen aan de verantwoordelijkheid van [tussenpersoon] als tussenpersoon om de portefeuille van [inlener] zorgvuldig te beheren. Het aanvraagformulier van [inlener] roept naar het oordeel van de rechtbank zoveel vragen op, juist met betrekking tot de gewenste dekking, dat [tussenpersoon] de aanvraag niet zonder een en ander bij [inlener] na te vragen en/of aan de orde te stellen had mogen doorzenden. Dat [tussenpersoon], zoals hij tijdens de comparitie verklaarde, zelf geen verstand heeft van 'de bouw' en meende dat aansprakelijkheid gedekt zou zijn onder de af te sluiten CAR-verzekering doet daaraan niet af, maar geeft veeleer aan dat [tussenpersoon] zich onvoldoende heeft vergewist van de aard en omvang van de door [inlener] gewenste verzekeringsdekking.

9.3. Het argument dat [inlener] in zijn hoedanigheid van (project)ontwikkelaar de CAR-verzekering zou hebben aangevraagd en dat daarom geen aansprakelijkheidsdekking tot stand is gekomen en ook niet behoefde te komen verwerpt de rechtbank op grond van het volgende. Aanvraagformulieren als de onderhavige dienen in hun geheel beoordeeld te worden en daarbij moet acht geslagen worden op hetgeen naar voren komt uit alle daarin neergelegde informatie, in onderling verband en samenhang bezien. Voor [tussenpersoon] - en overigens ook voor Nationale Nederlanden - had het na lezing van het aanvraagformulier duidelijk moeten zijn dat [inlener] als ontwikkelaar, opdrachtgever als aannemer meende op te treden en dat hij in geen van die hoedanigheden over een aansprakelijkheidsverzekering beschikte die dekking zou kunnen bieden bij een arbeidsongeval. Een redelijk handelend en zorgvuldig tussenpersoon kan dan niet volstaan met een beoordeling van alleen het door de aanvrager opgegeven beroep omdat duidelijk is dat dezelfde aanvrager ook in andere hoedanigheden optreedt bij het te verzekeren werk en in die hoedanigheden evenmin verzekerd is tegen aansprakelijkheid. Uit een brief die [tussenpersoon] [inlener] schreef op 11 juli 2007 blijkt dat [tussenpersoon] dit punt heeft onderkend. Hij schrijft dan aan [inlener] dat een aannemer ten allen tijde over een aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijven dient te beschikken en dat uit het aanvraagformulier blijkt dat dit niet het geval was ten tijde van de aanvraag. Hetgeen [tussenpersoon] hier schrijft komt de rechtbank juist voor en juist daarom had [tussenpersoon] na lezing van het aanvraagformulier [inlener] dienen te adviseren over het bestaande gat in zijn verzekeringsdekking. Door dit na te laten heeft hij niet de zorgvuldigheid en vakbekwaamheid betoond die van een redelijk handelend tussenpersoon verwacht mag worden.

9.4. Het subsidiair door [tussenpersoon] gedane beroep op eigen schuld is gegrond op twee pijlers. Ten eerste zou [inlener] geweigerd hebben om een kennismakingsgesprek met [tussenpersoon] aan te gaan nadat laatstgenoemde de assurantieportefeuille van Van den Hoven, waartoe de verzekeringen van [inlener] behoorden, had overgenomen en hij zou het aanbod van [tussenpersoon] om het aanvraagformulier samen in te vullen hebben afgewezen.Dat laatste is door [inlener] betwist en niet nader onderbouwd, zodat de rechtbank aan deze gestelde omstandigheid voorbijgaat. [inlener] zou - door niet in te gaan op de uitnodiging van [tussenpersoon] - hebben bijgedragen aan de situatie dat [tussenpersoon] niet kon onderkennen dat er mogelijk een aansprakelijkheidsdekking tot stand gebracht moest worden. De rechtbank overweegt hierover dat het niet voeren van een kennismakingsgesprek niet in voldoende verband staat met de beoordeling van een aanvraagformulier voor een CAR-verzekering om eigen schuld aan de zijde van [inlener] te kunnen aannemen. Voor zover een verband tussen het niet voeren van een kennismakingsgesprek en de beoordeling van het onderhavige aanvraagformulier aanwezig geacht zou moeten worden, had het ontbreken van specifieke kennis over [inlener] als klant juist voor [tussenpersoon] aanleiding moeten zijn om alsnog contact met [inlener] op te nemen. De tweede pijler betreft de omstandigheid dat [inlener] uit de hem toegestuurde polisbladen had moeten afleiden dat er geen aansprakelijkheidsdekking bestond. Niet valt in te zien waarom deze omstandigheid tot eigen schuld aan de zijde van [inlener] zou kunnen leiden. Hij had op het aanvraagformulier alleen rubriek I (Het Werk) als te verzekeren aangemerkt zodat de polis overeenstemde met zijn aanvraag en het lag juist op de weg van [tussenpersoon] als verzekeringstussenpersoon om hem in het licht van de overige uit het aanvraagformulier blijkende omstandigheden te waarschuwen dat er geen aansprakelijkheidsdekking bestond voor door [inlener] als ontwikkelaar, opdrachtgever en/of aannemer te lopen risico's. Het beroep op eigen schuld wordt daarmee verworpen.

9.5. Daarmee ligt de vrijwaringsvordering voor toewijzing gereed, daaronder begrepen de veroordeling in de proceskosten in de hoofdzaak. Gelet op het feit dat in de hoofdzaak verklaringen voor recht uitgesproken zullen worden met verwijzing naar de schadestaatprocedure kan [tussenpersoon] niet zonder meer veroordeeld worden tot hetgeen [inlener] in de hoofdzaak is veroordeeld, [tussenpersoon] is immers geen partij bij de schadestaatprocedure. De vordering zal daarom worden toegewezen zoals hierna opgenomen.

9.6. [tussenpersoon] heeft aangevoerd dat op de door hem te vergoeden schade in mindering dient te worden gebracht de premie die [inlener] voor een aansprakelijkheidsverzekering had moeten betalen. Dat standpunt acht de rechtbank juist. Ervan uitgaande dat partijen over de hier bedoelde premie op eenvoudige wijze buiten rechte overeenstemming kunnen bereiken zal dit in het dictum van dit vonnis verwerkt worden als te verrekenen post, waarbij uitgegaan dient te worden van de kosten volgend uit het tot stand komen van adequate verzekeringsdekking kort na het aanvragen van de onderhavige verzekering. PIV-site