Overslaan en naar de inhoud gaan

RBAMS 130625 ZZP-er verbrijzelt pink; dat eiser t.t.v. ongeval steigerwerkzaamheden heeft verricht voor opdrachtgevers komt niet vast te staan

RBAMS 130625 ZZP-er verbrijzelt pink; dat eiser t.t.v. ongeval steigerwerkzaamheden heeft verricht voor opdrachtgevers komt niet vast te staan

2De feiten

2.1.

[eiser 1] werkt als zzp’er en heeft in 2020 meermalen werkzaamheden uitgevoerd in opdracht van [eiser 2] .

2.2.

[eiser 2] drijft een eenmanszaak onder de naam [handelsnaam] en houdt zich bezig met onder meer grondverzetwerkzaamheden.

2.3.

HD is een aannemingsbedrijf. Zij maakt deel uit van de HD Star Groep B.V., waartoe ook de vennootschap Startech B.V. (hierna: Startech) behoort.

2.4.

[eiser 1] heeft in ieder geval op 7, 8 en 9 september 2020 werkzaamheden verricht in opdracht van [eiser 2] .

2.5.

Op 10 september 2020 heeft [eiser 2] [eiser 1] naar het ziekenhuis gebracht in verband met een wond aan zijn rechterpink.

2.6.

Bij factuur van 14 september 2020 heeft [eiser 1] aan [eiser 2] voor werkweek 37 (te weten: 7 tot en met 11 september 2020) in totaal 24 gewerkte uren in rekening gebracht.

2.7.

Bij brieven van 28 september 2020 resp. 1 oktober 2020 heeft [eiser 1] [eiser 2] en HD aansprakelijk gesteld voor alle schade die hij stelt te hebben geleden en nog zal lijden als gevolg van het verzaken van hun zorgplicht als opdrachtgever van [eiser 1] op 10 september 2020. Daarop hebben [eiser 2] en HD iedere vorm van aansprakelijkheid jegens [eiser 1] van de hand gewezen.

2.8.

Op 8 november 2021 heeft een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden, waarbij [eiser 2] en de heer [naam 2] namens HD als getuigen zijn gehoord. Zij hebben toen, voor zover hier van belang, als volgt verklaard:

[eiser 2]

“(…) Ik ben door een van de bedrijven van [naam 3] ingehuurd om graafwerkzaamheden uit te voeren. (..) De werkzaamheden heb ik overal in Nederland verricht, maar niet in Amsterdam of in de buurt. (…) Ik zou niet weten wat er is gebeurd op 10 september 2020. Ik ben die dag wel door [eiser 1] gebeld om hem naar het ziekenhuis te brengen. (…) Ik ben een grondwerker, kraanmachinist. Ik werk niet met steigers. Ik heb op die dag niet met [eiser 1] gewerkt. (…) [eiser 1] heeft tegen mij gezegd dat er een steen op zijn hand was gevallen. (…) Het klopt niet dat ik de opdrachtgever was en verantwoordelijk was voor het ongeval op 10 september. (…) In die week van 10 september 2020 hebben [eiser 1] en ik op maandag 7, dinsdag 8 en woensdag 9 september gewerkt.”

[naam 3]

“(…) Startech is onderdeel van de HD-Groep. Ik ben opdrachtgever geweest van [eiser 2] in 2020. (…) Wij hebben [eiser 2] ingehuurd via Startech. (…) De werkzaamheden van [eiser 2] bestonden uit grondwerk en infra, zoals het graven en het leggen van kabels. (…) In Amsterdam hadden wij geen werkzaamheden. (…)”

3Het geschil

3.1.

[eiser 1] vordert, na wijziging van eis, te verklaren voor recht dat [eiser 2] en/of HD jegens hem aansprakelijk zijn voor de door hem geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het arbeidsongeval op 10 september 2020 en de daaruit voortvloeiende schade aan hem moeten vergoeden, met veroordeling van [eiser 2] en/of HD in de proceskosten.

3.2.

[eiser 1] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. Op 10 september 2020 heeft hij in opdracht van [eiser 2] werkzaamheden uitgevoerd op een locatie in Amsterdam. [eiser 2] werkte op zijn beurt in opdracht van HD. De opdracht betrof het loskoppelen van een of meer steigers. Gedurende de uitoefening van zijn werkzaamheden heeft [eiser 1] een zwaar metalen element op zijn rechterpink gekregen, waaraan hij letsel heeft overgehouden. Omdat deze schade is geleden tijdens de uitvoering van de werkzaamheden zijn [eiser 2] en HD als opdrachtgevers daarvoor aansprakelijk.

3.3.

[eiser 2] betwist dat [eiser 1] een arbeidsongeval heeft gehad en schade heeft geleden. Zou dat al komen vast te staan, dan betwist hij dat het ongeval heeft plaatsgevonden tijdens werkzaamheden die werden uitgevoerd in opdracht van [eiser 2] .

3.4.

HD concludeert primair tot niet-ontvankelijkheid, omdat [eiser 1] in 2020 voor wat betreft opdrachten voor de HD Star Groep uitsluitend is ingezet op projecten die [eiser 2] heeft uitgevoerd voor Startech en niet voor HD. Subsidiair betwist HD dat [eiser 1] schade heeft geleden in de uitoefening van werkzaamheden die voor [eiser 2] dan wel HD zijn verricht. Zowel primair als subsidiair verzoekt HD om een volledige proceskostenvergoeding.

3.5.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4De beoordeling

Werkzaamheden op 10 september 2020

4.1.

De kern van het geschil ziet op de vraag of [eiser 2] en/of HD op grond van artikel 7:658 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aansprakelijk is/zijn voor de gevolgen van het door [eiser 1] gestelde ongeval dat hem op 10 september 2020 op zijn werkplek zou zijn overkomen. Op grond van artikel 7:658 lid 4 BW is hij die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf arbeid laat verrichten door een persoon met wie hij geen arbeidsovereenkomst heeft, (mede) aansprakelijk voor de schade die deze persoon in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij de opdrachtgever aantoont dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan.

4.2.

Dat betekent dat voor toewijzing van de vordering allereerst moet komen vast te staan dat [eiser 2] en/of HD op 10 september 2020 arbeid hebben laten verrichten door [eiser 1] en dat hij daarbij schade heeft geleden. In het licht van de gemotiveerde betwisting van [eiser 2] en HD is de kantonrechter van oordeel dat [eiser 1] onvoldoende (gemotiveerd) heeft gesteld dat hij niet is gebleken dat op 10 september 2020 werkzaamheden heeft verricht in opdracht van [eiser 2] of HD en dat hij in de uitoefening van die werkzaamheden schade heeft geleden. Daartoe wordt als volgt overwogen.

4.3.

[eiser 1] heeft aanvankelijk gesteld dat het ongeval is gebeurd op een klus ergens in Amsterdam, maar heeft die locatie in de stukken verder niet concreet gemaakt. Ter zitting was [eiser 1] niet aanwezig, zodat hij daarover ter zitting geen vragen heeft kunnen beantwoorden. Evenmin is er verzocht om aanhouding zodat [eiser 1] alsnog de zitting zou kunnen bijwonen om de feitelijke gang van zaken toe te lichten. Wel heeft de gemachtigde van [eiser 1] desgevraagd verklaard dat [eiser 1] tegen hem heeft gezegd dat [eiser 1] niet precies wist wat de locatie van de klus was. Dit zou ofwel in Amsterdam zijn geweest, ofwel ergens in de buurt van Amsterdam. Bij die stand van zaken moet het er voor worden gehouden dat [eiser 1] wisselend over de locatie van de klus (en in het verlengde daarvan: de plaats van het ongeval) heeft verklaard. Bovendien acht de kantonrechter het hoogst onwaarschijnlijk dat [eiser 1] niet zou hebben geweten wat de locatie was van de gestelde klus, aangezien hij immers naar eigen zeggen wel op die klus aanwezig was en dus de locatie daarvoor moet hebben ontvangen.

4.4.

Voor het overige heeft [eiser 1] ten aanzien van de gestelde opdracht uitsluitend gesteld dat het ongeval plaatsvond tijdens de uitvoering van steigerwerkzaamheden op
10 september 2020. Uit de factuur die [eiser 1] aan [eiser 2] heeft toegezonden blijkt dat hij voor werkweek 37 in totaal 24 uur aan werkzaamheden aan [eiser 2] in rekening heeft gebracht. De verklaring van [eiser 2] dat [eiser 1] in die week op maandag, dinsdag en woensdag heeft gewerkt is door [eiser 1] niet weersproken, zodat is komen vast te staan dat [eiser 1] die dagen voor [eiser 2] heeft gewerkt. Dat betekent echter dat [eiser 1] voor
10 september 2020 dus geen uren aan [eiser 2] in rekening heeft gebracht. Dit had wel voor de hand gelegen wanneer hij op 10 september 2020 op een klus van [eiser 2] aan het werk was geweest.

4.5.

Daarnaast mag van [eiser 1] een nadere toelichting worden verwacht ten aanzien van de door hem gestelde steigerwerkzaamheden, aangezien [eiser 2] aan de hand van een uittreksel van de Kamer van Koophandel gemotiveerd heeft betwist dat hij op dat gebied werkzaam is en zowel hij als [naam 3] onder ede hebben verklaard dat de werkzaamheden van [eiser 2] zich niet uitstrekken tot steigerwerkzaamheden. Een nadere toelichting mag des te meer van [eiser 1] worden verwacht omdat [eiser 2] (onder meer) onder ede heeft verklaard dat [eiser 1] tegen hem had gezegd dat het gestelde letsel was ontstaan doordat tijdens een klus voor een andere opdrachtgever een stoeptegel op zijn hand was gevallen.

4.6.

Uit de vertaling van het door [eiser 1] ingebrachte geluidsfragment kan weliswaar een erkenning van de werkzaamheden en het ongeval door [eiser 2] worden afgeleid, maar [eiser 2] heeft gemotiveerd betwist dat de inhoud van dit gesprek berust op de waarheid. Het gesprek zou door [eiser 1] en [eiser 2] in scene zijn gezet om de echtgenote van [eiser 1] ervan te overtuigen dat [eiser 1] geen blaam trof, omdat [eiser 1] bang was voor haar reactie daar hij niet was verzekerd voor dergelijke ongevallen. In reactie daarop heeft de gemachtigde van [eiser 1] nogmaals verwezen naar de inhoud van het gesprek, maar een inhoudelijke reactie op deze betwisting is niet gegeven. Verder is de kantonrechter van oordeel dat de vertaling van het geluidsfragment aan duidelijkheid te wensen overlaat en dat het slechts een fragment betreft waardoor het niet in de context van het gehele gesprek kan worden geplaatst, omdat slechts een deel van het gesprek is vertaald. Mede in het licht van al het voorgaande is deze vertaling dan ook van onvoldoende gewicht om de stellingen van [eiser 1] te staven.

4.7.

Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat [eiser 1] zijn stelling dat hij op 10 september 2020 werkzaamheden voor [eiser 2] (en daarmee indirect voor HD) heeft verricht onvoldoende heeft gemotiveerd. Bij die stand van zaken wordt niet toegekomen aan het bij dagvaarding gedane bewijsaanbod om [eiser 1] , zijn echtgenote en [eiser 2] als getuigen te horen. De vordering van [eiser 1] zal worden afgewezen.

Proceskosten

4.8.

Omdat [eiser 1] in het ongelijk wordt gesteld moet hij de proceskosten (inclusief nakosten) van [eiser 2] en HD betalen. HD heeft verzocht om in dat geval aan haar een volledige proceskostenvergoeding toe te kennen, omdat HD meermalen aan hem heeft meegedeeld dat zij met de zaak niets van doen heeft en [eiser 1] desondanks is overgegaan tot dagvaarden.

4.9.

Zelfs als hiervoor zou zijn gebleken dat [eiser 1] op 10 september 2020 werkte in opdracht van [eiser 2] , dan geldt dat voor de vordering ten aanzien van HD geen grondslag bestaat. Tussen partijen is niet langer in geschil dat [eiser 2] in 2020 vanuit HD Star Groep uitsluitend werd ingeschakeld door Startech en niet door HD, maar ter zitting is namens [eiser 1] het standpunt ingenomen dat Startech kan worden vereenzelvigd met HD omdat beide vennootschappen tot de HD Star Groep behoren. Gebleken is dat dit standpunt onjuist is. HD en Startech hebben weliswaar dezelfde moedervennootschap, te weten HD Star Groep B.V., maar dat maakt niet dat beide vennootschappen zonder meer met elkaar vereenzelvigd zouden kunnen worden. HD is een andere rechtspersoon en een andere vennootschap dan Startech. [eiser 1] heeft daarom de verkeerde partij gedagvaard.

4.10. Het verzoek van HD om aan haar een volledige proceskostenvergoeding toe te kennen wordt echter niet gehonoreerd, omdat onvoldoende is komen vast te staan dat sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. De stelling van HD dat zij niet betrokken was bij enige opdracht aan [eiser 2] verwoordt immers het verweer van HD, waarvan niet op voorhand vaststond dat dit doel zou treffen in deze procedure. Dat [naam 3] namens HD dat standpunt al eerder in een voorlopig getuigenverhoor onder ede heeft bevestigd maakt dat niet anders. Daarom worden de proceskosten begroot conform het geldende liquidatietarief. Rechtbank Amsterdam 13 juni 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:3987