Overslaan en naar de inhoud gaan

RBOBR 120516 geen aansprakelijkheid inlener en uitlener t.z.v. beknelling/kneuzing voet bij elektropallettruck of stapelaar

RBOBR 120516 geen aansprakelijkheid inlener en uitlener t.z.v. beknelling/kneuzing voet bij elektropallettruck of stapelaar

De feiten

2.1.

[eiser] is van 20 juni 2014 tot 23 maart 2015 in dienst geweest van [gedaagde]

. Vanaf 24 juni 2014 werd hij uitgeleend aan Vitelco om onder toezicht en leiding van Vitelco arbeid te verrichten in de functie van productiemedewerker vlees. Op 12 september 2014 is de rechtervoet van [eiser] bekneld geraakt onder een stapelaar.

De vordering en het verweer

3.1.

[eiser] vordert in de dagvaarding een verklaring voor recht dat [gedaagde] en Vitelco hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door hem geleden en te lijden materiële en immateriële schade, nader op te maken bij staat en met hoofdelijke veroordeling van [gedaagde] en Vitelco in de kosten van de procedure.

3.2.

[eiser] voert in dat verband in de dagvaarding aan dat hij schade heeft geleden door een bedrijfsongeval en stelt dat een collega met een stapelaar tegen hem aan is gereden waardoor zijn rechtervoet is gekneusd. Hij stelt zich op het standpunt dat Vitelco heeft nagelaten de arbeid en werkplek zodanig te organiseren dat hij geen schade lijdt in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Volgens hem was sprake van een onveilige werksituatie. Naast Vitelco als inlener is ook [gedaagde] volgens [eiser] aansprakelijk omdat de formele werkgever aansprakelijk is voor de tekortkoming van de inlener.

3.3.

Op zitting heeft [eiser] vervolgens de (feitelijke) grondslag van zijn vordering gewijzigd en gesteld dat hij met de electropallettruck (EPT) achteruit liep. Daarbij heeft hij gekeken in de looprichting en gezien dat die vrij was. Vervolgens is hij - zo stelt hij - verder achteruit gelopen en heeft hij een bocht genomen waarbij hij voorzichtig moest manoeuvreren. Hij zag te laat dat er inmiddels een stapelaar geparkeerd stond, die daar in de tussentijd was neergezet door een collega. Volgens [eiser] was dit geen gebruikelijke parkeerplek en betrof die plek het midden van het pad, waar volgens de voorschriften niet geparkeerd mocht worden.

3.4.

Vitelco stelt dat zij heeft voldaan aan haar zorgplicht. Zij geeft aan dat het ongeval is ontstaan doordat [eiser] tegen een stapelaar is aangelopen terwijl hij achteruit liep en niet in de looprichting keek. Vitelco stelt dat in de aan [eiser] in het Pools overhandigde en de door hem ondertekende bedieningsinstructie is vermeld dat de bediener van een EPT er voor moet zorgen dat de baan in zijn rijrichting vrij is van mensen en obstakels. Bovendien droeg [eiser] veiligheidsschoenen. Vitelco stelt verder nog dat zij niet gehouden was [eiser] te instrueren dat hij bij het achteruit lopen in de looprichting moest kijken, omdat het gevaar van het nalaten daarvan hem voldoende bekend was en een algemeen bekend gevaar betreft. Op zitting heeft Vitelco nog toegelicht dat zij de instructie heeft gegeven dat tijdens het rijden met de EPT vooruit gereden moet worden en gekeken moet worden in de looprichting. Verder heeft Vitelco gesteld dat [eiser] er mee bekend was dat er voertuigen of andere zaken geparkeerd konden staan naast de loop- en rijpaden en dat de stapelaar op een plek stond waar dit was toegestaan en die daarvoor bestemd was. Volgens Vitelco is sprake van een ongelukkige samenloop van omstandigheden.

3.5.

[gedaagde] voert aan dat zij slechts de formele werkgever is en dat [eiser] zijn werkzaamheden verrichtte bij Vitelco. Zij geeft verder aan dat [eiser] per 26 november 2014 volledig hersteld is verklaard door de arbodienst, waarna zij [eiser] coulancehalve nog heeft doorbetaald tot 24 december 2014. Nadien is [eiser] volgens [gedaagde] niet meer ingegaan op werkaanbod en heeft hij op 23 maart 2015 zelf ontslag genomen.

De beoordeling

aansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 BW

4.1.

Vast staat dat [eiser] letsel heeft opgelopen in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Daarmee zijn zowel [gedaagde] als Vitelco op grond van artikel 7:658, de leden 1, 2 en 4, in beginsel aansprakelijk voor de schade die [eiser] als gevolg van dit letsel heeft opgelopen, tenzij zij aantonen dat zij hebben voldaan aan hun zorgplicht door zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te geven als redelijkerwijs nodig om de schade te voorkomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van [eiser] . [gedaagde] en Vitelco hebben niet gesteld dat sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid van [eiser] .

4.2.

Beoordeeld moet worden of [gedaagde] en Vitelco aan hun zorgplicht hebben voldaan. [eiser] stelt dat het gevaar was te voorkomen door geen stapelaar onbeheerd in of kort na het gangpad achter te laten. Dat de schade die [eiser] heeft geleden zich hoogstwaarschijnlijk niet zou hebben voorgedaan als er geen stapelaar op zijn looproute zou hebben gestaan, maakt nog niet dat [gedaagde] en Vitelco daarvoor aansprakelijk zijn. De zorgplicht van de werkgever beoogt geen absolute waarborg te scheppen tegen ongevallen. Welke maatregelen in een concreet geval van de werkgever verlangd kunnen worden hangt af van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de werkzaamheden, de kenbaarheid van het gevaar, de te verwachten onoplettendheid van de werknemer, de kans op verwezenlijking van het gevaar en de ernst van de gevolgen en de mate van bezwaarlijkheid van de te treffen veiligheidsmaatregelen van belang.

4.3.

Uit het overgelegde beeld- en fotomateriaal en de plattegrond blijkt het volgende. De beelden zijn opgenomen in de expeditieruimte (nr. 20 op de plattegrond). Aan de linkerkant van het beeld, op korte afstand van de muur van de koelcel (nr. 19 op de plattegrond), staat een onbeheerde stapelaar. Niet duidelijk is op welk moment die stapelaar daar is neergezet en wat de precieze locatie van de stapelaar is ten opzichte van de hal (2.14 op de plattegrond). Vervolgens komt van links een collega aangelopen met een EPT. Deze collega loopt vooruit, draait zich om en manoeuvreert vervolgens de EPT naar achter. Vlakbij waar hij draait bevindt zich de deur van de koelcel (nr. 2.17 op de plattegrond). Ondertussen komt [eiser] vanaf de rechterkant aangelopen vanuit de gang (nr. 2.14 op de plattegrond) die de productieruimte via dubbele tussendeuren (nr. 2.13 op de plattegrond) verbindt met de expeditieruimte. Langs de hal bevinden zich de (muren van de) koelcellen (nr. 15 en 19 op de plattegrond). Het betreft een redelijk brede gang. Te zien is dat [eiser] 5 seconden na de start van de beeldopname in beeld komt aan het einde van de gang bij de muur van koelcel 2.17 op de plattegrond, terwijl hij achteruit loopt met de hendel van de EPT in zijn hand. Vervolgens zet [eiser] ongeveer 3 tot 4 stappen achteruit, terwijl hij een (meer dan flauwe) bocht maakt en hij niet achterom kijkt. In de zevende seconde na de start van de beeldopname komt [eiser] met zijn rechtervoet tegen/onder de stapelaar.

4.4.

Dat een stapelaar geparkeerd staat in of kort bij een gangpad in de expeditieruimte brengt op zichzelf nog geen veiligheidsrisico met zich mee. Het gevaar is er in gelegen dat een stapelaar letsel kan veroorzaken als daartegen aangelopen wordt. Vitelco heeft met het oog daarop veiligheidsschoenen verstrekt. Vitelco stelt verder onder verwijzing naar de door [gedaagde] overgelegde productie 12 dat zij [eiser] in de Poolse taal heeft geïnstrueerd om bij de bediening van de EPT altijd in de looprichting te kijken en niet naar de EPT. [eiser] heeft dat betwist en gesteld dat deze instructies betrekking hebben op hygiënevoorschriften. Vitelco heeft geen vertaling van de Poolse instructies overgelegd. De kantonrechter gaat er gelet op het Poolse opschrift “instrukcje higieny pracy” en “higiena osobiosta” vanuit dat de instructies betrekking hebben op hygiëne voorschriften. In ieder geval is daaruit niet af te leiden dat [eiser] geïnstrueerd is om tijdens de bediening van de EPT vooruit te kijken en te lopen. Wel blijkt uit het beeldmateriaal dat de collega die links in beeld aan komt lopen, vooruit loopt met de hendel van de EPT in zijn hand. Gelet daarop is het goed mogelijk dat de instructie is gegeven om vooruit te lopen. Dat ligt naar het oordeel van de kantonrechter overigens ook praktisch gezien wel voor de hand gelet op het feit dat met de EPT gereden wordt van de productieruimte naar de expeditieruimte, waar gelet op de aard van de werkzaamheden met meerdere EPT’s wordt gereden die samenkomen voor expeditie.

4.5.

Vitelco wijst verder op de bedieningsinstructie voor de EPT waarin vermeld is: “zorg ervoor dat de baan in uw rijrichting vrij is van mensen en obstakels.” Aan deze instructie is een aftekenlijst gehecht waarop in het Nederlands is vermeld dat de ondertekenaars verklaren dat zij de bediening/veiligheidsinstructie voor de EPT hebben gelezen en hebben begrepen. Vitelco heeft gesteld dat zij de instructies in het Pools heeft toegelicht aan de betreffende ondertekenaars voorafgaand aan het moment waarop [eiser] de werkzaamheden met de EPT is gaan verrichten. [eiser] heeft de aftekenlijst op 19 augustus 2014 getekend, samen met 4 andere collega’s. Ter zitting heeft [eiser] betwist dat de instructies in het Pools zijn toegelicht en dat hij wel vaker het verzoek kreeg iets te tekenen, wat hij dan vervolgens deed. Deze stelling van [eiser] acht de kantonrechter niet geloofwaardig. Temeer omdat uit het aftekenblad blijkt dat naast [eiser] nog 4 andere Poolse werknemers hebben getekend (op diezelfde dag). Gelet daarop gaat de kantonrechter er vanuit dat de instructies vóór de ondertekening in het Pools zijn toegelicht.

4.6.

Uit het voorgaande volgt dat [eiser] in ieder geval de instructie heeft gekregen om er op te letten dat de rijrichting vrij was (en hoogstwaarschijnlijk ook de instructie om vooruit te lopen tijdens het bedienen van de EPT). [eiser] stelt dat er - toen hij uit de bocht kwam en achterom heeft gekeken - geen stapelaar stond en dat de stapelaar er “plotseling” stond. Uit het beeldmateriaal blijkt dat de betreffende stapelaar in ieder geval al 7 seconden geparkeerd stond. Verder blijkt daaruit dat [eiser] tijdens het achteruitlopen in de bocht niet achterom heeft gekeken. Uitgaande van zijn eigen stellingen heeft hij in ieder geval 7 seconden lang niet achterom gekeken. Hij heeft namelijk de geparkeerde stapelaar niet zien staan, terwijl die volgens de eigen verklaring van [eiser] middenin het gangpad stond. Als hij dus achterom had gekeken in de 7 seconden voor de aanrijding had hij de geparkeerde stapelaar moeten zien. Dat [eiser] voorzichtig moest rijden omdat er verpakt vlees op zijn EPT lag en hij uit de bocht kwam, maakt dat niet anders. Vitelco heeft gesteld dat er matten op de EPT liggen om te voorkomen dat de lading kan gaan schuiven. Maar wat daar ook van zij, het rijden in een bocht laat onverlet dat de bediener van de EPT, als hij achteruit loopt, achterom kan kijken door bijvoorbeeld snelheid te minderen of even stil te staan. Als [eiser] achterom had gekeken, had hij de geparkeerde (geelgekleurde en daarmee goed zichtbare) stapelaar zeker gezien. Er bestond temeer aanleiding om achterom te kijken omdat [eiser] een bocht moest maken en hij ermee bekend was dat juist op die plek EPT’s/stepelaars via de hal (nr. 2.14 van de plattegrond) naar de productieruimte en vice versa rijden zodat medewerkers er op bedacht moeten zijn dat zij daar (collega’s met) EPT’s/stapelaars kunnen tegenkomen. In zoverre heeft [eiser] de instructie (zie r.o. 4.5.) - die juist gericht is op het voorkomen van letsel - niet gevolgd. Niet valt in te zien welke maatregelen Vitelco onder deze omstandigheden redelijkerwijs had moeten nemen of welke aanwijzingen zij redelijkerwijs had moeten geven om de schade te voorkomen. Het risico dat een achteruitlopende medewerker met een EPT die gedurende minstens 7 seconden niet omkijkt terwijl hij een bocht moet maken in een expeditieruimte waarvan hem bekend is dat daar meerdere collega’s met EPT’s/stapelaars kunnen rijden/staan, tegen een stapelaar aanloopt, is ook voor niet gewaarschuwde medewerkers voldoende bekend. Gelet daarop is niet relevant of Vitelco voldoende toezicht heeft gehouden op naleving van de verstrekte instructie.

4.7.

De kantonrechter is van oordeel dat in de gegeven omstandigheden (waar veiligheidsschoenen waren verstrekt en de kans op ernstig letsel als gevolg van het tegen een stapelaar aanlopen niet als groot valt in te schatten) niet valt in te zien welke maatregelen Vitelco nog meer hadden kunnen of moeten nemen om het ongeval te voorkomen. Aan de zorgplicht van art. 7:658 BW is dan ook voldaan. [gedaagde] en Vitelco zijn daarom niet aansprakelijk voor de gevolgen van het ongeval.

aansprakelijkheid op grond van artikel 6:170 BW

4.8.

Gelet op onder r.o. 3.3. weergegeven gewijzigde (feitelijke) grondslag van de vordering begrijpt de kantonrechter dat [eiser] zijn vordering ook baseert op artikel 6:170 BW (aansprakelijkheid voor een fout van een ondergeschikte). [eiser] heeft gesteld dat een collega de stapelaar plotseling middenin het gangpad heeft gezet en dat daar op grond van de voorschriften niet geparkeerd mocht worden. Vitelco heeft dat betwist en gesteld dat de stapelaars altijd op die hoek bij de koelcel worden neergezet in verband met expeditie en dat dat buiten het rijpad is. [eiser] heeft tegenover de betwisting van Vitelco niet gesteld wanneer en op welke wijze een instructie over het parkeren is gegeven en wat die instructie precies inhield en waarom volgens hem sprake is van een toerekenbare onrechtmatige daad van de betreffende collega. Bovendien blijkt uit het beeldmateriaal niet dat de stapelaar middenin het gangpad stond. Uit het beeld- en fotomateriaal en de plattegrond is af te leiden dat de stapelaar op korte afstand van de muur van de koelcel stond en - gelet op de locatie van de plaat in de vloer aan de linkerkant van het beeld (de eerste vloerplaat op de plattegrond vanaf nr. 2.14 richting nr. 51), de deur van de koelcel bij nr. 2.17 en de 3 tot 4 stappen die [eiser] in een bocht achteruit loopt - niet middenin de loop van het gangpad. De vordering zal daarom als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.

4.9.

[eiser] wordt in het ongelijk gesteld en moet de kosten van de procedure betalen. Omdat [gedaagde] niet met een gemachtigde heeft geprocedeerd worden de kosten aan de zijde van [gedaagde] begroot op nihil.

De nakosten zijn toewijsbaar als hierna vermeld. Daarbij geldt dat ten aanzien van het salaris van de gemachtigde de helft van één punt van het toepasselijk liquidatietarief wordt toegekend, met een maximum van € 100,--.ECLI:NL:RBOBR:2016:7527