Overslaan en naar de inhoud gaan

RBLIM 051023 Rb gelast voorlopig getuigenverhoor terzake van mishandeling en verwaarlozing 6-jarige op dagbesteding

RBLIM 051023 Rb gelast voorlopig getuigenverhoor terzake van mishandeling en verwaarlozing 6-jarige op dagbesteding

2Het verzoek en het verweer

2.1.

Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor zal bevelen teneinde getuigen te horen. Deze zouden kunnen verklaren over de psychische mishandeling en verwaarlozing van zijn zesjarige zoon [minderjarige] , aldus [verzoeker] . Meer in het bijzonder zouden zij kunnen verklaren over wat er te horen is op de door [verzoeker] gemaakte geluidopnames tijdens de dagbesteding van [minderjarige] , die een zware vorm van autisme heeft. Op de audiofragmenten is volgens [verzoeker] onder meer te horen dat medewerkers van het Robertshuis schreeuwen tegen de kinderen en kwalijke, kwetsende en denigrerende opmerkingen maken tegen en/of in de buurt van de kinderen. Verder zou volgens [verzoeker] sprake zijn van een langdurige time-out van [minderjarige] , verhoogde spanningen en verwondingen bij [minderjarige] en het eten van de eigen ontlasting door [minderjarige] .

2.2.

[verzoeker] stelt het starten van een procedure te overwegen tegen het Robertshuis bij de burgerlijke rechter. Het Robertshuis is volgens [verzoeker] ernstig tekortgeschoten in de zorg van [minderjarige] , dan wel heeft het Robertshuis onrechtmatig jegens [minderjarige] en zijn ouders gehandeld. [verzoeker] heeft het Robertshuis bij brief van 26 januari 2023 aansprakelijk gesteld voor de door [minderjarige] en de ouders geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade. Met het voorlopig getuigenverhoor wenst [verzoeker] onder meer te onderzoeken wie van de medewerkers op de audiofragmenten is te horen. Daartoe wenst [verzoeker] eerst de heer [naam locatiemanager] (locatiemanager) en mevrouw [naam eigenaresse] (eigenaresse van het Robertshuis) te horen teneinde de namen van de betreffende medewerkers te kunnen achterhalen. Vervolgens wenst [verzoeker] de betreffende medewerkers om een toelichting te vragen over wat er precies is gebeurd met of in de aanwezigheid van [minderjarige] tijdens zijn dagbesteding.

2.3.

Het Robertshuis heeft verweer gevoerd. Hoewel zij zich in beginsel niet tegen toewijzing van het verzoek verzet, heeft zij daartegen toch enkele bezwaren geuit. Zo vindt het Robertshuis het bezwaarlijk dat [verzoeker] zich zeer agressief, dreigend en intimiderend opstelt. Zij sluit daarom niet uit dat ook onderhavig middel wordt gebruikt om de stichting lastig te vallen en te intimideren, hetgeen misbruik van recht is. Verder is het belang van [verzoeker] onvoldoende gebleken en is het verzoek onvoldoende specifiek, aldus het Robertshuis. Gelet op een en ander dient het verzoek te worden afgewezen.

3De beoordeling

3.1.

Het wettelijk uitgangspunt staat in artikel 186 Rv en dat is dat in gevallen waarin getuigenbewijs is toegelaten een voorlopig getuigenverhoor wordt bevolen als een belanghebbende daarom verzoekt. Dan moet wel aan bepaalde voorwaarden zijn voldaan. Die voorwaarden staan in artikel 187 lid 1, aanhef en onder a en b, Rv en hebben te maken met de inhoud van het verzoekschrift en met het doel van het voorlopig getuigenverhoor. In het verzoekschrift moet de verzoeker duidelijk vermelden waar de zaak globaal om gaat, wat hij vordert of wil vorderen, welke feiten hij wil bewijzen en wie de getuigen zijn. Vooral wat hij wil bewijzen moet voldoende duidelijk zijn voor de betrokken rechter(s) en de wederpartij. Ook moet duidelijk genoeg zijn wat de getuigen daarover kunnen verklaren. Heel gedetailleerd hoeft de verzoeker niet te zijn, omdat een voorlopig getuigenverhoor nu juist dient om onduidelijkheden op te helderen en om degene die om zo’n verhoor verzoekt in staat te stellen te beoordelen of het zinvol is een voorgenomen vordering in te stellen (HR 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1105 en 1112).

3.2.

Als aan de formele eisen van het verzoekschrift is voldaan, kan de rechter het verzoek toch afwijzen. Dat kan als de verzoeker misbruik maakt van de bevoegdheid om een voorlopig getuigenverhoor te verzoeken (artikel 3:13 BW). Daarvan kan sprake zijn als het belang van de verzoeker veel minder zwaarwegend is dan het belang van de wederpartij bij het niet houden van een voorlopig getuigenverhoor. Ook kan het verzoek in strijd zijn met de eisen van een goede procesorde, bijvoorbeeld omdat het verzoek wordt gedaan op een moment dat het houden van een voorlopig getuigenverhoor een lopende procedure teveel doorkruist. De rechter kan ook oordelen dat er een andere, zwaarwegende reden is om het verzoek toch af te wijzen. Daarnaast kan van de bevoegdheid om een voorlopig getuigenverhoor te vragen geen gebruik worden gemaakt, als de verzoeker onvoldoende belang heeft bij toewijzing van het verzoek (artikel 3:303 BW) (HR 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1105 en 1112).

3.3.

Zoals reeds in r.o. 3.1. overwogen dient het getuigenverhoor in beginsel te worden gelast, mits het daartoe strekkende verzoek voldoet aan het bepaalde in art. 187 lid 3 aanhef en onder a en b Rv. Dit is naar het oordeel van de rechtbank het geval.

Van een misbruik van bevoegdheid tot het bezigen van dit middel alsook het in strijd zijn met een goede procesorde is volstrekt niet gebleken. Door [verzoeker] is concreet aangegeven waarom hij onderhavig verzoek heeft ingediend; hij is voornemens een civielrechtelijke procedure te starten teneinde duidelijkheid te verkrijgen over de gang van zaken tijdens de dagbesteding van [minderjarige] . Daarmee is ook het door [verzoeker] gestelde belang aangetoond.

3.4.

Het namens het Robertshuis naar voren gebrachte maakt dat niet anders. Evenmin vormt het feit dat [verzoeker] de betreffende geluidopnamen (nog) niet aan het Robertshuis ter beschikking heeft gesteld een reden om het verzoek af te wijzen. De rechtbank volgt daarin het standpunt van [verzoeker] dat het niet wenselijk is dat de nog te horen getuigen voorafgaand aan het verhoor de geluidopnamen te horen krijgen. Zij zullen tijdens het verhoor de geluidsfragmenten beluisteren en de gelegenheid krijgen daarop te reageren en/of vragen daarover te beantwoorden.

3.5.

De rechtbank is derhalve van oordeel dat het verzoek - gelet op de wettelijke eisen, waaraan is voldaan en nu geen omstandigheden naar voren zijn gebracht die zouden moeten leiden tot een afwijzing van het verzoek - kan worden toegewezen. ECLI:NL:RBLIM:2023:5914