Blog Nysingh 190918 Mr. Maarten Spronck: Wanneer handelt een ouder onrechtmatig jegens het eigen kind? annotatie bij RBGEL 100918
- Meer over dit onderwerp:
Blog Nysingh 190918 Mr. Maarten Spronck: Wanneer handelt een ouder onrechtmatig jegens het eigen kind? annotatie bij RBGEL 100918
Discussie over de vraag of in een bepaalde situatie een ouder onrechtmatig heeft gehandeld ten aanzien van het eigen kind, ligt altijd gevoelig en is precair van aard. Omtrent deze vraag wordt weinig geprocedeerd. Recent wees de rechtbank Gelderland een beschikking in een deelgeschil d.d. 10 september 2018. Deze zaak ging over het volgende.
Meisje krijgt een trap van een paard
De zesjarige dochter B. ging met haar moeder M. op bezoek bij een bevriend gezin, dat woonachtig is in een boerderij in het buitengebied. In een weiland, een paar honderd meter van de boerderij, liepen twee paarden. Na het avondeten vroegen B. en de vijfjarige jongen T. toestemming aan hun ouders om de paarden in de wei een appel te voeren. Die toestemming werd gegeven, maar wel met de tot tweemaal toe nadrukkelijk gegeven instructie dat de kinderen niet bij de paarden in de wei mochten komen en voor het hek moesten blijven staan. B. is uiteindelijk toch het weiland in gegaan en door één van de twee paarden tegen het hoofd getrapt met ernstig traumatisch schedel- en hersenletsel tot gevolg.
Aansprakelijkheid eigenaar paard
In de procedure stelde de moeder van B. in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van B., niet alleen de eigenaar van één van de paarden aansprakelijk, maar ook zichzelf in privé. De aansprakelijkheid van de eigenaar van het ene paard kon niet worden gevestigd in de procedure. Wel werd geoordeeld dat voorlopig kan worden aangenomen dat het paard van de betreffende eigenaar de trap heeft uitgedeeld (ook gezien de daarover afgegeven verklaringen door de jongen T.). Daarop heeft de eigenaar van het betreffende paard tegenbewijs aangeboden. Het deelgeschil leende zich er volgens de rechtbank niet voor om dat tegenbewijs ook binnen de deelgeschilprocedure te laten leveren.
Aansprakelijkheid moeder
Wel oordeelde de rechtbank uitgebreid omtrent de aansprakelijkheid van de moeder ten aanzien van haar dochter B. Het betreft in deze zaak dus een moeder die namens haar dochter zichzelf verwijt te zijn te kort geschoten in haar ouderlijke zorgplicht. De stelling is dat zij heeft nagelaten het in het maatschappelijke verkeer betamelijke toezicht op haar dochter B. te houden. De rechtbank overweegt dat een ouder enerzijds de zorg en de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van het kind heeft en uit dien hoofde de plicht heeft het kind te behoeden voor gevaar. Een ouder dient anderzijds de ontwikkeling van de persoonlijkheid te bevorderen en meer in het algemeen, het kind op te voeden. Daarbij past dat een ouder het kind de nodige vrijheid en zelfstandigheid gunt, zodat het kind zich ook kan ontwikkelen. Daarbij zal het kind onvermijdelijk welbewust aan risico’s moeten worden blootgesteld. Het is in de eerste plaats aan de ouder om, aan de hand van zijn visie op opvoeding en het karakter en de leeftijd van het kind, te bepalen welke risico’s wel en welke niet meer aanvaardbaar zijn. De rechtbank heeft deze beoordelingsvrijheid in beginsel te respecteren. Dat betekent niet dat de keuze van een ouder tegenover het kind niet onrechtmatig kan zijn.
Invulling zorgvuldigheidsnorm
Ter invulling van de zorgvuldigheidsnorm van artikel 6:162 lid 2 BW kan echter niet onverkort worden getoetst of een goed ouder die keuze kon maken en kan evenmin onverkort worden getoetst aan de algemene gezichtspunten omtrent gevaarzetting. Er moet ruimte worden gelaten voor een persoonlijke ouderlijke afweging. In deze zin is de drempel voor aansprakelijkheid verhoogd. Tegen die achtergrond diende de rechtbank de omstandigheden van dit geval te beoordelen.
Veiligheidsrisico van dieren
De rechtbank hecht waarde aan het feit dat dieren gevaarlijk zijn vanwege de eigen energie en het onberekenbare element dat daarin is gelegen. Dat geldt temeer voor een paard, mede vanwege zijn grootte en massa en zeker in combinatie met het feit dat B. een klein, kwetsbaar kind is waarbij ernstig letsel kan worden veroorzaakt. Paarden vormen voor kleine kinderen een bijzonder ernstig veiligheidsrisico. Dat is ook onderkend door de moeder, die toch tot tweemaal toe heeft geïnstrueerd dat dochter B. voor het hek moest blijven en niet bij de paarden in de wei mocht komen. Zodoende, overweegt de rechtbank, heeft de moeder dochter B. welbewust blootgesteld aan het risico dat aan de paarden inherent was in de verwachting dat zij dat gevaar, – zonder nader toezicht, met de herhaalde instructie- beteugeld had.
Inzicht in gevaar door dochter
Dochter B. was echter volgens de rechtbank amper de kleuterleeftijd ontgroeid. Van haar mocht in verband met haar leeftijd slechts een beperkt inzicht in het aan paarden inherente gevaar en een beperkt vermogen zich naar dit inzicht te gedragen, worden verwacht. Ook haar vermogen om zich te houden aan de instructies van de moeder in de situatie dat zij weerstand diende te bieden aan de aantrekkingskracht van de paarden, mocht vanwege haar leeftijd slechts beperkt worden geacht. Zeker nu de paarden zich op enige honderden meters afstand en buiten het zicht van moeder bevonden en de instructie aan dochter B. in die zin tegenstrijdig was omdat het mogen voeren van paarden impliceert dat je in de nabijheid van die paarden mag komen. Dochter B. mocht het ene houten hek niet passeren, terwijl zij een ander houten hek had moeten passeren om de paarden te kunnen voeren. De rechtbank oordeelde derhalve dat goed te voorzien was dat de (herhaalde) instructie niet zou leiden tot gedrag waardoor het ernstige gevaar dat aan paarden kleeft, zou worden gemeden.
De rechtbank acht het gevaar en de voorzienbare gevolgen van het ongeval zo ernstig en de veiligheidsmaatregel van de moeder tegen dit gevaar zodanig inadequaat dat het nalaten van moeder zo onzorgvuldig wordt geacht dat zij daarmee in redelijkheid niet had kunnen volstaan. Zij kon de verantwoordelijkheid van de ernstig bedreigde veiligheid van dochter B. niet volledig in handen geven van haar zesjarige dochter, maar had zelf op die daadwerkelijke naleving van haar instructie moeten toezien. Bezwaarlijk was dat niet. Het feit dat dochter B. ponyrijles had, maakte het voorgaande niet anders. Enerzijds betekent dat wel dat dochter B. wellicht meer inzicht in het gevaar van een paard had en ervaring had met de omgang met paarden. Daardoor liep zij misschien minder risico dan een leeftijdsgenootje zonder die ervaring. Anderzijds verlaagt de bekendheid met paarden de drempel om bij de paarden in de buurt te komen. Daarom had kunnen worden verwacht dat dochter B. wel de wei in zou gaan. Deze omstandigheid acht de rechtbank overigens verder van ongeschikt belang.
Aansprakelijkheid voor schade dochter
De rechtbank heeft vervolgens voor recht verklaard dat de moeder van dochter B. aansprakelijk is voor haar schade.
Conclusie
Het voorgaande laat zien dat de rechtbank voor een zeer uitgebreide motivering kiest en uiteindelijk in deze zaak oordeelt tot onrechtmatig handelen van de moeder ten opzichte van de dochter. Het betreft uiteraard een beoordeling van een casuïstische situatie. Deze zaak laat goed zien dat er grenzen zijn aan het rechtmatig optreden van ouders ten opzichte van hun kinderen en indien die grenzen worden overschreden, kan er sprake zijn van onrechtmatig handelen. Uiteindelijk blijft het een beslissing van de deelgeschilrechter van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem. Of deze zaak een vervolg krijgt, moet blijken. In dat geval zal moeten worden afgewacht of in hogere instantie tot dezelfde afwegingen komen. Nysingh.nl