RBDHA 160925 14-jarige op fatbike rijdt vanuit uitrit in flank auto vanwege defecte remmen; geen overmacht auto, 70% schade voor rekening auto;
- Meer over dit onderwerp:
RBDHA 160925 14-jarige op fatbike rijdt vanuit uitrit in flank auto vanwege defecte remmen; geen overmacht auto, 70% schade voor rekening auto;
2De feiten
2.1.
Op 18 juli 2024 heeft op de Hoefkade te Den Haag een aanrijding plaatsgevonden tussen [eiser] als bestuurder van een personenauto van het merk Audi, met het kenteken [kenteken] , en de minderjarige [gedaagde 3] , als bestuurder van een fatbike van het merk Crossboss (hierna: de aanrijding).
2.2.
Van de aanrijding heeft de politie een proces-verbaal opgemaakt. In het proces-verbaal van 18 juli 2024 is onder meer het volgende opgenomen:
“Toedracht
[eiser] (bestuurder van de [kenteken] ) reed over de Hoefkade, komende uit de richting van het Kaapseplein, gaande in de richting van het Veluweplein.
[gedaagde 3] reed als bestuurder van de betrokken fatbike over de Rondebosstraat, komende uit de richting van de Hoefkade.
De remmen van de fatbike werkten niet. [gedaagde 3] reed de Hoefkade op, op het moment dat [eiser] de Rondebosstraat passeerde. [gedaagde 3] reed met de voorzijde van zijn fatbike tegen de rechterflank van de [kenteken] , omdat hij niet kon remmen, en kwam daardoor ten val.”
2.3.
Onderstaande foto geeft een indruk van de situatie ter plaatse.
2.4.
[eiser] heeft Dekra de opdracht gegeven om onderzoek te verrichten naar de omvang van de schade aan zijn auto. Volgens de calculatie van Dekra bedraagt de schade € 3.439,73 (inclusief 21% btw).
2.5.
Bij brief van 31 juli 2024 heeft [eiser] [gedaagde 3] aansprakelijk gesteld voor de schade die door de aanrijding aan zijn auto is ontstaan. Per e-mail van 9 augustus 2025 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] namens [gedaagde 3] alle aansprakelijkheid van de hand gewezen.
2.6.
Per factuur van 1 november 2024 heeft Dekra voor het opstellen van het expertiserapport € 96,80 (inclusief 21% btw) bij [eiser] in rekening gebracht.
3Het geschil
3.1.
[eiser] vordert (samengevat en anders weergegeven) bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, dat de kantonrechter:
primair
1. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een schadebedrag van € 3.439,73, dan wel minimaal 75% van dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over de respectievelijke bedragen vanaf 18 juli 2024, tot de dag van volledige betaling,
subsidiair
2. [gedaagde 3] veroordeelt tot betaling van een schadebedrag van € 3.439,73, dan wel minimaal 75% van dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over de respectievelijke bedragen vanaf 18 juli 2024, tot de dag van volledige betaling,
zowel primair als subsidiair
3. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van de expertisekosten van een bedrag van € 96,80,
4. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan deze vorderingen het volgende ten grondslag. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn als ouders van [gedaagde 3] aansprakelijk voor de schade die [eiser] door de aanrijding heeft geleden, aangezien [gedaagde 3] een voorrangsregel overtrad en op een fatbike reed waarvan de remmen het niet deden. De volledige schade dient door (de ouders van) [gedaagde 3] vergoed te worden, nu [eiser] zijn snelheid heeft aangepast en direct remde en dus niet méér heeft kunnen doen dan hij al deed om de aanrijding te voorkomen. Voor het geval dat de kantonrechter oordeelt dat [eiser] zelf ook een aandeel heeft gehad in het veroorzaken van de aanrijding, geldt volgens [eiser] dat zijn aandeel bij de gedragingen van [gedaagde 3] in het niet valt, dan wel dat de fouten van [gedaagde 3] een aandeel van minimaal 75% eigen schuld opleveren. [eiser] vordert daarnaast dat [gedaagden] worden veroordeeld tot vergoeding van de expertisekosten, omdat dit redelijke kosten zijn die zijn gemaakt ter vaststelling van de schade.
3.3.
[gedaagden] voeren verweer. Zij concluderen tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
[gedaagden] betwisten dat zij aansprakelijk zijn voor de schade die [eiser] door de aanrijding heeft geleden. Volgens [gedaagden] mag van [eiser] als automobilist een grotere mate van oplettendheid worden verwacht dan van andere verkeersdeelnemers. [eiser] heeft verder onvoldoende geanticipeerd op de situatie en drukte ter plaatse en op de onberekenbaarheid van het verkeersgedrag van andere verkeersdeelnemers. [gedaagden] betwisten daarnaast dat [eiser] de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en zijn snelheid voldoende heeft aangepast. Voor het geval dat de kantonrechter van oordeel is dat de gedragingen van [gedaagde 3] hebben bijgedragen aan het veroorzaken van de aanrijding, voeren [gedaagden] aan dat het niet billijk is dat [gedaagden] (een gedeelte van) de schade moeten dragen, aangezien [gedaagde 3] ten tijde van de aanrijding nog maar veertien jaar oud was en aan de aanrijding zowel lichamelijke als geestelijke klachten heeft overgehouden.
4. De beoordeling
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] moeten € 1.031,92 aan schade aan [eiser] betalen
4.1.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor een gedeelte van de schade die het gevolg is van de aanrijding tussen [eiser] en [gedaagde 3] en dat zij daarom een bedrag van € 1.031,92 aan schade aan [eiser] moeten betalen. De kantonrechter legt dit als volgt uit.
Wettelijk kader
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een aanrijding tussen een motorrijtuig en een elektrische fiets die niet als motorrijtuig is aan te merken. Omdat [eiser] als automobilist schadevergoeding vordert van (de ouders van) de minderjarige [gedaagde 3] die op een fiets reed, moet de vordering van [eiser] worden beoordeeld aan de hand van artikel 6:162 en 6:169 van het Burgerlijk Wetboek (BW), waarbij geldt dat artikel 185 van de Wegenverkeerswet (WVW) reflexwerking heeft.
4.3.
Vooropgesteld wordt dat [gedaagde 3] op het moment van de aanrijding veertien jaar oud was. Op grond van artikel 6:169 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als ouders aansprakelijk voor schade veroorzaakt door een fout van [gedaagde 3] , tenzij zij aannemelijk kunnen maken dat hun geen verwijt treft dat de gedraging van het kind niet is belet. In het geval dat de disculpatie door de ouders slaagt, bestaat een eigen aansprakelijkheid voor het kind.
4.4.
De hiervoor genoemde reflexwerking houdt in dat bij een aanrijding tussen een auto en een fietser waarbij de auto beschadigd raakt, deze schade, ook als de fietser schuld heeft aan de aanrijding, deels voor rekening blijft van de automobilist zelf, tenzij er sprake is van overmacht aan de zijde van de automobilist. In het geval dat bij de aanrijding een minderjarige is betrokken, zoals in deze zaak het geval is, is slecht sprake van overmacht in het geval van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid. Wanneer geen sprake is van overmacht, dan blijft ten minste 50% van de schade van de automobilist voor zijn eigen rekening.
Toedracht van de aanrijding
4.5.
Om de (mate van) aansprakelijkheid te kunnen beoordelen, moet eerst de toedracht van de aanrijding worden vastgesteld. De verklaringen van [eiser] en [gedaagde 3] spreken elkaar op dit punt tegen en in het procesdossier zitten geen getuigenverklaringen. De kantonrechter zal voor de toedracht van de aanrijding daarom uitgaan van het proces-verbaal van de politie, waarin staat dat op het moment dat [eiser] op de Hoefkade de Rondebosstraat passeerde, [gedaagde 3] vanuit de Rondebosstraat de Hoefkade op reed, niet kon remmen en tegen de rechterflank van de auto van [eiser] op reed.
4.6.
Partijen hebben foto’s in het geding gebracht van de situatie ter plaatse (zie hiervoor ook rechtsoverweging 2.3.). Op grond van deze foto’s is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde 3] ten tijde van de aanrijding uit een weg kwam gereden die ter hoogte van de aansluiting op de andere weg de fysieke kenmerken van een uitrit vertoont. Omdat [gedaagde 3] hiermee een bijzondere manoeuvre uitvoert, namelijk uit een uitrit de weg oprijden, geldt dat hij het overige verkeer voor had moet laten gaan en dat het uitgangspunt dat bestuurders op kruispunten voorrang moeten verlenen aan voor hen van rechts komende bestuurders niet opgaat. Dit volgt uit artikel 15 lid 1 en artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990). [gedaagde 3] heeft [eiser] niet voor laten gaan en heeft dus schuld aan de aanrijding.
Overmacht
4.7.
Vooropgesteld wordt dat een beroep op overmacht vanwege de betrokkenheid van een minderjarige volgens vaste rechtspraak alleen kan slagen als [eiser] aannemelijk maakt dat hem rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt van de manier waarop hij aan het verkeer heeft deelgenomen, terwijl bij [gedaagde 3] sprake moet zijn van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid.
4.8.
Hoewel [gedaagde 3] een verkeersfout heeft gemaakt, is van opzet of bewuste roekeloosheid geen sprake. Niet gebleken is immers dat [gedaagde 3] opzettelijk tegen de auto van [eiser] is aangereden of dat hij zich vlak voor het oversteken bewust was van het grote risico op de aanstaande aanrijding en zijn oversteek uit roekeloosheid alsnog heeft doorgezet. Daarbij komt dat de door [gedaagde 3] gemaakte fout niet zo onwaarschijnlijk was dat [eiser] bij het bepalen van zijn verkeersgedrag met de mogelijkheid van die fout geen rekening hoefde te houden. Dit betekent dat het beroep van [eiser] op overmacht niet slaagt en dat de schade aan zijn auto in beginsel voor minimaal 50% voor zijn eigen rekening blijft. De vraag of meer dan 50% van de schade ten laste van [eiser] moet worden gebracht, dient te worden beantwoord aan de hand van de in artikel 6:101 BW neergelegde causaliteitsverdeling en eventuele billijkheidscorrectie.
Causaliteitsverdeling
4.9.
Bij de causaliteitsverdeling wordt de schade verdeeld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder van partijen toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. De kantonrechter overweegt in dat kader dat het [eiser] kan worden toegerekend dat hij bij het naderen van de kruising onvoldoende heeft geanticipeerd op de verkeersfout van [gedaagde 3] . [eiser] heeft zijn snelheid onvoldoende aangepast en heeft onvoldoende rekening gehouden met de drukke verkeerssituatie. Aan [gedaagde 3] kan worden toegerekend dat hij geen voorrang aan [eiser] heeft verleend, bij het uit een uitrit de weg oprijden onvoldoende voorzichtig is geweest, en op een elektrische fiets reed waarvan de remmen (in ieder geval op het moment van de aanrijding) niet goed werkten. Naar het oordeel van de kantonrechter hebben deze gedragingen van [gedaagde 3] in belangrijke mate bijgedragen aan het ontstaan van de aanrijding. De kantonrechter komt op grond van het voorgaande tot de voorlopige conclusie dat 60% van de schade voor rekening van [eiser] moet komen en 40% voor (de ouders van) [gedaagde 3] .
Billijkheidscorrectie
4.10.
Bij de vraag of de billijkheid een andere verdeling eist geldt dat rekening moet worden gehouden met de ernst en de mate van verwijtbaarheid van de over en weer gemaakte fouten en met alle andere omstandigheden van het geval. De kantonrechter is van oordeel dat de ernst van de gemaakte fout van [eiser] , waarbij de ernst van de door [gedaagde 3] gemaakte fout mede in aanmerking is genomen, geen aanleiding geeft voor toepassing van een billijkheidscorrectie. De leeftijd van [gedaagde 3] en het letsel dat hij door de aanrijding heeft opgelopen geven dat wel, omdat [gedaagde 3] slechts veertien jaar oud was ten tijde van de aanrijding en onweersproken heeft gesteld dat hij als gevolg van de aanrijding botbreuken heeft opgelopen, een operatie heeft moeten ondergaan en nog enkele andere lichamelijke en geestelijke klachten ervaart. Dit alles leidt tot de slotsom dat de billijkheid eist dat 70% van de schade voor rekening van [eiser] komt en 30% voor (de ouders van) [gedaagde 3] .
Hoogte van de schade
4.11.
De hoogte van schade is in het expertiserapport van Dekra gecalculeerd op € 3.439,73 (inclusief 21% btw). [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten dat deze schade door de aanrijding is veroorzaakt, omdat in het expertiserapport staat opgenomen dat ‘op basis van het waargenomen schadebeeld, blijkt dat de geclaimde schade is veroorzaakt door een ander motorrijtuig’ en de fatbike van [gedaagde 3] geen motorrijtuig is. De kantonrechter volgt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hier niet in. Dekra heeft op 17 december 2024 immers aan [eiser] bericht dat hoewel zij eerder rapporteerde dat aannemelijk was dat de schade was veroorzaakt door een ander motorrijtuig, niet valt uit te sluiten dat het schadebeeld is ontstaan als gevolg van een aanrijding met een al dan niet opgevoerde fatbike. Omdat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tegen de hoogte van de gevorderde schade geen zelfstandig verweer hebben gevoerd, is een bedrag van € 1.031,92 (30% van € 3.439,73) aan schadevergoeding toewijsbaar. De gevorderde wettelijke rente over dit bedrag is ook toewijsbaar.
De subsidiaire vordering van [eiser] hoeft niet meer besproken te worden
4.12.
Omdat hierboven al is geoordeeld dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aansprakelijk zijn voor (een gedeelte van) de schade en zich niet kunnen disculperen, hoeft de subsidiaire vordering van [eiser] die ziet op veroordeling van [gedaagde 3] tot betaling van die schade, niet meer besproken te worden.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] c.s. moeten de expertisekosten betalen
4.13.
[eiser] vordert dat [gedaagden] de kosten van het expertiserapport van Dekra van € 96,80 aan hem moeten betalen. Vooropgesteld wordt dat expertisekosten voor vergoeding in aanmerking komen als het gaat om redelijke kosten die zijn gemaakt ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Partijen waren en zijn het oneens over wie in welke mate aansprakelijk is voor de schade die [eiser] door de aanrijding heeft geleden aan zijn auto. Het is daarom redelijk dat [eiser] een deskundige heeft ingeschakeld. De kantonrechter vindt het echter niet redelijk om [gedaagden] het hele bedrag aan expertisekosten te laten betalen. Een gedeelte van het totaalbedrag ziet namelijk op kosten die voor eigen rekening van [eiser] komen. De kantonrechter acht het daarom redelijk om een bedrag van € 29,04 (30%) toe te wijzen, met dien verstande dat alleen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hiertoe hoofdelijk worden veroordeeld, aangezien hierboven reeds is geoordeeld dat zij aansprakelijk zijn voor de schade veroorzaakt door [gedaagde 3] .
De proceskosten worden gecompenseerd
4.14.
Omdat partijen over en weer in het (on)gelijk worden gesteld, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Hoofdelijkheid
4.15. De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen. Rechtbank Den Haag 16 september 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:17049