Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Amsterdam 250214 boeien en geboeid houden door politie was niet onrechtmatig; ook geen schadeplichtigheid wegens rechtmatige overheidsdaad

Hof Amsterdam 250214 boeien en geboeid houden door politie was niet onrechtmatig; ook geen schadeplichtigheid wegens rechtmatige overheidsdaad

3 Beoordeling
3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.

3.1.1.
[X], politie-ambtenaar, heeft in de avond van 29 maart 2006 met de toenmalige vriendin van [appellant], [Y] ([Y]), gesproken naar aanleiding van een melding aan de politie. [Y] deelde daarbij aan [X] mee dat [appellant] had gedronken, agressief was en zou hebben geprobeerd haar zwaar te mishandelen door haar door een ruit te duwen.

3.1.2.
Op diezelfde avond is [X] met zijn collega’s [Z] en [A] naar de woning van [appellant] gegaan. Zij zagen dat een ruit van een scheidingswand was gebroken. Na enige tijd te hebben gewacht omdat [appellant] een telefoongesprek voerde en na met [appellant] in gesprek te zijn geweest, heeft de politie [appellant] geboeid. [appellant] is twee trappen naar beneden af begeleid en achterin de dienstauto gezet.

3.1.3.
[appellant] is naar het op 4,7 kilometer van zijn woning gelegen politiebureau gebracht. Zijn boeien zijn daar vervolgens afgedaan en hij is ingesloten. Zijn polsen vertoonden toen enkele schaafplekken en een zwelling. Dit is geconstateerd door de politie-arts die behoudens paracetamol geen verzorging noodzakelijk achtte.

3.1.4.
[appellant] is de volgende dag heengezonden; de strafzaak tegen hem is door de officier van justitie geseponeerd.

3.1.5.
Bij brief van 27 juni 2006 heeft hij de politie aansprakelijk gesteld voor de door hem als gevolg van te strak aangelegde boeien geleden en te lijden schade. De politie heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen.

3.2.
De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen. Volgens de rechtbank had de politie een deugdelijke grond om [appellant] aan te houden en te boeien en hoefde zij de boeien niet eerder dan bij aankomst op het politiebureau los(ser) te maken. De rechtbank heeft voorts overwogen dat ook in het geval zou komen vast te staan dat [appellant] als gevolg van te strak aangelegde boeien het door hem gestelde letsel zou hebben opgelopen, dat nog niet betekent dat de politie onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld. Volgens de rechtbank heeft [appellant] namelijk onvoldoende gesteld om het handelen van de politie als disproportioneel en om die reden als onrechtmatig aan te merken.

3.3.1.
Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met drie grieven op.

3.3.2.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de politie op 29 maart 2006 bij de aanhouding, het boeien en geboeid houden tot aan de aankomst op het politiebureau jegens [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld en daarom schadeplichtig is. Het hof overweegt als volgt.

3.3.3.
De politie heeft naar aanleiding van een melding in de avond van 29 maart 2006 met de toenmalige vriendin van [appellant] gesproken. Zij heeft in dat gesprek gemeld dat [appellant] had gedronken, agressief was en zou hebben geprobeerd haar zwaar te mishandelen door haar in zijn, [appellant]’s, woning, door een ruit te duwen. De politie is daarop naar de woning van [appellant] gegaan. In die woning werd een gebroken ruit gezien. Onder deze omstandigheden bestond een redelijk vermoeden van schuld aan een misdrijf en had de politie voldoende grond om [appellant] aan te houden. De eerste grief, waarin [appellant] betoogt dat zijn aanhouding niet gerechtvaardigd was, wordt verworpen.

3.3.4.
Toen de drie politieagenten bij [appellant] in de woning waren en hem hadden verteld dat en waarom zij hem kwamen aanhouden, was [appellant] niet bereid aanstonds met hen mee te gaan naar het politiebureau. [appellant] heeft eerst een telefoongesprek gevoerd en wilde ook daarna nog niet met de agenten mee. De politie wilde op enig moment met [appellant] op weg gaan naar het politiebureau en is overgegaan tot het aanleggen van handboeien. Of dat laatste disproportioneel was hangt af van de omstandigheden van het geval.

[Y] heeft verklaard dat [appellant] alcohol had gedronken; de agenten van politie hebben de gevolgen van alcoholgebruik bij [appellant] geroken en/of gezien. [X] kende [appellant] als iemand die lastig of recalcitrant werd van alcohol. [appellant] heeft niet ontkend dat hij alcohol had gedronken. [appellant] moest op weg naar de politieauto twee trappen af worden begeleid.
De politie mocht op grond van deze omstandigheden redelijkerwijs oordelen dat er een risico bestond dat [appellant] onderweg naar de politieauto zou vluchten of zich zou verzetten, waarbij een schermutseling op de trappen gevaar voor de veiligheid van [appellant] en/of de politieagenten zou opleveren. Het hof vindt het aanbrengen van handboeien daarom niet disproportioneel. De tweede grief, waarin [appellant] het tegendeel betoogt, faalt dan ook.

3.3.5.
De hiervoor beantwoorde vraag of het aanbrengen van handboeien al dan niet disproportioneel is, moet worden onderscheiden van de vraag of de wijze waarop de handboeien zijn aangebracht de toets van de kritiek kan doorstaan.

Boeien moeten zodanig strak om de polsen zitten dat de betrokkene zich niet los kan wrikken. Om die reden wordt het geboeid zijn als niet prettig ervaren en wordt ook vaak over enige pijn geklaagd, aldus de politie. Ook hier geldt dat beantwoording van de vraag of de boeien bij [appellant] te strak zijn aangebracht en gedurende de autorit naar het politiebureau ten onrechte zo zijn gehouden, een beoordeling van de omstandigheden van het geval vergt.
[appellant] heeft blijkens de verklaringen van de drie betrokken politieagenten enige, geringe weerstand geboden toen zijn armen op zijn rug werden gebracht door [X] en [A]. Het boeien ging volgens hen vrij makkelijk. Volgens [Z] zijn de boeien beheerst vastgemaakt. [X] en [A] hebben verklaard dat ze geen aanleiding hadden te veronderstellen dat de boeien te strak zaten. [appellant] heeft wel gesteld dat hij bij het aanbrengen van de boeien had gegild omdat het zo’n pijn deed, maar niet dat hij dat laatste ook daadwerkelijk tegen de agenten heeft gezegd. De beide agenten hebben verklaard dat [appellant] alleen heeft gezegd dat de boeien af moesten, maar niet omdat ze te strak zouden zitten. Op het punt van de gang van zaken tijdens het boeien heeft hij ook geen gespecificeerd bewijsaanbod gedaan zodat voor bewijslevering geen plaats is. [appellant] is vervolgens de trappen af begeleid en heeft daarbij niet geklaagd over pijn. Bij het instappen van de auto heeft hij wel geklaagd en tijdens de rit ook nog een paar keer.
Waar de boeien beheerst zijn aangebracht en [appellant] toen niet expliciet heeft gezegd dat hij pijn had, is aannemelijk dat [appellant] toen niet over pijn heeft geklaagd maar over het feit dat hij werd geboeid. Het uiten van pijnklachten bij het instappen van de politieauto en een paar maal tijdens de rit naar het politiebureau betekent nog niet dat de boeien, gelet op het doel daarvan, te strak waren aangebracht. Ook de omstandigheid dat een arts op het politiebureau na onderzoek van de polsen van [appellant] enkele schaafplekken en een zwelling heeft geconstateerd betekent nog niet dat de boeien te strak - namelijk dermate strak dat voor de politie voorzienbaar was dat daardoor letsel zou kunnen optreden - waren aangebracht.
Het gaat erom of kan worden vastgesteld dat de agenten hebben gehandeld op een wijze die onrechtmatig is jegens [appellant]. Dat is het geval als zij zich naar maatstaven van maatschappelijke zorgvuldigheid van hun gedrag hadden behoren te onthouden. Bij de beoordeling daarvan komt het onder andere aan op de kans op letsel, de ernst van de gevolgen en de bezwaarlijkheid van maatregelen om die gevolgen te voorkomen. Het hof is van oordeel dat de politie geen normen heeft geschonden, gehandeld heeft volgens de voorschriften, voldoende voorzichtig is geweest, [appellant] gedurende beperkte tijd, niet langer dan nodig was, heeft geboeid en boeien in het algemeen niet tot blijvend letsel leidt. Onder deze omstandigheden is niet onzorgvuldig gehandeld en was het letsel niet voorzienbaar. Ook uit de aard van het letsel volgt niet dat vaststaat dat dit is veroorzaakt door het boeien.

3.3.6.
[appellant] heeft in hoger beroep de grondslag van zijn vordering aangevuld. Hij betoogt dat, voor zover het handelen van de politie jegens hem niet disproportioneel is en daarmee als rechtmatig is aan te merken, zijn schade toch behoort te worden vergoed omdat deze niet binnen het normale maatschappelijke risico valt en deze zo groot is dat deze niet als normaal verbonden aan het handelen van de politie is aan te merken.

Dit betoog faalt. In de rechtspraak is aanvaard dat de nadelige gevolgen (schade) van op zichzelf rechtmatig overheidsoptreden die een beperkte groep burgers (derden) treffen als onevenredig worden aangemerkt, indien deze gevolgen buiten het normale maatschappelijke risico vallen. In zo’n geval behoort die schade door de overheid te worden vergoed. Deze norm is niet van toepassing op [appellant] omdat hij geen “derde” is als bedoeld in die rechtspraak. Het hof heeft hierboven al ten aanzien van [appellant] geoordeeld dat zijn aanhouding rechtmatig was en dat het handelen van de politie niet disproportioneel of onzorgvuldig was. Noch onrechtmatigheid, noch schadeplichtigheid is dan aan de orde.

3.3.7.
Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden vonnis van de rechtbank wordt bekrachtigd. [appellant] wordt als de in het ongelijk gestelde partij - uitvoerbaar bij voorraad - in de proceskosten van de politie in hoger beroep veroordeeld. ECLI:NL:GHAMS:2014:564