Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof L. warden 021208 aansprakelijkheid politieagent voor disproportioneel handelen blijkt niet vold

Hof L. warden 021208 aansprakelijkheid politieagent voor disproportioneel handelen is niet vast komen te staan
1.1  Op 10 februari 2004 is [appellant], op verdenking van poging tot diefstal door middel van braak, aangehouden door ambtenaren van het Politiekorps en vervolgens overgebracht naar het bureau van politie te Assen. Onderweg en tijdens het geleiden van [appellant] naar de ingang van het politiebureau gedroeg hij zich recalcitrant en uitte hij verbaal zijn ongenoegen. Gekomen op de trap die toegang biedt tot het bureau, draaide [appellant] zich om en maakte daarbij een zwaaiende beweging richting de achter hem lopende politiebeambte [politiebeambte] (verder: [politiebeambte]). [politiebeambte], die dit als een slaande beweging heeft ervaren, weerde deze met zijn linker arm af en gaf [appellant] vervolgens met rechts een slag in het gezicht.
1.2  Op 11 februari 2004 is [appellant] onderzocht door een GGD-arts. Nader onderzoek op 26 februari 2004 wees uit dat bij [appellant] sprake was van een breuk van het jukbeen en de jukbeenbrug.
1.3  Op 13 februari 2004 heeft [appellant] een klacht ingediend bij het Politiekorps ter zake van buitenproportioneel handelen van [politiebeambte]. De klachtencommissie politie Drenthe heeft op 4 november 2004 geadviseerd de klacht ongegrond te verklaren, welk advies door de korpsbeheerder is overgenomen in een uitspraak van 22 november 2004. [appellant] heeft de beslissing van de korpsbeheerder aangevallen met een klacht bij de Nationale Ombudsman. Diens conclusie in een openbaar rapport van 2 maart 2006 luidt dat de klacht van [appellant] gegrond is.
1.4  Op 24 februari 2004 heeft [appellant] aangifte gedaan van (zware) mishandeling door [politiebeambte]. De hoofdofficier van justitie heeft bij brief van 11 maart 2004 de raadsman van [appellant] bericht dat hij [politiebeambte] niet zal vervolgen omdat sprake was van een noodweersituatie.

De vordering en de beslissing in eerste aanleg
2.  [appellant] heeft het Politiekorps gedagvaard voor de kantonrechter. Stellende dat [politiebeambte] disproportioneel heeft gehandeld, als gevolg waarvan hij letsel heeft bekomen, heeft [appellant] veroordeling gevorderd van het Politiekorps tot betaling van een bedrag van € 5.000,-- ter zake van smartengeld, vermeerderd met wettelijke rente, alsmede tot betaling van de proceskosten.
2.1  Na door het Politiekorps gevoerd verweer heeft de kantonrechter de vordering afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
    
Met betrekking tot de grieven
3.  Grief 1 klaagt dat de kantonrechter ten onrechte de vordering als onvoldoende gegrond heeft afgewezen, terwijl grief 2 is gericht tegen de veroordeling van [appellant] in de proceskosten. De grieven lenen zich ervoor gezamenlijk te worden behandeld.

4.  Vooropgesteld moet worden dat het gebruik van geweld door de politie op grond van art. 8 Politiewet 1993 is toegestaan 'in de rechtmatige uitoefening van de bediening, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt'. Niet in geschil is dat [politiebeambte] ten tijde van het onderhavige incident handelde in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
4.1  Het hof leidt uit het advies van de klachtencommissie (prod. 3 bij conclusie van antwoord) af dat de door [politiebeambte] uitgedeelde klap in overeenstemming is met de geweldsinstructie die in het kader van de Integrale Beroepsvaardigheidstraining aan politieambtenaren wordt verstrekt. De gelding van deze geweldinstructie is, zoals blijkt uit de memorie van grieven, randnummer 13, op zichzelf door [appellant] ook niet betwist.
4.2  Het hof is van oordeel dat, gelet op genoemde geweldsinstructie, de door [politiebeambte] uitgedeelde klap niet als disproportioneel valt aan te merken. De handelwijze van [politiebeambte] is volgens die geweldsinstructie immers een gebruikelijke wijze van het onder controle brengen van een (onrustige en recalcitrante) arrestant.
4.3  Als het letsel van [appellant] - een gebroken jukbeen en jukbeenbrug - al het gevolg was van de klap die [politiebeambte] hem heeft gegeven, dan is dat alleszins betreurenswaardig, maar maakt dat die klap op zich nog niet onrechtmatig. Het hof zijn geen bijzondere feiten of omstandigheden gebleken die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. De bevindingen van de Nationale Ombudsman kunnen niet als zodanig worden aangemerkt, omdat de Ombudsman ten onrechte aan de gewelds-instructie is voorbijgegaan.

  Slotsom
5.  De conclusie moet luiden dat de grondslag van de vordering - disproportioneel handelen door [politiebeambte] - niet is komen vast te staan, zodat deze vordering niet toewijsbaar is.
5.1  De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep dient daarom te worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep (3 procespunten, tarief I). LJN BG6578