Overslaan en naar de inhoud gaan

PHR 271023 P-G Snijders; aansprakelijkheid staat als toezichthouder adoptiebemiddelingsorganisatie

PHR 271023 P-G Snijders; aansprakelijkheid staat als toezichthouder adoptiebemiddelingsorganisatie

10Slotsom en afsluiting

10.1

Veel van de klachten in de principale beroepen gaan op en een deel ervan leidt tot cassatie. Een opsomming van de gegronde klachten lijkt me niet zinvol en laat ik daarom achterwege. Ik volsta met verwijzing naar de nummers hiervoor waarin klachten gegrond zijn bevonden. Dat is in 6.5, 6.9. 6.14, 6.16, 6.18, 6.25, 6.28, 7.15, 8.25 en 8.27. Het incidentele beroep is ongegrond.

10.2

De crux van deze zaak in cassatie is denk ik voor een deel de veranderde kijk op interlandelijke adopties.137 Dit verklaart voor een deel het partijdebat. Sommige van de verwijten die [verweerster] de Stichting in deze procedure maakt, zijn gebaseerd op de huidige inzichten over adoptie, die mede tot stand zijn gekomen onder invloed van de ervaringen van de grote groep van volwassen geadopteerden die inmiddels in ons land bestaat (vergelijk hetgeen hiervoor is 5.13 is opgemerkt). Het verweer van de Stichting komt nogal eens erop neer dat het ging om een destijds normale gang van zaken, volgens de toen geldende of aanvaarde normen, of dat het ging om feiten die voor lief werden en moesten worden genomen wegens wat toen werd gezien als zwaarder wegende belangen.

10.3

Ook het oordeel van het hof is denk ik voor een deel ingegeven door de veranderde kijk op interlandelijke adopties. Het hof redeneert ernaar toe dat de Stichting destijds om alle informatie had moeten vragen – in dat verband ‘al het mogelijke’ had moeten doen – waarvan we nu vinden dat geadopteerden daarvan kennis moeten kunnen nemen, welke mening we nu hebben omdat we nu weten hoe groot het belang daarvan voor hen is, door de ervaringen van de grote groep van volwassen geadopteerden die inmiddels in ons land bestaat.

10.4

Zoals hiervoor bleek, werd eind jaren ’80, toen de Wobp en het Bobp tot stand kwamen, het fundamentele belang van deze informatie ook gezien. Het is echter duidelijk dat het gewicht ervan toch werd onderschat. De wetgever heeft de verplichting om gegevens te verzamelen over de afkomst en achtergrond van het te adopteren kind niet in de Wobp willen opnemen. Die plicht is, kort nadien, uitsluitend als een inspanningsplicht vermeld in het Bobp. Hoewel genoemd fundamenteel belang is benadrukt in de stukken, konden blijkens de wetsgeschiedenis van de Wobp de Nederlandse bemiddelaars zich in het buitenland in beginsel beperken tot de informatie die de plaatselijke instanties ze gaven, overeenkomstig de verdeling van verantwoordelijkheden tussen de staat van herkomst en de staat van opvang die aan de Wobp ten grondslag ligt en het denken van de wetgever heeft bepaald. Het niet veel later tot stand gekomen Haagse Adoptieverdrag gaat uit van dezelfde gedachte, door de verantwoordelijkheid voor het verzamelen van deze informatie uitsluitend bij de staat van herkomst te leggen. Het behoorlijk verzamelen, vastleggen en beschikbaar zijn van deze informatie voor de geadopteerde is dan ook niet als een harde eis voor adoptie in de wet of het verdrag neergelegd: een gebrek aan deze informatie staat niet in enig opzicht aan een adoptie in de weg. Dat terwijl het belang van de geadopteerde bij die informatie zoals dat nu wordt gezien (duidelijk is), het moeten stellen van die eis lijkt mee te brengen.138 Bij het voorgaande komt dan nog dat de adoptie van een kind uit een ontwikkelingsland destijds al snel in het belang van het kind werd geacht,139 en dat men vermoedelijk minder bezig was met wat de behoeften van dat kind zouden zijn als adolescent en volwassene. Dat is niet goed, maar moet wel bij de beoordeling van het handelen van destijds worden betrokken.

10.5

Het in deze zaak gewraakte handelen van de Stichting moet worden beoordeeld naar de destijds geldende regels en maatstaven. De Stichting mocht immers bij haar handelen afgaan op de regels zoals deze destijds bestonden. Dat is een fundamentele regel. Hoewel het hof deze regel bij zijn oordeel uitdrukkelijk voorop heeft gesteld (rov. 6.21 halverwege), heeft het die daarna uit het oog verloren, door bij zijn verdere beoordeling uit te gaan van de huidige inzichten. Zowel bij zijn extensieve uitleg van de Wobp en het Bobp, als bij de betekenis die het heeft toegekend aan de signalen van misstanden en aan de ‘babywissel’ lijken die inzichten een voorname rol te hebben gespeeld.

10.6

Wat hiervan echter zij, het oordeel van het hof berust als gezegd op een té extensieve uitleg van de Wobp en het Bobp. Bij zijn oordeel over de betekenis van de signalen van misstanden en van de ‘babywissel’ is het hof voorts voorbijgegaan aan de verweren van de Stichting en de Staat. Wat betreft de signalen van misstanden luidt dat verweer, kort gezegd, dat die signalen geen betrekking hadden op het soort adopties waarbij de Stichting was betrokken. Die essentiële stelling heeft het hof niet verworpen. Ook is het hof niet naar behoren ingegaan op het verweer van de Stichting dat zij destijds niet meer informatie in Sri Lanka kon krijgen. Hiernaast zijn ook de oordelen van het hof dat de Stichting geen beroep kan doen op de ingetreden verjaring, en dat is voldaan aan de eisen voor toezichthoudersaansprakelijkheid van de Staat, niet naar behoren gemotiveerd. Het oordeel van het hof kan dus, als al gezegd, niet in stand blijven.

10.7

Al het voorgaande neemt uiteraard niet weg dat [verweerster] evident ernstig is gedupeerd door het gebrek aan gegevens over haar afkomst en achtergrond, met alle emotionele en psychische schade van dien (die het hof in zijn arrest noemt). Dat leidt echter als zodanig nog niet tot aansprakelijkheid van de Stichting of de Staat.

10.8

Na cassatie en verwijzing zal opnieuw over de vorderingen moeten worden beslist.ECLI:NL:PHR:2023:958