Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Den Haag 251017 treinkapingszaken; geen oordeel rechter omtrent getuigenverklaringen voordat partijen zich volledig hebben kunnen uitlaten

Rb Den Haag 251017treinkapingszaken; geen oordeel rechter omtrent getuigenverklaringen voordat partijen zich volledig hebben kunnen uitlaten

vervolg op: 
rb-den-haag-060917treinkapingszaken-beslissingen-met-betrekking-tot-de-getuigenverhoren-en-exhibitievorderingen
rb-den-haag-070617-treinkapingszaken-regie-zitting-voor-beluisteren-geluidsbanden-en-bespreken-eventuele-exhibitievordering

rb-den-haag-260417-treinkapingszaken-onvoldoende-zwaarwegende-belangen-voor-openstelling-hoger-beroep-tussenvonnis
rb-den-haag-010217-treinkapingszaken-bewijsopdrachten-in-bodemzaak

1.2.
In beide zaken hebben in de periode van 25 september tot en met 4 oktober 2017 getuigenverhoren plaatsgehad. De leden van de aanvalsgroepen 2 en 5 zijn verhoord. Aangezien nog niet geheel duidelijk was of de (niet verhoorde) marinier met code 2E ook deel heeft uitmaakt van aanvalsgroep 2, is ter zitting de afspraak gemaakt dat mr. Knoops een schriftelijke verklaring van deze marinier zou vragen, waarin hierover opheldering zou worden gegeven. De rechtbank heeft inmiddels ontvangen een schriftelijke, ondertekende verklaring van deze marinier, inhoudende dat hij niet deel heeft uitgemaakt van genoemde aanvalsgroep, alsmede een kopie van zijn identiteitsbewijs (dat evenals de identiteitsgegevens van de getuigen in de kluis zal worden bewaard). Namens eisers is te kennen gegeven dat, indien een dergelijke schriftelijke verklaring zou volgen, de enquête kan worden gesloten. Namens de Staat is vervolgens medegedeeld dat geen behoefte bestaat aan contra-enquête. De enquête is gesloten. De rechtbank zal de definitieve processen-verbaal van verhoren zo spoedig mogelijk aan partijen verstrekken.

1.3.
Na de getuigenverhoren is de zaak verwezen naar de rolzitting van heden voor het wijzen van een tussenvonnis. Deze procedurele stap was reeds in het tussenvonnis van 1 februari 2017 onder 4.33 aangekondigd. Tijdens de getuigenverhoren is voorts namens de Staat verzocht om reeds nu een beslissing te nemen over de tijdens de verhoren namens eisers ingenomen stelling dat het ontoelaatbaar moet worden geacht dat de Staat de advocaat van de getuigen voorafgaand aan de verhoren heeft voorzien van een audio-opname van de geluidsbanden. Voorts is door partijen na afloop van de verhoren verzocht om een beslissing te nemen over de verzoeken van de getuigen 2A en 5A tot het vaststellen van een getuigen-vergoeding. Ten slotte zou bij tussenvonnis worden beslist over de voortgang van de procedure.

2 De beoordeling

Heimelijke instructie

2.1.
In het tussenvonnis van 1 februari 2017 (rov. 4.32) heeft de rechtbank als voorlopig oordeel gegeven dat eisers in de toenmalige stand van de procedure onvoldoende concrete feiten en omstandigheden hadden aangedragen die hun stelling zouden kunnen dragen dat een uit Den Haag overgekomen autoriteit tijdens een briefing van de mariniers aan de vooravond van de beëindiging zou hebben gezegd dat het de wens van de regering was, dat geen enkele gijzelnemer de beëindiging van de gijzeling zou overleven. Voorts heeft de rechtbank in dat tussenvonnis geoordeeld dat bij die stand van zaken eisers niet konden worden toegelaten tot het bewijs van die stelling. De rechtbank heeft voorts echter wel bepaald (in rov. 4.33) dat tijdens de verhoren van de leden van de aanvalsgroepen 2 en 5 vragen zouden mogen worden gesteld over deze stelling en dat na deze verhoren (en dus vóór de mogelijk, afhankelijk van verzoeken daartoe, daarna nog te houden verhoren van andere getuigen) het definitieve oordeel van de rechtbank zou volgen over de vraag of deze stelling voldoende is gesubstantieerd. Nu thans echter duidelijk is geworden dat in het kader van de bewijsopdracht aan eisers niet meer getuigen zullen worden gehoord dan de, reeds verhoorde, leden van de aanvalsgroepen 2 en 5, is de toegevoegde waarde aan een tussentijds oordeel over deze stelling ontvallen. Bovendien valt dit (tussentijdse) oordeel niet of nauwelijks te geven zonder waardering van de verklaringen van de getuigen. Nu al wel duidelijk is dat partijen fundamenteel van opvatting verschillen over deze waardering, maar deze discussie thans nog niet uitgekristalliseerd is aangezien partijen zich daarover nog niet volledig hebben kunnen uitlaten, acht de rechtbank het opportuun nu nog niet te oordelen over deze stelling, maar dit later te doen, al dan niet bij eindvonnis.

Toelaatbaarheid verstrekking geluidsbanden

2.2.
Voorafgaand aan de verhoren van 26 september 2017, nadat tijdens de verhoren van de dag daarvoor verklaard was dat getuigen fragmenten van de geluidsbanden op voorhand hadden gehoord bij hun advocaat mr. Knoops, hebben eisers de rechtbank verzocht het bevel aan de Staat te geven de audio-opnamen van de geluidsbanden bij mr. Knoops weg te halen. De Staat heeft zich tegen toewijzing van dit verzoek verzet en mr. Knoops heeft benadrukt dat alle getuigen enkel die fragmenten te horen hebben gekregen, waarvan de transcriptie eerder door de advocate van eisers in de publiciteit waren gebracht. Omdat vervolgens bleek dat de audio-opnamen al geretourneerd waren, heeft de rechtbank daarop niet direct een beslissing genomen. Een dergelijke onmiddellijke beslissing ontbeerde immers een (praktisch) belang. Later, direct na het laatste getuigenverhoor op 4 oktober 2017, bleek dat het verzoek van eisers als ingetrokken diende te worden beschouwd, maar bleek ook dat beide partijen een oordeel over de toelaatbaarheid van de verstrekking van de rechtbank verlangen. Eisers wensen dat oordeel echter nadat zij hun standpunt over de (on)toelaatbaarheid nader uiteen hebben kunnen zetten, terwijl de Staat heeft verzocht om een beslissing daarover in dit tussenvonnis. De Staat heeft als belang voor dat verzoek aangevoerd het voorkomen van iedere verwarring en onduidelijkheid in de media over de toelaatbaarheid van en de feitelijke gang van zaken rond de verstrekking.

2.3.
De rechtbank zal echter in dit tussenvonnis geen beslissing nemen over de toelaatbaarheid van de verstrekking. Nog onvoldoende helder is in precies welk kader deze beslissing door de rechtbank zal kunnen worden genomen. Als de rechtbank het goed ziet, zou zij slechts zijdelings een oordeel kunnen geven over de toelaatbaarheid in het kader van de waardering van de getuigenverklaringen. Zoals hierboven reeds onder 2.1 is overwogen, acht de rechtbank het echter niet opportuun om reeds nu beslissingen te nemen die raken aan die waardering. Het door de Staat aangevoerde belang bij een onmiddellijke beslissing over de toelaatbaarheid legt onvoldoende gewicht in de schaal.

Taxe

2.4.
De rechtbank heeft na afloop van het getuigenverhoor van getuige 5A, dat op 29 september 2017 heeft plaatsgevonden, ontvangen het op voorhand aangekondigde, schriftelijke verzoek tot het vaststellen van een getuigentaxe - een schadeloosstelling als bedoeld in artikel 182 Rv - ten behoeve van deze getuige van in totaal $ 895. Dit bedrag is gelijk aan het door deze getuige betaalde inschrijfgeld voor een conferentie in [plaats] die in de periode van 25 tot en met 28 september 2017 is gehouden. Getuige heeft zich op 4 september 2017 afgemeld voor deze conferentie vanwege de oproeping om op 29 september 2017 te getuigen.
De organisatie heeft te kennen gegeven dat het inschrijfgeld niet zal worden teruggestort.

2.5.
Met eisers en anders dan de Staat is de rechtbank van oordeel dat deze kostenpost niet kan leiden tot vaststelling van een getuigentaxe ter hoogte van deze post. Daarbij is van belang dat de planning van de getuigenverhoren is geschied mede aan de hand van de door de getuigen begin juni jongstleden opgegeven verhinderdata. Getuige 5A heeft toen evenwel niet 29 september 2017 als verhinderdatum opgegeven (wel de periode 25 tot en met 28 september 2017). Daarbij komt dat als hij dit op een later moment alsnog zou hebben gedaan, hij op een andere datum verhoord had kunnen worden. De taxe zal dan ook op nihil worden gesteld.

2.6.
Ook namens getuige 2A is na het verhoor van deze in het buitenland woonachtige getuige het op voorhand aangekondigde, schriftelijke verzoek tot het vaststellen van een getuigentaxe - een schadeloosstelling als bedoeld in artikel 182 Rv - ontvangen. Het verzoek betreft een vergoeding van een vliegticket dat € 1.411,15 heeft gekost en € 410,81 aan kosten van overnachting in een hotel. Namens eisers is verzocht om de getuigentaxe voor getuige 2A op de gebruikelijke wijze vast te stellen. Daarbij is gewezen op het Besluit tarieven in strafzaken 2003.

2.7.
Artikel 2, eerste lid, van het Besluit griffierechten burgerlijke zaken verwijst voor de berekening van de onder meer reis- en verblijfkosten van getuigen naar de artikelen 2 tot en met 9, 11 en 15 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003. In laatstgenoemd besluit wordt een vergoeding van € 0,28 per gereisde kilometer genoemd en ten hoogste € 37,85 per etmaal aan verblijfskosten. Artikel 2, tweede lid, van het Besluit griffierechten burgerlijke zaken bepaalt echter dat afgeweken kan worden van onder meer deze tarieven, indien dat in verband met het verblijf van een getuige in het buitenland noodzakelijk is. Met de Staat is de rechtbank van oordeel dat die afwijking in het geval van 2A aan de orde is. De rechtbank stelt de schadeloosstelling van getuige 2A op (€ 1.411,15 + € 410,81 =) € 1.821,96. Daarbij overweegt de rechtbank dat de verblijfskosten weliswaar hoger zijn dan het bedrag genoemd in het Besluit tarieven in strafzaken 2003, maar dat de vergoeding voor de reiskosten (aanmerkelijk) hoger zou uitvallen bij toepassing van dat besluit.
De schadeloosstelling dient door eisers te worden voldaan aan de getuige. Bij eindvonnis zal worden beslist welke partij deze kosten uiteindelijk zal moeten dragen.

Voortzetting procedure

2.8.
De rechtbank zal de zaken verwijzen naar de rolzitting van 6 december 2017 teneinde partijen gelijktijdig in de gelegenheid te stellen een conclusie na enquête te nemen. Daarin zullen ook standpunten mogen worden ingenomen ten behoeve van de onder 2.1. en 2.3 van dit tussenvonnis uitgestelde beslissingen, en uiteraard, naast de standpunten over de waardering van het getuigenbewijs, standpunten over de waardering van het overige bewijs, waaronder de (transcriptie van de) geluidsbanden. Na het nemen van deze conclusies zal de zaak worden verwezen naar de rolzitting van twee weken daarna, op welke zitting partijen zich kunnen uitlaten over de door hen gewenste voortzetting van de procedure, meer concreet of een nadere aktewisseling of (in plaats daarvan) een zitting dient plaats te vinden, of dat (eind)vonnis dient te worden gewezen. ECLI:NL:RBDHA:2017:12085