Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Gelderland 020315 polsletsel na arrestatie; rechtvaardigingsgrond; voor vaststellen gestelde toedracht is instructie nodig; volgt afwijzing

Rb Gelderland 020315 polsletsel na arrestatie; rechtvaardigingsgrond; voor vaststellen gestelde toedracht is instructie nodig; volgt afwijzing
- kosten gevorderd en begroot, niet toegewezen: € 3.153,21

De verdere beoordeling

2.1.
[verzoeker] is door agenten van de politie aangehouden en geboeid. Korte tijd later is een breuk in zijn rechter pols geconstateerd. [verzoeker] houdt de politie c.s. op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk voor deze letselschade en de gevolgen daarvan, onder andere voor zijn verdienvermogen. Partijen verschillen over de precieze toedracht van de aanhouding. Het volgende staat daarover tussen partijen wel vast.

2.2.
Op 24 februari 2013, om omstreeks 20.40 uur, hebben de agenten [naam] , [naam] en [naam] [verzoeker] , die zij op de Nieuwe Lagestraat te Niftrik in een geparkeerde auto aantroffen, staande gehouden voor een controle in het kader van de Wegenverkeerswet. Na de vondst van een gevulde patroonhouder in de auto heeft Egbertsen [verzoeker] aangehouden op verdenking van overtreding van de Wet wapens en munitie. Egbertsen heeft [verzoeker] daarbij handboeien omgedaan. [verzoeker] heeft zich tegen zijn aanhouding en in het bijzonder het boeien niet verzet.
Na de aanhouding hebben de agenten nog een voor het afvuren van normale munitie geschikt gemaakt gaspistool, cocaïne en € 990,00 aan bankbiljetten van [verzoeker] in beslag genomen. [verzoeker] is vervolgens in het politievoertuig naar het politiebureau gebracht en gedetineerd. De handboeien zijn toen verwijderd.
Op 25 februari 2013 om omstreeks 21.00 uur heeft politiearts [naam] in de politiecel de pols van [verzoeker] onderzocht en een fors gezwollen en pijnlijke rechterpols geconstateerd en geconcludeerd dat er sprake was van een forse kneuzing van de pols ten gevolge van te strak aangezette handboeien. Op 26 februari 2013 heeft de Officier van Justitie [verzoeker] ter zake van het voorhanden hebben van wapens/munitie en verdovende middelen een strafbeschikking opgelegd met een geldboete van € 1.250,00. Daarop is hij weer in vrijheid gesteld.
Vanwege aanhoudende pijnklachten aan de rechterpols heeft [verzoeker] zich op 11 maart 2013 bij zijn huisarts gemeld, die hem naar het ziekenhuis heeft doorverwezen. Daar is na radiologisch onderzoek een breuk in de rechterpols geconstateerd, een zogenaamde ‘non union scaphoid fractuur rechts’. Op 19 april 2013 [verzoeker] is daaraan geopereerd, waarbij een schroef is geplaatst en gips is aangebracht. [verzoeker] houdt polsklachten.

2.3.
In mei 2013 heeft [verzoeker] zich schriftelijk bij de politie beklaagd over zijn aanhouding en de gevolgen daarvan. In dat verband heeft op 6 juni 2013 een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoeker] en onder meer [naam] , waarbij [naam] zich heeft verontschuldigd voor haar opmerking na de arrestatie dat [verzoeker] een “klote auto” had. Over het precieze feitelijk verloop van de aanhouding zijn partijen het toen niet eens geworden.

2.4.
Bij brief van 24 oktober 2013 heeft de advocaat van [verzoeker] de politie aansprakelijk gesteld voor de schade van [verzoeker] in verband met de aanhouding. Bij brief van 20 mei 2014, nadat [verzoeker] zich over het uitblijven van een reactie van Achmea had beklaagd, heeft Achmea aansprakelijkheid gemotiveerd van de hand gewezen.

2.5.
Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank op de voet van artikel 1019w Rv voor recht zal verklaren dat de politie c.s. volledig en hoofdelijk aansprakelijk is voor het aan [verzoeker] toegebrachte letsel op 24 februari 2013, met veroordeling van de politie c.s. in de proceskosten op de voet van artikel 6:96 lid 2 BW.
De politie c.s. voert verweer dat hierna voor zover van belang aan de orde zal komen.

2.6.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Niet in geschil is dat voor de aanhouding en het boeien op zichzelf voldoende grond bestond. En ook niet dat [verzoeker] zich tegen zijn aanhouding niet heeft verzet. Aangenomen dat de polsbreuk tijdens de aanhouding is ontstaan, zoals [verzoeker] stelt en de politie c.s. betwist, geldt het volgende.

2.7.
Het toebrengen van een polsbreuk is in beginsel onrechtmatig. De aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond kan echter het onrechtmatige karakter daaraan ontnemen. Zo’n rechtvaardigingsgrond kan zijn gelegen in de uitvoering van het wettelijke voorschrift van artikel 7 van de Politiewet 2012, waarin het gebruik van geweld of vrijheidsbeperkende middelen is toegestaan aan de ambtenaar van politie aangesteld voor de uitvoering van de politietaak in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik hiervan verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt, en dit gebruik bovendien in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd is. Het enkele feit dat een polsbreuk is toegebracht rechtvaardigt derhalve niet de conclusie dat het optreden van de politie onrechtmatig was. Het gaat erom, zoals partijen overigens ook onderkennen, of de wijze van arresteren in de gegeven omstandigheden nog gepast was in de hiervoor bedoelde zin. In dat verband is het volgende van belang.

2.8.
Volgens [verzoeker] is de onrechtmatigheid van het handelen van de politie erin gelegen, primair, dat hij te strak is geboeid en vervolgens zo hardhandig in de politieauto is geduwd dat de polsbreuk is ontstaan, en subsidiair, dat er geen reden was om hem te strak te boeien althans dat de boeien niet losser zijn gemaakt nadat hij zich daarover had beklaagd en hebben de te strakke boeien aan de breuk bijgedragen.
Indien de politieagenten [verzoeker] inderdaad te strak hebben geboeid, hardhandig in de politieauto hebben geduwd en zijn klachten over te strakke boeien in de wind hebben geslagen, kan sprake zijn van handelen van de politie dat de hiervoor bedoelde grenzen van rechtmatig politieoptreden te buiten gaat. Deze feiten en omstandigheden moeten dan wel kunnen worden vastgesteld. De politie c.s. heeft ze echter, ondersteund met schriftelijke verklaringen van de verbalisanten, gemotiveerd weersproken. Volgens de politie is [verzoeker] behoorlijk en niet te strak geboeid, is hij zonder duwen in de auto geplaatst waarbij beenruimte is gecreëerd door de voorstoel naar voren te schuiven, en heeft [verzoeker] niet, ook niet op het bureau op de dag van zijn arrestatie of de volgende dag tijdens zijn drie verhoren, geklaagd over te strakke boeien of pijn aan de handen of pols. [verzoeker] heeft waarschijnlijk pas na het laatste van deze drie verhoren om 19.00 uur, over pijn geklaagd, anders had de politiearts [verzoeker] wel onderzocht tijdens diens reguliere visiteronde die tot 19.00 uur duurt, aldus de politie c.s. Bij deze stand van zaken kan niet tot een beslissing op het verzoek worden gekomen zonder bewijsopdracht en het horen van getuigen, en mogelijk een deskundigenonderzoek naar de oorzaak van de polsbreuk nu ook in dit verband verschil bestaat. De met dergelijke instructie gepaard gaande tijd en moeite staan naar het oordeel van de rechtbank niet in verhouding tot de kans dat een vaststellingsovereenkomst tot stand komt. Het verzoek stuit daarom af op artikel 1019z Rv.

2.9.
Ter zake van de kosten van deze procedure geldt het volgende. Omdat het uitspreken van een proceskostenveroordeling in een procedure als de onderhavige gelet op artikel 1019aa lid 3 Rv niet mogelijk is, kan het daartoe strekkende verzoek niet worden toegewezen. Wel zullen, op de voet van lid 1 van deze bepaling, de proceskosten van [verzoeker] worden begroot, met dien verstande dat een veroordeling van de politie c.s. in deze kosten niet mogelijk is nu aansprakelijkheid van de politie niet is vastgesteld.

2.10.
[verzoeker] heeft verzocht 10,8 uur aan werkzaamheden van zijn advocaat tegen € 220,00 per uur, exclusief 7% kantoorkosten, 21% btw en het griffierecht van € 77,00 te begroten. Daartegen heeft de politie c.s. zich op zichzelf niet verzet. Hij vraagt zich nog wel af of deze kosten een schadepost vormen in de zin van artikel 6:96 lid 2 BW omdat [verzoeker] met een toegevoegde advocaat procedeert. Wat daarvan zij, dit doet aan de mogelijkheid van begroting als zodanig niet af.

De beslissing

De rechtbank

3.1.
begroot de kosten aan de zijde van [verzoeker] bij de behandeling van dit verzoek op een bedrag van € 3.153,21,

3.2.
wijst het meer of anders verzochte af. ECLI:NL:RBGEL:2015:8275