Rb Gelderland 110314 KG: voorschot op schadevergoeding wegens letsel afgewezen; wijze aanhouding eiser door politie niet onrechtmatig
- Meer over dit onderwerp:
Rb Gelderland 110314 KG: voorschot op schadevergoeding wegens letsel afgewezen; wijze aanhouding eiser door politie niet onrechtmatig
4 De beoordeling van het geschil
4.1. Het lijdt geen twijfel dat een aanhouding zoals hier aan de orde, heel ingrijpend is. Het is voorstelbaar dat die grote impact op [eiser] heeft gehad, mede omdat zijn echtgenote en kinderen bij de aanhouding aanwezig waren, [eiser] in een klein dorp woont en daar zijn bedrijf uitoefent, en iedereen in die betrekkelijk kleine gemeenschap wel iets van de aanhouding van [eiser] zal hebben meegekregen.
Daarmee is echter nog niet gezegd dat de aanhouding onrechtmatig was jegens [eiser]. Voor het antwoord op de vraag of daarvan al dan niet sprake is, zijn de volgende omstandigheden van belang.
4.2. Hoewel niet precies duidelijk is geworden hoe de aangifte tegen [eiser] exact in zijn werk is gegaan, kan op grond van de gegevens zoals die in het proces-verbaal staan wel worden aangenomen dat er op het moment van de aanhouding van [eiser] een redelijk vermoeden van schuld tegen hem bestond ter zake van mishandeling en bedreiging. Uit het proces-verbaal, zoals dat hiervoor is weergegeven, blijkt dat de aanhouding van [eiser] is gebaseerd op een melding van Bureau Jeugdzorg aan het AMK en de daaropvolgende zorgmelding van het AMK ([naam]) bij de politie van een vermoeden van mishandeling van [minderjarige]. Verder is de aanhouding gebaseerd op de getuigenverklaring van de maatschappelijk werkster van de school van [minderjarige], [naam], waaruit blijkt dat [minderjarige] zelf heeft gezegd dat zij door haar vader werd geschopt en aan de haren werd getrokken. De zorgen over het gedrag van [eiser] werden, zo blijkt uit de verklaring van [naam], gedeeld door de broer en de zus van [eiser] en door zijn huisarts. Wat betreft de zorgen van de broer en de zus wordt opgemerkt dat hetgeen [naam] daarover heeft verklaard later door hen is bevestigd, zo blijkt uit het hiervoor onder 2.5 bedoelde proces-verbaal van bevindingen van 8 februari 2012. Ook uit de verklaring van de getuige [naam] blijken die zorgen over het gedrag van [eiser] jegens [minderjarige]. Bij dat alles komt dat uit de verklaringen van [naam] en [naam] ook blijkt dat de school/het AMK er niet in slaagde met (het gezin van) [eiser] in gesprek te komen over de zorgen die er waren. Ten slotte is er de aangifte van [naam] wegens bedreiging en haar getuigenverklaring hierover, zoals hiervoor onder 2.3 en 2.4 is weergegeven.
4.3. [eiser] heeft in dit verband nog aangevoerd dat de gegeven last tot aanhouding alleen zag op de bedreiging en dat uit het proces-verbaal van aanhouding blijkt dat [eiser] (ook) is aangehouden op verdenking van mishandeling. Volgens [eiser] bestond er dus geen last tot aanhouding op verdenking van mishandeling en heeft die plaatsgevonden met veronachtzaming van fundamentele vereisten.
4.4. Een last tot aanhouding kan mondeling worden gegeven. Dat is in dit geval ook, zo moet als onweersproken worden aangenomen, gebeurd. In het kader van dit geding kan niet worden vastgesteld dat de last tot aanhouding alleen is gegeven omdat [eiser] werd verdacht van bedreiging. Weliswaar wordt in de hiervoor onder 2.14 bedoelde zienswijze van de betrokken officier van justitie de nadruk gelegd op de aanhouding op grond van bedreiging, maar daarin schrijft zij ook dat er ”daarnaast voldoende verdenking voor een aanhouding op verdenking van mishandeling” was. Bovendien moet, gelet op hetgeen hiervoor onder 4.2 is overwogen, en gelet op de inhoud van de onder 2.9 bedoelde machtiging tot binnentreden, worden aangenomen dat er voldoende verdenking tegen [eiser] bestond ten aanzien van de beide delicten, zodat voldoende aannemelijk is dat er mede een last tot aanhouding was terzake van mishandeling. Onder die omstandigheden kan niet worden gezegd dat een titel voor de aanhouding van [eiser] ontbrak.
4.5. Op grond van het proces-verbaal, waarnaar hiervoor onder de feiten is verwezen, kan ook niet worden vastgesteld dat achteraf bezien een redelijk vermoeden van schuld tegen [eiser] ter zake van bedreiging en mishandeling heeft ontbroken. Het enkele feit dat de strafzaak tegen [eiser] wat betreft de bedreiging en de mishandeling is geëindigd met een kennisgeving van niet verdere vervolging is daarvoor onvoldoende en rechtvaardigt die conclusie niet. Al met al moet worden geoordeeld dat de aanhouding van [eiser] niet onrechtmatig was.
4.6. Iets anders is of de verbalisanten bij de aanhouding van [eiser] disproportioneel geweld hebben gebruikt. Voor het antwoord op de vraag of daarvan sprake was, zijn de volgende omstandigheden van belang.
4.7. Voorafgaande aan zijn aanhouding was [eiser] tot twee maal toe uitgenodigd zich te melden op het politiebureau, laatstelijk, na overleg daarover met [eiser], op 7 februari 2012 tussen 17.00 en 18.00 uur. Voor [eiser] moest duidelijk zijn dat hij op dat tijdstip daadwerkelijk op het bureau moest komen. [eiser] is ook toen niet op het bureau verschenen. Begrijpelijk is wel, zoals hij ter zitting heeft verklaard, dat hij na zijn werk (hij was om ongeveer om 17.30 thuis) eerst aandacht aan zijn - vanwege de gebeurtenissen: ontredderde - gezin wilde besteden, maar hij had zich daarbij wel moeten realiseren dat zijn niet verschijnen op het bureau gevolgen zou kunnen hebben. Dat de politie diezelfde dag nog bij hem aan de deur is gekomen kan dan ook niet als een verrassing zijn gekomen. Dat [eiser], toen hij de deur voor de verbalisanten had geopend, verbaal geweld heeft gebruikt, staat wel vast. [eiser] heeft dat erkend en het volgt ook uit het hiervoor onder 2.10 weergegeven proces-verbaal van aanhouding. De bewoordingen die [eiser] daarbij gebruikte konden de verbalisanten redelijkerwijs opvatten als verzet tegen een aanhouding, vooral omdat [eiser] daarbij schreeuwde dat hij zich niet vrijwillig liet opsluiten. Daarbij komt dat [eiser], toen hem de machtiging tot binnentreden door de verbalisanten werd getoond, zei dat hij de machtiging wilde lezen en toen de deur dicht duwde. Desgevraagd heeft [eiser] daarover tijdens de zitting verklaard dat het donker was, dat hij de machtiging in het licht wilde lezen en dat hij, om het weglopen van de hond te voorkomen en vanwege de kou, de deur op een kier wilde duwen. [eiser] heeft echter ook verklaard dat hij dat toen allemaal niet tegen de verbalisanten heeft gezegd. In die situatie konden de verbalisanten het dichtduwen van de deur door [eiser] redelijkerwijs opvatten als een poging zich te willen onttrekken aan de aanhouding. Zij hebben [eiser] dan ook terecht verhinderd de deur dicht te duwen en hem vervolgens aangehouden op een wijze zoals dat in het proces-verbaal van aanhouding is weergegeven. Wellicht was het, achteraf bezien, beter geweest als de verbalisanten eerst verder hadden geprobeerd [eiser] te kalmeren, maar dat neemt niet weg dat de in de gegeven situatie - [eiser] heeft daarover bij de politie zelf verklaard dat bij hem “een knop omging” in zijn hoofd en dat hij zijn beheersing verloor - de aanhouding onder dwang en met gebruikmaking van handboeien niet onrechtmatig of disproportioneel was. De omstandigheid dat [eiser] tegen de verbalisanten heeft geschreeuwd dat het zo (met zijn handen geboeid op zijn rug) niet ging omdat hij reuma had, is onvoldoende voor een ander oordeel.
4.8. De conclusie is dat, hoewel de aanhouding mogelijk grote persoonlijke gevolgen voor [eiser] heeft (gehad), het niet ongeoorloofd en onrechtmatig was hem onder de omstandigheden zoals hiervoor geschetst aan te houden op een wijze zoals hiervoor omschreven. Het bestaan van een vordering van [eiser] op de Staat is dus onvoldoende aannemelijk geworden. Bovendien kan niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat [eiser] schade als gevolg van de hiervoor omschreven gebeurtenis heeft geleden en is onvoldoende toegelicht wat de omvang daarvan is. De enkele verwijzing door [eiser] naar de jaarstukken van zijn bedrijf ([bedrijf]) is onvoldoende voor het oordeel dat [eiser] zelf schade heeft geleden die voor vergoeding in aanmerking komt. Mede in aanmerking genomen de criteria die gelden voor een vordering tot veroordeling van een geldsom in kort geding, is er geen grond thans in het kader van dit geding enige schadevergoeding toe te wijzen. De vordering van [eiser] zal dan ook worden afgewezen. ECLI:NL:RBGEL:2014:2892