RBAMS 030223 politie geeft arrestant klap in het zicht, hiervoor ontbreekt rechtvaardigingsgrond; ES in stt.proc.
- Meer over dit onderwerp:
RBAMS 030223 politie geeft arrestant klap in het zicht, hiervoor ontbreekt rechtvaardigingsgrond; ES in stt.proc.
2
De feiten
2.1.
[eiser] is op 29 december 2018, omstreeks 03.15 uur, bij het Oudekerksplein te Amsterdam aangehouden voor overtreding van artikel 2.2 lid 1 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Amsterdam (verstoring van de openbare orde) en artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht (wederspannigheid).
2.2.
De aanhouding van [eiser] heeft plaatsgevonden door de hoofdagenten [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en [naam 2] (hierna: [naam 2] ). [naam 1] en [naam 2] hielden op dat moment als manschappen van de mobiele eenheid van de Eenheid Amsterdam van de Nationale Politie toezicht op en rondom het Wallengebied in Amsterdam.
2.3.
[naam 1] en [naam 2] hebben na de aanhouding bijstand van een arrestantenbus verzocht, waarmee [eiser] naar Bureau Burgwallen is vervoerd. Bij het transport zijn [eiser] transportboeien aangelegd. De agenten zijn omstreeks 03.30 uur met [eiser] bij Bureau Burgwallen gearriveerd.
2.4.
In het proces-verbaal van bevindingen dat op 29 december 2018 is opgemaakt door [naam 1] en [naam 2] is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
“( ... )
Wij, verbalisanten, vroegen bijstand van een arrestanten bus om de verzettende verdachte te vervoeren richting het politiebureau. Wij merkten dat het verzettende gedrag van de verdachte steeds erger werd. Wij merkten dat de verdachte tijdens het transport meerdere malen ons trapte. Wij, verbalisanten, zagen dat de verdachte tijdens zijn verzet verbalisant [naam 1] een trap op zijn borst gaf. Wij hoorden dat de verdachte begon te rochelen met kennelijk het doel om te gaan spugen richting ons. Hierop hebben wij constant geweld gebruikt om de situatie te beheersen en niet gewond te raken tijdens het transport. Tijdens dit transport hebben wij, verbalisanten, bij de verdachte een spuugmasker geplaatst om te voorkomen dat wij geraakt zouden door de verdachte.
( ... )
Wij, verbalisanten, hebben gezien het verzet, het gedrag en het alcohol en vermoedelijk drugsverbruik een arts ingeschakeld om de verdachte medisch te schouwen. De arts had geen bezwaar tegen insluiting.”
2.5.
Op 29 december 2018, omstreeks 04.10 uur, is [eiser] voorgeleid aan de hulpofficier van justitie, die het bevel heeft gegeven om [eiser] op te houden voor onderzoek.
2.6.
In het proces-verbaal van het verhoor van [eiser] als verdachte van zaterdag 29 december 2018 om 11.35 uur is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“( ... )
V. Dan houdt de politie je aan. Maar je ga dan proberen tegen te gaan dat je wordt aangehouden. Wat kun je daar over zeggen?
A. Ik kan niks weten nog. Ik heb klappen gehad.
V. Heb je geprobeerd om te spugen naar de politie?
A. Ja dat wel, ik was er klaar mee, ik wordt keihard mishandeld.
V. Je zegt dat je mishandeld bent door de politie; Kan dat komen door je eigen gedrag.
A. Nee man, de politie was zelf met zijn armen aan het zwaaien
V. Heb je meegewerkt aan de politie toen je werd gearresteerd?
A. ik kan niet weten, ik weet alleen dat ik klappen heb gekregen”
2.7.
Op 29 december 2018, om 13.20 uur, heeft de hulpofficier van justitie [eiser] in verzekering gesteld.
2.8.
[naam 2] heeft, eveneens op 29 december 2018, aangifte gedaan tegen [eiser] van bedreiging.
2.9.
Op 31 december 2018 heeft de rechter-commissaris de inbewaringstelling van [eiser] bevolen, maar deze met onmiddellijke ingang geschorst onder voorwaarden. In het proces-verbaal van verhoor van verdachte inbewaringstelling is, voor zover van belang, de volgende verklaring van [eiser] opgenomen:
“( ... )
Ik was in de stad in een kroeg geweest. Er is wel iets gebeurd, maar ik weet niet alles meer. Ik weet dat ik in de boeien ben geslagen, dat de bril van mijn hoofd werd gepakt en dat in de bus op mijn hoofd is geslagen. Ik weet niet hoe het is ontstaan. Ik heb nooit zoiets meegemaakt. Ik vind dat er misbruik is gemaakt bij mijn aanhouding. Terwijl ik was geboeid kreeg ik klappen op mijn hoofd. Ik heb verwondingen in mijn gezicht. U zegt tegen mij dat u in ieder geval bij mijn linkeroog, onder mijn oog, een bloeduitstorting ziet. U zegt tegen mij dat de politie soms geweld moet gebruiken als mensen zich blijven verzetten tegen een aanhouding. ( ... )”
2.10.
Op 1 januari 2019 heeft [eiser] de Huisartsenpost CentrumOost in Amsterdam bezocht, waarbij hij heeft aangegeven pijn te hebben aan zijn oogkas links en bij zijn kaak rechts, omdat hij is mishandeld door agenten.
2.11.
Op 18 november 2019 zijn [naam 1] en [naam 2] door de rechter-commissaris gehoord als getuigen in de strafzaak tegen [eiser] . [naam 1] heeft, voor zover van belang, als volgt verklaard:
“( ... )
U vraagt mij wat er gebeurde in de bus. Hij schopte hard op mijn borst met zijn voet. Deze schop kwam uit het niets. ( ... ) Na dat ik die trap had gekregen heb ik mij omgekeerd. Ik wilde niet nog een keer getrapt worden. Ik heb toen zijn twee benen vastgepakt. U vraagt mij of ik heb gezien wat mijn collega heeft gedaan. Ik zat met mijn ogen de andere kant op. U vraagt mij of ik hem in bedwang kon houden. Nee, hij probeerde mij met volle kracht te schoppen tegen mijn hoofd. U vraagt mij of ik geweld heb toegepast. Ja, ik heb met mijn wapenstok één klap op zijn benen gegeven. U vraagt mij of ik met mijn vuist heb geslagen. Dat weet ik niet meer. ( ... )
( ... ) U vraagt of ik nog met mijn collega heb gesproken over wat zijn handelingen zijn geweest. Ja, mijn collega heeft één klap gegeven en hij heeft het spuugmasker opgedaan. ( ... )
( ... ) Ik heb geen letsel gezien bij de verdachte. Ik heb hem ook niet horen zeggen dat hij pijn had aan zijn hoofd en zijn ogen. Hij schreeuwde veel waar ik niet echt iets van kon maken. Door het spuugmasker kan je zijn gezicht ook niet goed zien. Voor dat wij het spuugmasker opdeden heb ik geen letsel bij hem gezien.
( ... )
U vraagt mij of het geweld dat ik heb toegepast beperkt is gebleven tot één klap met de wapenstok. Voor zover ik mij het herinner wel.
( ... )”
In de verklaring van [naam 2] is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
“( ... ) Volgens mij hebben wij hem op zijn buik in de bus neergelegd. Hij wilde niet zitten. Hij lag op de grond tussen de banken in. Dan is er ook minder bewegingsvrijheid om ons te raken. ( ... )
Ik weet niet of de collega tegen de borst is geschopt tijdens het vervoer van de plek van de aanhouding naar de bus of dat hij is geschopt tijdens het vervoer uit de bus naar het bureau. De collega riep dat hij was geschopt en ik heb het ook gezien. U vraagt mij wat er gebeurde na die trap. Ik heb geen idee. (…) U vraagt aan mij of ik heb gereageerd naar aanleiding van de trap. Het zou kunnen. Dat zit wel in mijn aard. Ik heb ook geweld gebruikt. Op welke wijze en met welke frequentie kan ik nu niet zeggen daarvoor zou ik de geweldsrapportage na moeten kijken.
Als iemand niet meewerkt wordt er geweld toegepast om het verzet te breken. Ik heb geen wapenstok gebruikt. Van mijn collega heb ik gehoord dat hij dat wel heeft gedaan. Ik ben wel overtuigd dat ik hem een paar klappen heb gegeven. U vraag mij waar? Op het lichaam. Ik ga uit van de romp en misschien ook wel tegen zijn hoofd maar dat weet ik niet zeker. Toen mijn collega een schop kreeg heb ik ingegrepen. Dat kan op de romp zijn geweest of tegen het hoofd. Ik denk één, twee of drie klappen. U vraagt aan mij of ik in de geweldsrapportage volledig heb beschreven welk geweld ik heb toegepast. Ik doe alles naar eer en geweten. Ik wil niet overkomen als iemand die iets achter houd. U zegt tegen mij dat u ook niet het idee heeft dat ik dit doe. Ik heb geweld gebruikt en dat was nodig ook. (…) Het is geen moment rustig geweest bij verdachte. Vanaf het eerste moment tot en met het bureau heb ik meerdere malen geweld toe moeten passen tegen verdachte.
( ... )”
2.12.
Bij brief van 7 april 2020 heeft de advocaat van [eiser] namens hem aangifte gedaan van mishandeling tegen [naam 1] en [naam 2] .
2.13.
De officier van justitie heeft [eiser] op 15 april 2020 bericht dat hij heeft besloten [eiser] niet (verder) te vervolgen, omdat het feit waarvan hij wordt verdacht te oud is.
2.14.
In de brief van 30 december 2020 heeft (de advocaat van) [eiser] de Politie aansprakelijk gesteld voor de schade die [eiser] als gevolg van het handelen van [naam 1] en [naam 2] heeft geleden.
2.15.
Op 25 januari 2021 is [naam 2] , naar aanleiding van de aangifte door [eiser] , gehoord als getuige door interne onderzoekers van de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten, cluster Integriteit van de Eenheid Amsterdam (hierna: VIK). In het proces-verbaal is, onder meer, het volgende opgenomen:
“De heer [eiser] verklaart in zijn aangifte dat hij tijdens het overbrengen in de politiebus, meerdere klappen op zijn hoofd heeft gekregen door jou en door jouw collega [naam 1] . Hij zou daarbij geboeid in de bus hebben gelegen. Wat is jouw reactie hierop?
Hij was wel geboeid, dat heb ik eerder al verklaard bij de RC. Ik heb ook verklaard dat ik hem geslagen heb, ook op zijn gezicht.
Door de klappen in zijn gezicht stelt [eiser] dat hij blijvend oogletsel heeft opgelopen. Wat is jouw reactie hierop?
Dat kan ik me niet herinneren of ik hem op zijn gezicht of op zijn hoofd heb geslagen. Ik verwijs naar wat ik bij de RC heb verklaard.
Heb jij letsel bij [eiser] waargenomen?
Nee. Ik verwijs naar mijn verhoor bij de RC, alsmede mijn proces-verbaal van bevindingen.
[eiser] stelt dat hij wel opstandig zou zijn geweest maar dat er ernstig disproportioneel geweld zou zijn aangewend door de politie. Wat is jouw reactie hierop?
Ik blijf bij de eerdere verklaring bij de RC en mijn opgemaakt proces verbaal van bevindingen. Dat is mijn kant van het verhaal.
( ... )
[eiser] geeft bij de rechter-commissaris aan, dat hij niet alles meer kan herinneren maar wel dat hij geboeid in de bus zat en daar meerdere klappen op zijn hoofd heeft gekregen. Wat is jouw reactie hierop?
Ik hoor je zeggen dat hij zat, maar hij lag met zijn bovenlichaam op de laadvloer. Hij lag op zijn buik. We hadden zijn benen gekruist, om te voorkomen dat hij zou stikken. We hebben juist ons best gedaan om te voorkomen dat we zelf gewond zouden raken en wilden de verdachte zo veilig mogelijk vervoeren.
( ... )
Je bent gehoord door de rechter-commissaris. Daar heb je verklaard dat je niet precies meer wist wat voor geweld je zou hebben gebruikt maar dat dit vermeld staat in jouw geweldsmelding. Daar is naar gekeken omdat je hier naar verwijst. Maar er is maar één geweldsmelding en die is op naam van [naam 1] opgemaakt. Van jouw is geen geweldsmelding dus waar is nu terug te lezen wat voor soort geweld jij hebt toegepast?
De gebruikelijke wijze is dat je het meldt bij de hovj en dat hij of zij een geweldsmelding opmaakt. Dat is nu wel anders. De procedure over het melden van geweld is gewijzigd namelijk. Destijds melde je het bij je meerdere.
( ... )
Ik heb het geweld gemeld bij de hovj waar de verdachte aan is voorgeleidt.
( ... )”
2.16.
Bij brief van 2 februari 2021 heeft de officier van justitie [eiser] bericht dat de zaak tegen [naam 1] en [naam 2] is geseponeerd, wegens onvoldoende bewijs.
2.17.
Op 15 februari 2021 heeft [naam 2] op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) beklag gedaan bij het gerechtshof Amsterdam tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen [eiser] ter zake van bedreiging.
2.18.
Op 22 februari 2021 heeft [eiser] eveneens op grond van artikel 12 Sv beklag gedaan bij het gerechtshof Amsterdam tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen [naam 1] en [naam 2] ter zake van mishandeling.
2.19.
Bij beschikkingen van 30 november 2021 heeft het gerechtshof Amsterdam het beklag van [naam 2] en het beklag van [eiser] afgewezen. In de beschikking op het beklag van [eiser] zijn de volgende overwegingen opgenomen:
“Politieambtenaren zijn in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, indien noodzakelijk, bevoegd tot toepassing van – gepast – geweld. Buiten deze grens, zou afhankelijk van de omstandigheden van het geval, geweldstoepassing door politieambtenaren als misdrijf gekwalificeerd kunnen worden en als zodanig de strafbaarheid van de betrokkenen tot gevolg kunnen hebben. Het (strafrechtelijk) onderzoek naar het optreden van politieambtenaren zal zich in die gevallen met name hebben te richten op de vraag of geweldstoepassing noodzakelijk, adequaat en proportioneel is geweest.
Uit het dossier volgt dat beklaagden bij de aanhouding van klager hebben gehandeld in de rechtmatige uitoefening van hun bediening en dat zij daarbij geweld op klager hebben toegepast, teneinde de aanhouding en overbrenging van klager te kunnen voltooien. Het hof moet echter constateren dat de verklaringen over wat zich op welk moment heeft afgespeeld zodanig van elkaar verschillen, dat onvoldoende valt vast te stellen hoe de feitelijke situatie precies is geweest, hoe het letsel bij klager is ontstaan en of op enig moment sprake is geweest van ongeoorloofde geweldstoepassing. Evenmin valt te verwachten dat nader onderzoek nog bruikbaar bewijs zal opleveren.
De strafrechter aan wie de zaak zou moeten worden voorgelegd heeft daarom te weinig aanknopingspunten om tot een veroordeling van beklaagden ter zake van mishandeling te kunnen komen.”
2.20.
Op 2 september 2021 en op 3 november 2021 heeft, op verzoek van [eiser] , een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden bij de rechtbank Amsterdam. Daarbij zijn, naast [naam 1] en [naam 2] , drie politieambtenaren gehoord die waren betrokken bij de voorgeleiding, de inverzekeringstelling, dan wel het verhoor van [eiser] . Deze drie politieambtenaren hebben, kort gezegd, verklaard zich niets te herinneren. [naam 2] heeft, voor zover relevant, als volgt verklaard:
“( ... )
[eiser] heeft zich vanaf het eerste moment tot de laatste seconde verzet. Wij probeerden [eiser] te beheersen. Wij hebben zo beperkt mogelijk geweld gebruikt. ( ... )
( ... ) We hebben beheersbaar geweld gebruikt om zo veilig mogelijk de verdachte over te brengen. U vraagt mij waar dat beheersbaar geweld uit bestond. Beheersbaar geweld bestaat uit duwen, trekken, knevelen, fixeren, klappen. Ik weet niet meer welke handelingen ik in dit geval specifiek heb verricht.
U houdt mij voor dat ik bij de rechter-commissaris heb verklaard dat ik meerdere klappen heb gegeven. Het zal vast kloppen dat ik dat verklaard heb, maar ik kan me dat nu niet meer herinneren. Ik weet niet of ik het gezicht van [eiser] heb geraakt.
Het staat vast dat ik geweld heb gebruikt. Ik kan vandaag echter niks verklaren over de chronologie. ( ... ) Ik heb een paar klappen gegeven, maar waar en hoe weet ik niet meer.
Ik heb op geen enkel moment letsel geconstateerd bij [eiser] . ( ... )
( ... )
U toont mij een aantal foto’s en zegt dat deze daags na het incident zijn gemaakt. U vraagt mij of het letsel op de foto’s tijdens de aanhouding kan zijn ontstaan. Dat weet ik niet.
Het beeld dat nu wordt geschetst is heel anders dan het werkelijk is. Wij moesten ons verdedigen tegen de heer [eiser] , niet andersom. Wij zijn bedreigd, geschopt en bespuugd. Gelukkig zijn wij niet gewond geraakt. Wij moesten ons lijf beschermen tegen de heer [eiser] .
( ... )”
2.21.
Bij brief van 15 maart 2022 heeft de Politie haar aansprakelijkheid afgewezen.
3
Het geschil
3.1.
[eiser] vordert, samengevat:
I. voor recht te verklaren dat het in de dagvaarding beschreven handelen van de Politie, te weten de ongeoorloofde geweldsuitoefening, jegens [eiser] een onrechtmatige daad oplevert welke de Politie kan worden toegerekend;
II. voor recht te verklaren dat de Politie gehouden is om de als gevolg daarvan door [eiser] geleden schade, te vermeerderen met wettelijke rente, te vergoeden, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, en
III. de Politie te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten en wettelijke rente.
3.2.
Aan deze vorderingen legt [eiser] , samengevat, ten grondslag dat [naam 2] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door hem tijdens het transport naar het politiebureau klappen in zijn gezicht te geven en dat de Politie als werkgever aansprakelijk is voor dit onrechtmatige handelen. [eiser] heeft schade geleden als gevolg van het onrechtmatige handelen, aangezien hij medische kosten heeft gemaakt en blijvende klachten aan het handelen heeft overgehouden.
3.3.
De Politie voert verweer. De Politie betwist dat zij onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] . Volgens de Politie staat niet vast dat [naam 2] [eiser] in zijn gezicht heeft geslagen. Ook betwist de Politie dat [eiser] schade heeft geleden en dat sprake is van een causaal verband tussen het aan de Politie verweten handelen en de gestelde schade. Als de Politie toch aansprakelijk is jegens [eiser] , dan moet de schade op grond van eigen schuld voor rekening van [eiser] blijven, aldus de Politie.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4
De beoordeling
4.1.
Tussen partijen is in deze procedure niet in geschil dat de aanhouding van [eiser] op 29 december 2019 rechtmatig was. Het gaat in deze procedure om de vraag of sprake is geweest van onrechtmatig handelen door een politieambtenaar bij het vervoer van [eiser] naar het politiebureau, en of de Politie aansprakelijk is voor de als gevolg daarvan door [eiser] geleden schade.
Wettelijk kader
4.2.
Voor het aannemen van aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad is vereist dat sprake is van onrechtmatig handelen, van schade en van causaal verband tussen dat onrechtmatig handelen en de schade (artikel 6:162 lid 1 BW). Als onrechtmatige daad kan worden aangemerkt een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, een en ander behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond (artikel 6:162 lid 2 BW). Verder is een werkgever aansprakelijk voor schade die door hem ingeschakelde ondergeschikten tijdens de opgedragen werkzaamheden aan derden toebrengen (artikel 6:170 BW).
4.3.
In artikel 3 van de Politiewet 2012 (hierna: Politiewet) is bepaald dat de politie onder meer tot taak heeft te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. In artikel 7 lid 1 van de Politiewet is vervolgens bepaald dat ambtenaren van de politie bevoegd zijn in de rechtmatige uitoefening van hun bediening geweld of vrijheidsbeperkende middelen te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik hiervan verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Het door een politieambtenaar gebruikte geweld moet dus voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Ook staat in artikel 7 lid 1 Politiewet dat aan het gebruik van geweld zo mogelijk een waarschuwing vooraf gaat. Tot slot volgt uit artikel 7 lid 7 Politiewet dat het gebruik van geweld in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd dient te zijn.
4.4.
De Hoge Raad heeft in het arrest van 18 november 2005 (ECLI:NL:HR:2005:AT7755) bepaald dat, indien sprake is van een schadevergoedingsvordering uit onrechtmatige daad jegens de Politie, door een gewezen verdachte die is aangehouden op grond van de verdenking dat hij een strafbaar feit had gepleegd, maar vervolgens niet is vervolgd, het volgende geldt. Vereist is in dat geval dat sprake is geweest van hetzij het gebruik van een dwangmiddel in strijd met regels van geschreven of ongeschreven recht, waaronder begrepen het geval dat de toepassing van het dwangmiddel in de gegeven omstandigheden zo disproportioneel was dat zij daarom in strijd met de zorgvuldigheid kwam, hetzij een gedraging die in het geheel niet als het gebruik van enig dwangmiddel kan worden opgevat.
De (on)rechtmatigheid van het politieoptreden
4.5.
Volgens [eiser] heeft politieambtenaar [naam 2] de in artikel 7 Politiewet opgenomen grenzen voor het gebruik van politiegeweld overschreden door [eiser] tijdens het vervoer naar het politiebureau vuistslagen in zijn gezicht te geven, terwijl hij geboeid in de bus lag. Ter onderbouwing van de stelling dat [naam 2] hem in zijn gezicht heeft geslagen, verwijst [eiser] in de eerste plaats naar zijn eigen verklaring bij de rechter-commissaris op 31 december 2018, waar hij heeft verklaard dat hij klappen op zijn hoofd heeft gekregen terwijl hij geboeid was, dat hij verwondingen in zijn gezicht heeft, en dat de rechter-commissaris tegen hem zegt dat hij onder zijn linkeroog een bloeduitstorting ziet. Ook verwijst [eiser] naar de verklaring van [naam 2] bij de rechter-commissaris op 18 november 2019, waar [naam 2] heeft verklaard dat hij wel overtuigd is dat hij [eiser] een paar klappen heeft gegeven, dat dit op de romp was en misschien ook wel tegen zijn hoofd, en dat dit één, twee of drie klappen zijn geweest. Verder verwijst hij naar de verklaring van [naam 2] bij de VIK op 25 januari 2021, dat hij eerder bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij [eiser] geslagen heeft, ook op zijn gezicht. Tot slot verwijst [eiser] naar de foto’s die als productie 9 bij de dagvaarding zijn overgelegd, waarop te zien is dat hij twee blauwe ogen heeft. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] op zijn laptop een screenshot getoond van de filmrol op zijn telefoon, waaruit blijkt dat deze foto’s vlak na zijn vrijlating zijn gemaakt.
4.6.
Hiertegenover is door de Politie gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat [naam 2] [eiser] klappen in zijn gezicht heeft gegeven. De politie verwijst daarbij naar de beslissing van de officier van justitie om de zaak tegen [naam 2] en [naam 1] te seponeren wegens gebrek aan bewijs. Ook verwijst de Politie naar de beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 30 november 2021, waarbij het beklag van [eiser] tegen niet verdere vervolging is afgewezen.
4.7.
De rechtbank oordeelt dat [eiser] zijn stelling, dat [naam 2] hem tijdens het vervoer naar het politiebureau meerdere vuistslagen in zijn gezicht heeft gegeven, na betwisting door de Politie onvoldoende heeft onderbouwd. Uit de verklaringen waarop [eiser] zich in dit verband beroept blijkt dat niet. In de onder 2.6 en 2.9 aangehaalde processen-verbaal wordt alleen gesproken over “klappen” en “klappen op zijn hoofd”. Ter zitting heeft [eiser] uitdrukkelijk verklaard dat hij alleen schadevergoeding vordert voor de klappen in zijn gezicht (en dus niet voor de klappen tegen zijn hoofd of zijn lichaam). Het bewijsaanbod van [eiser] heeft geen betrekking op de vraag of en zo ja hoe vaak hij in het gezicht is geslagen, maar alleen op onrechtmatigheid. Voor de stelling dat hij meerdere keren in zijn gezicht is geslagen heeft [eiser] dus niet voldaan aan zijn stelplicht, terwijl daar ook geen (aanvullend) bewijs voor is aangeboden.
4.8.
[eiser] heeft echter wel voldoende gemotiveerd gesteld dat hij bij zijn aanhouding en terwijl hij geboeid in de bus lag in zijn gezicht is geslagen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Politie deze stelling van [eiser] niet voldoende gemotiveerd betwist. Gezien de verklaring van [eiser] bij de rechter-commissaris, de waarneming door de rechter-commissaris van een bloeduitstorting onder het linkeroog van [eiser] , de verschillende verklaringen van [naam 2] zelf en de foto’s van het gezicht van [eiser] van vlak na zijn vrijlating, had van de Politie mogen worden verwacht dat zij haar verweer, dat [eiser] in het geheel niet in het gezicht is geslagen, nader zou motiveren.
Bij dit oordeel heeft de rechtbank meegewogen dat [eiser] zelf weliswaar lang heeft gewacht met het doen van aangifte tegen [naam 2] en [naam 1] , waardoor er veel tijd is verstreken tussen de aanhouding en de door [naam 2] afgelegde verklaringen. Daardoor was het mogelijk voor [naam 2] en [naam 1] moeilijker om een gedetailleerde verklaring af te leggen. Daar staat echter tegenover dat de Politie geen geweldsrapportage heeft kunnen overleggen van het door [naam 2] gebruikte geweld.
De mede door de rechter-commissaris kort na aanhouding waargenomen bloeduitstorting onder het linker oog van [eiser] is door [naam 1] en [naam 2] bij de aanhouding niet gezien (zie hiervoor onder 2.11 en 2.15). In de periode tussen aanhouding en voorgeleiding bij de rechter-commissaris bevond [eiser] zich in preventieve hechtenis. Bij gebreke van een andere verklaring voor de bloeduitstorting neemt de rechtbank als vaststaand aan dat [eiser] op 29 december 2018 bij het vervoer naar het politiebureau eenmaal in zijn gezicht is geslagen door [naam 2] . Daarnaast is [eiser] tegen de romp (en mogelijk op zijn hoofd) geslagen, maar dat geweld is niet aan de vordering ten grondslag gelegd, zodat de beoordeling daarvan verder buiten beschouwing kan worden gelaten.
4.9.
Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of met deze slag in het gezicht de in artikel 7 Politiewet opgenomen grenzen voor het gebruik van geweld door een politieambtenaar zijn overschreden, of dat er een rechtvaardigingsgrond voor het geweld bestond. De Politie heeft echter alleen in algemene zin gesteld dat het bij de aanhouding van [eiser] gebruikte geweld binnen de grenzen van het toelaatbare is gebleven. De Politie heeft niet (subsidiair) gesteld dat, als [naam 2] [eiser] tijdens het vervoer naar het politiebureau in zijn gezicht heeft geslagen, dit geweld aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit uit artikel 7 Politiewet voldeed en waarom. Een rechtvaardigingsgrond voor de klap in het gezicht van [eiser] is niet aangevoerd. Daarmee staat de onrechtmatigheid vast en is aan het eerste vereiste uit artikel 6:162 lid 1 BW voldaan. De Politie is als werkgever aansprakelijk voor de schade die [eiser] als gevolg van dit onrechtmatige handelen heeft geleden.
Schade en causaal verband
4.10.
[eiser] vordert in deze procedure een verklaring voor recht en een verwijzing naar de schadestaatprocedure. Op grond van artikel 612 Rv kan de rechter, indien begroting van de schade in het vonnis niet mogelijk is, een veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat uitspreken. Daarvoor is vereist dat feiten worden gesteld waaruit aannemelijk wordt dat mogelijk schade is geleden.
4.11.
[eiser] stelt dat hij door het handelen van de Politie letsel heeft opgelopen, dat hij in verband met dit letsel medische hulp heeft ontvangen, en dat dit tot kosten heeft geleid. Ook stelt [eiser] dat hij blijvende klachten heeft overgehouden aan het toegepaste geweld, bestaande uit hoofdpijn, pijn in de ogen, misselijkheid en braken, en dat hij recent voor medisch onderzoek naar Turkije is geweest. Tot slot is volgens [eiser] sprake van immateriële schade in de zin van artikel 6:106 lid 1 sub a, dan wel sub b BW.
4.12.
Naar het oordeel van de rechtbank is, mede gezien de na zijn vrijlating door [eiser] gemaakte foto’s en het verslag van zijn bezoek aan de huisartsenpost, voldoende aannemelijk geworden dat [eiser] mogelijk schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatige handelen van [naam 2] . Het door de Politie gevoerde verweer dat sprake is van eigen schuld dient aan de orde te komen in de schadestaatprocedure. ECLI:NL:RBAMS:2023:478