RBAMS 211021 getuigenverhoor en deskundigenbericht socioloog en psychiater vanwege overlijden door vuurwapengebruik politie, vraagstelling
RBAMS 211021 getuigenverhoor en deskundigenbericht socioloog en psychiater vanwege overlijden door vuurwapengebruik politie, vraagstelling
2De feiten
2.1.
Op 13 augustus 2020 is [naam overledene] , nadat hij was neergeschoten door politieagenten van de Politie, politie-eenheid Amsterdam, als gevolg van het letsel wat hij daarbij heeft opgelopen, overleden.
2.2.
[verzoekers] zijn de ouders van [naam overledene] . De Politie is eindverantwoordelijk voor alle politie-eenheden, waaronder de politie-eenheid Amsterdam.
2.3.
Na het overlijden van [naam overledene] heeft de Rijksrecherche onderzoek gedaan naar de geweldstoepassing door de betrokken agenten. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een proces-verbaal.
2.4.
Op basis van het Rijksrecherche-onderzoek heeft de Officier van Justitie besloten af te zien van strafvervolging van de betrokken agenten.
3Het geschil
3.1.
De verzoeken strekken ertoe dat de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor en een voorlopig deskundigenbericht zal bevelen. Verder verzoeken [verzoekers] de rechtbank de kosten van de voorlopige deskundigenberichten te begroten en te bepalen van welke stukken de te benoemen deskundigen kennis mogen nemen.
3.2.
[verzoekers] leggen aan hun verzoeken, samengevat weergeven, het volgende ten grondslag. [verzoekers] overwegen een rechtsvordering in te stellen tegen de Politie ter zake van hun schade als gevolg van het onverwachte overlijden van hun zoon. Het Rijksrecherche-onderzoek is voornamelijk gericht geweest op het vuurwapengebruik van de betrokken agenten. Het handelen of nalaten van de Politie moet nog worden onderzocht. Zij wensen daartoe de heer [naam 3] (hierna: [naam 3] ), chauffeur van de psychiatrische ambulance, als getuige te horen en dr. J.S. Timmer, socioloog, en dr. A. van Reijsen, psychiater, te benoemen als deskundigen.
3.3.
De Politie heeft geen bezwaar tegen het horen van [naam 3] als getuige en de benoeming van Timmer en Van Reijsen als deskundigen. Zij voert wel verweer tegen een deel van de voorgestelde vraagstelling en tegen een deel van de voorgestelde aan de deskundigen te verstrekken stukken. Verder doet de Politie een voorwaardelijk tegenverzoek tot een voorlopig deskundigenbericht voor het geval haar verweer tegen de vraagstelling niet wordt gehonoreerd.
3.4.
In deze beschikking zal op beide verzoeken worden beslist.
4De beoordeling
4.1.
Hierna zal de rechtbank de verzoeken van [verzoekers] bespreken. [verzoekers] wonen in Duitsland en de Politie is gevestigd in Den Haag. Daarom is eerst de vraag aan de orde of de Nederlandse rechter in deze procedure rechtsmacht heeft, en zo ja of deze rechtbank relatief bevoegd is om van de verzoeken kennis te nemen.
Rechtsmacht, relatieve bevoegdheid en toepasselijk recht
4.2.
In artikel 187 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) is bepaald dat het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor wordt gedaan aan de rechter die vermoedelijk bevoegd zal zijn van de zaak, indien deze aanhangig wordt gemaakt, kennis te nemen.
4.3.
De vraag of de Nederlandse rechter in de mogelijk door [verzoekers] tegen de Politie aanhangig te maken zaak rechtsmacht heeft moet worden bepaald aan de hand van de Brussel I bis-Verordening1, omdat die zaak een burgerlijke of handelszaak zal zijn. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie kan worden afgeleid dat de rechtsmacht ten aanzien van een verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor op de bevoegdheidsregels van Brussel I bis-Verordening kan worden gebaseerd zonder dat daaraan nadere voorwaarden worden gesteld. Als uitgangspunt geldt dus dat wanneer de Nederlandse rechter zijn bevoegdheid in de hoofdzaak kan baseren op de Brussel I bis-Verordening, hij ook bevoegd is om kennis te nemen van een ten behoeve van die hoofdzaak verzocht voorlopig getuigenverhoor. In de mogelijk door [verzoekers] tegen de Politie aanhangig te maken zaak zal de Nederlandse rechter rechtsmacht kunnen ontlenen aan artikel 7, punt 2, Brussel I bis-Verordening, omdat het schadebrengende feit zich in Amsterdam heeft voorgedaan. Hierdoor (en het bepaalde in artikel 102 Rv in samenhang met artikel 187 lid 1 Rv) is deze rechtbank ook relatief bevoegd om van het verzoek kennis te nemen.
4.4.
Ten aanzien van het verzoek tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht dat is gegrond op artikel 202 Rv, heeft de Nederlandse rechter mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen eveneens rechtsmacht en is deze rechtbank ook relatief bevoegd om van dit verzoek kennis te nemen (zie artikel 102 Rv in samenhang met artikel 203 Rv).
4.5.
Tot slot is deze rechtbank ook relatief bevoegd, omdat partijen op de mondelinge behandeling hebben verklaard dat zij voor de relatieve bevoegdheid van deze rechtbank kiezen (artikel 108 Rv).
4.6.
In artikel 10:3 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is bepaald dat op de wijze van procederen ten overstaan van de Nederlandse rechter het Nederlandse recht van toepassing is. Deze bepaling leidt in dit geval naar de toepasselijkheid van de hierna genoemde bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Het verzoek tot het voorlopig getuigenverhoor
4.7.
[verzoekers] hebben het verzoek tot het voorlopig getuigenverhoor ingediend omdat zij overwegen een rechtsvordering in te stellen tegen de Politie en in dat kader duidelijkheid willen verkrijgen over de aanwezigheid van de psychiatrische ambulance op de plaats van het incident op 13 augustus 2020 en de gegeven instructies aan de bestuurder van de psychiatrische ambulance. Het belang van [verzoekers] is hiermee aangetoond. Het verzoek voldoet ook overigens aan de wettelijke vereisten.
4.8.
De Politie heeft geen bezwaar tegen inwilliging van het verzoek tot het horen van [naam 3] als getuige. De rechtbank zal het verzoek daarom toewijzen.
4.9.
Bij het oproepen van de getuige moet ermee rekening worden gehouden dat het verhoor van de getuige (mogelijk) twee uur zal duren. De naam en woonplaats van de getuige en het tijdstip waartegen hij is opgeroepen, dient ten minste één week voor het verhoor aan de Politie en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
4.10.
Aangezien de advocaten van partijen een afschrift van deze beschikking ontvangen, is [verzoekers] niet gehouden de Politie op de voet van artikel 190 Rv een afschrift van deze beschikking te zenden.
Het verzoek tot het voorlopig deskundigenbericht
4.11.
De rechtbank komt vervolgens toe aan de beoordeling van het verzoek tot het voorlopig deskundigenbericht. Voorop staat dat een verzoek tot het bevelen van een voorlopig deskundigenbericht als bedoeld in artikel 202 lid 1 Rv in beginsel moet worden toegewezen, als dat verzoek ter zake dienend en voldoende concreet is en feiten betreft die met het deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden. Dit is slechts anders indien het verzoek in strijd is met de goede procesorde, van de bevoegdheid toepassing van dit middel te verlangen, misbruik wordt gemaakt – bijvoorbeeld omdat verzoeker wegens onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen in redelijkheid niet tot het uitoefenen van die bevoegdheid kan worden toegelaten – of het verzoek afstuit op een ander door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar (zie HR 19 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL8610 rov. 3.4 en HR 30 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:482, rov. 3.3.2.).
4.12.
Nu de Politie zich niet tegen het bevelen van een voorlopig deskundigenonderzoek als zodanig heeft verzet en niet van een van bovengenoemde uitzonderingen is gebleken en het verzoek ook overigens aan de wettelijke vereisten voldoet, zal het verzoek worden toegewezen.
De deskundigen
4.13.
Partijen hebben overeenstemming bereikt over de te benoemen deskundigen, te weten, de heer dr. J.S. Timmer (hierna: Timmer), socioloog, verbonden aan de Vrije Universiteit van Amsterdam, en de heer A. van Reijsen (hierna: Van Reijsen), psychiater, verbonden aan Antes Zorg (Parnassia Groep). Zowel Timmer als Van Reijsen hebben schriftelijk aan de griffier meegedeeld het deskundigenonderzoek te willen verrichten en daartoe vrij te staan ten opzichte van partijen. De rechtbank zal daarom overgaan tot benoeming van deze deskundigen.
De vraagstelling
4.14.
Vervolgens moet worden bepaald welke vragen aan de deskundigen worden gesteld. Beide partijen hebben vragen geformuleerd en over en weer bezwaar gemaakt tegen een deel van de door de andere partij voorgestelde vragen. Op de mondelinge behandeling hebben partijen overeenstemming bereikt over de aan Van Reijsen te stellen vragen. Aan Van Reijsen zullen daarom de in de beslissing vermelde vragen worden voorgelegd.
4.15.
Over de aan de Timmer te stellen vragen hebben partijen op de mondelinge behandeling gedeeltelijke overeenstemming bereikt. Ook zijn in overleg met partijen een aantal vragen op de mondelinge behandeling geherformuleerd. Dit betreft de in de beslissing vermelde vragen 1 tot en met 10, 13 tot en met 18 en 22 tot en met 28. Tegen de overige door [verzoekers] voorgestelde vragen aan Timmer heeft de Politie bezwaar gemaakt. Over deze bezwaren oordeelt de rechtbank hierna als volgt.
4.16.
[verzoekers] hebben verzocht aan Timmer de volgende vragen voor te leggen:
11. Er is voor het incident in de tuin bij de [locatie] contact geweest tussen
[naam overledene] en de politie waarbij een wapen getrokken is en [naam overledene] is gepepperd.
Waarom is hij toen niet aangehouden? Hoe kwalificeert u dat (politieoptreden)?
14. Voldeed dit (het optreden van de hondengeleider, toevoeging rechtbank) aan de protocollen en/of regels anderszins die van toepassing waren?
20. Is er over hetgeen onder vragen 15 en 16 genoemd overleg geweest met de Officier
van Dienst en/of de hondengeleider?
21. Zo ja, wat is er besproken?
22. Hoe is de betrokkene ( [naam overledene] ) aangeroepen? Indien niet bij naam, waarom niet?
24. Waren de agenten op dat moment gelet op de feiten en omstandigheden gerechtigd
om dat (het trekken van het dienstwapen, toevoeging rechtbank) te doen?
25. Waren de agenten op het moment dat zij hun wapen op [naam overledene] richtten
gelet op de feiten en omstandigheden gerechtigd om dat te doen?
26. Is het door de hondengeleider uitgeoefende geweld proportioneel en gepast
geweest?
27. Is door de andere agenten toegepaste geweld proportioneel en gepast geweest? Dit
mede gelet op het feit dat zij wisten dat [naam overledene] geen verdachte, maar patiënt was.
31. De moeder was vlakbij het incident aanwezig. Blijkens de verklaring van de heer
[naam 4] wist de politie dat. Is dat gemeld aan alle agenten die dit moesten weten? Zo ja hoe, door wie en wanneer? Zo nee waarom niet en hoe kwalificeert u dat?
32. Getuigt dat van adequaat politieoptreden? Hoe verhoudt dat zich met de plicht tot het verlenen van hulp ex art. 3 Politiewet aan hen die dat behoeven?
4.17.
De rechtbank is het met de Politie eens dat de deskundigen niet moet worden gevraagd naar een juridisch oordeel over de handelwijze van de betreffende agenten.
In deze zaak zal het handelen van de desbetreffende agenten door de rechtbank moeten worden getoetst aan de artikelen 3 en 7 van de Politiewet 2012 in samenhang met de artikelen 7 en 15 van de Ambtsinstructie. De deskundigen dienen informatie aan te leveren zodat [verzoekers] de mogelijkheid hebben aan de hand daarvan hun rechtspositie te bepalen. Het is vervolgens aan de rechter om in een eventueel daaropvolgende procedure een juridisch oordeel te geven over het handelen van de agenten. Het deskundigenbericht dient dan om de rechter voor te lichten. Dit betekent dat de deskundigenberichten zodanig moeten zijn dat de rechter in een eventuele procedure wordt voorgelicht over de op dat moment geldende norm en de vraag of daar al dan niet naar gehandeld is.
4.18.
De door [verzoekers] voorgestelde bovengenoemde vragen acht de rechtbank hiertoe slechts gedeeltelijk geschikt. Sommige vragen zijn niet relevant voor de uiteindelijk aan te leggen beoordelingsmaatstaf of de desbetreffende politieagenten in de gegeven omstandigheden en met de kennis van dat moment hebben gehandeld binnen de destijds geldende norm. Bij de vragen 14, 24 t/m 27 en 32 wordt ten onrechte gevraagd naar een juridisch oordeel over het handelen van de betreffende agenten. Dit betekent dat deze vragen niet aan Timmer zullen worden voorgelegd.
4.19.
Ten aanzien van de geformuleerde vragen 20 t/m 22 overweegt de rechtbank als volgt. Volgens [verzoekers] zijn deze vragen feitelijk van aard en ter zake dienend. De Politie maakt bezwaar tegen deze vragen. Volgens de Politie zijn deze vragen sturend, omdat zij berusten op een veronderstelling van onjuist handelen van de Politie. Ook ligt er een causale selectie aan ten grondslag, hetgeen leidt tot beïnvloeding van de deskundige, aldus de Politie. Dit bezwaar wordt verworpen. De vragen betreffen een reconstructie van de feitelijke gang van zaken. Verder zijn deze vragen relevant. Bovendien gaat het om feiten die zich voor bewijs lenen. De rechtbank staat de vragen 20 t/m 22 dan ook toe.
4.20.
Tot slot zijn de vragen opgenomen onder 11 en 31 voldoende duidelijk en relevant voor hetgeen [verzoekers] met het voorlopig deskundigenbericht wensen te onderzoeken. De Politie heeft evenwel terecht gesteld dat de deskundige geen juridisch oordeel mag geven over het handelen van de Politie. Daarom zullen deze vragen, mede gelet op hetgeen is overwogen in 4.17, deels worden geherformuleerd op de in de beslissing vermelde wijze.
4.21.
Gelet op het voorgaande, hetgeen is besproken op de mondelinge behandeling en de door [verzoekers] aan de Politie gemaakte verwijten, ziet de rechtbank daarnaast aanleiding de door partijen voorgestelde vragen van de in de beslissing opgenomen toelichting te voorzien.
Te verstrekken stukken
4.22.
[verzoekers] hebben de rechtbank op de mondelinge behandeling verder verzocht in de beschikking op te nemen van welke stukken de in te schakelen deskundigen kennis mogen nemen. Zij wensen (een afschrift van) het procesdossier (in kleur), het proces-verbaal van het getuigenverhoor, een medische second opinion, de correspondentie tussen mr. Korver en de (zaaks)officier van het Openbaar Ministerie, mr. Ruijs, alsook nog onbekende mogelijk relevante stukken over te leggen aan de deskundigen.
4.23.
De Politie heeft op de mondelinge behandeling te kennen gegeven akkoord te gaan met het overleggen van het procesdossier (in kleur) en een afschrift van het proces-verbaal van het getuigenverhoor aan de deskundigen. Ten aanzien van de correspondentie tussen
mr. Korver en de (zaaks)officier is de Politie in de gelegenheid gesteld zich hierover uit te laten. Bij e-mail van 29 september 2021 heeft mr. Bolt de rechtbank bericht dat er van de zijde van de Politie geen bezwaar bestaat tegen het verstrekken van de correspondentie zoals die in kopie is gevoegd bij de e-mail van 16 september 2021, aan de deskundigen.
4.24.
Het bezwaar van de Politie tegen het verstrekken van de medische second opinion aan de deskundigen zal worden afgewezen. Op de mondelinge behandeling hebben [verzoekers] toegelicht dat uit de medische second opinion onder meer informatie over de medische toestand van [naam overledene] zal volgen. Op voorhand kan niet worden uitgesloten dat deze informatie voor het onderzoek door de deskundigen relevant is. Bovendien moeten de deskundigen in staat worden geacht zelf uit te kunnen maken welke gegevens voor hun onderzoek van belang zijn en welke niet.
4.25.
De rechtbank ziet geen aanleiding om het verzoek tot het overleggen van overige nog onbekende stukken te honoreren. Op voorhand kan immers redelijkerwijs niet worden gezegd of die voor het onderzoek door de deskundigen relevant zijn. Daarbij wordt opgemerkt dat partijen zijn overeengekomen dat zij nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundigen zullen verstrekken indien deze daarom verzoeken.
4.26.
De rechtbank zal dan ook bepalen dat het procesdossier (met het proces-verbaal van de Rijksrecherche in kleur), de correspondentie tussen mr. Korver en de (zaaks)officier zoals gevoegd bij de e-mail van 16 september 2021, de medische second opinion en een afschrift van het proces-verbaal van het getuigenverhoor aan de deskundigen zullen worden verstrekt. De rechtbank ziet evenwel geen aanleiding om het deskundigenonderzoek aan te houden in afwachting van de medische second opinion nu niet duidelijk is op welke termijn dit stuk beschikbaar komt.
4.27.
Voor zover de deskundigen aanvullend onderzoek noodzakelijk achten voor de beantwoording van de aan hen voorgelegde vragen moeten zij hiervoor vooraf schriftelijk toestemming vragen aan beide partijen.
4.28.
Bij deze stand van zaken behoeft het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek van de Politie geen behandeling meer.
Slotopmerkingen
4.29.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van de wet, dat het voorschot op de kosten van de deskundigen in beginsel door de verzoekende partij moet worden gedeponeerd. Dit voorschot zal daarom door [verzoekers] moeten worden betaald.
4.30.
De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundigen. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals nader onder de beslissing omschreven. Wordt aan een van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.
4.31.
Indien een partij desgevraagd of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundigen doet toekomen, dient zij daarvan terstond afschrift aan de wederpartij te verstrekken.
5De beslissing
De rechtbank
het voorlopig getuigenverhoor
5.1.
beveelt een voorlopig getuigenverhoor van de heer [naam 3] ,
5.2.
benoemt mr. M.C.H. Broesterhuizen tot rechter-commissaris voor wie dit verhoor zal plaatsvinden,
5.3.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden in het gerechtsgebouw te Amsterdam aan de Parnassusweg 220 op woensdag 15 december 2021 van 09.00 tot 12.00 uur,
5.4.
bepaalt dat de partij die op genoemd tijdstip niet kan verschijnen, binnen twee weken na de datum van deze beschikking schriftelijk en gemotiveerd aan de rechtbank ter attentie van de rekestenadministratie van de afdeling privaatrecht - om een nadere dag - en uurbepaling dient te vragen onder opgave van de verhinderdata van alle partijen in de drie maanden volgend op genoemde datum,
5.5.
bepaalt dat [verzoekers] zelf zorg dienen de dragen voor het deugdelijk oproepen van de te horen getuige,
het voorlopig deskundigenbericht
5.6.
beveelt een onderzoek door twee deskundigen ter beantwoording van de volgende vragen:
Algemene vragen aan beide deskundigen:
1. Kent u een van de betrokkenen en voelt u zich in deze kwestie vrij om te rapporteren?
2. Beschikt u over voldoende gegevens om de vragen te beantwoorden? Zo nee, wilt u aangeven welk aanvullend onderzoek u heeft verricht en/of welke gegevens u aanvullend alwaar hebt opgevraagd? Bij aanvullend onderzoek wordt u verzocht hetgeen hiervoor onder 4.27 is vermeld in acht te nemen.
Vragen aan de socioloog:
1. Hoe is de melding van vermissing opgepakt?
2. Hoe is het eerste contact tussen [naam overledene] en de Politie verlopen?
3. Hoe, wanneer, door wie en met welke opdracht is een ambulance opgeroepen en is
dit de gebruikelijke procedure?
4. Wat voor ambulance is er opgeroepen?
5. Is er gebruik gemaakt van de ambulance en zijn de medewerkers van deze
ambulance ingezet en zo nee, waarom niet?
6. Wiens beslissing was dat?
7. Hoe beoordeelt u die beslissing vanuit uw eigen deskundigheid?
8. Hoe, wanneer en met welke opdracht is een onderhandelaar opgeroepen en is dit de gebruikelijke procedure?
9. Wie had de leiding daar ter plaatse?
10. Hoe heeft de leidinggevende de collega’s ter plaatse aangestuurd?
11. Uit het proces-verbaal van de Rijksrecherche blijkt dat er voor het incident in de tuin bij de [locatie] contact is geweest tussen [naam overledene] en de politie. [verzoekers] maakt de politie het verwijt dat er toen aanleiding was om [naam overledene] staande te houden. Was er op dat moment aanleiding om [naam overledene] staande te houden en zo ja, bestond hiertoe ook de mogelijkheid? Hoe beoordeelt u dat politieoptreden vanuit uw eigen deskundigheid?
12. Welke (lokale) protocollen en/of regels anderszins zijn, naast artikel 15 van de Ambtsinstructie, van toepassing op de inzet van een politiehond in een situatie als de onderhavige?
13. Hoe, wanneer en met welke opdracht is een hondengeleider opgeroepen en is dit de
gebruikelijke procedure?
14. Hoe is de inzet van de hondengeleider verlopen?
15. Is met de overige ter plaatse aanwezige politieagenten gecommuniceerd dat er een
hondengeleider zou zijn en, zo ja, hoe?
16. Is door de aanwezige politieagenten op enig moment geschreeuwd?
17. Zo ja, wanneer was dat en wat was de aanleiding?
18. En welke agent(en) betrof dat? Zou u deze kunnen aanduiden met plaatsen, dan wel standnummers waarbij de namen van de betrokken agent(en) niet vermeld worden.
19. Is er over hetgeen onder vragen 14 en 15 genoemd overleg geweest met de Officier
van Dienst en/of de hondengeleider?
20. Zo ja, wat is er besproken?
20. Hoe is de betrokkene ( [naam overledene] ) aangeroepen? Indien niet bij naam, waarom niet?
22. Op welk moment hebben de ter plaatse aanwezige agenten hun dienstwapen getrokken? Wat waren toen de relevante omstandigheden en wat was de aanleiding
om dat te doen?
23. Heeft afstemming tussen de agenten plaatsgevonden over het uitoefenen van het geweld?
24. Heeft [naam overledene] om een arts gevraagd?
25. En zo ja, hoe is daarop gereageerd?
26. [verzoeker 1] , de moeder van [naam overledene] , was vlakbij het schietincident aanwezig. Blijkens de verklaring van de heer [naam 4] wist de politie dat. Is dat gemeld aan alle agenten die dat moesten weten? Zo ja hoe, door wie en wanneer? Zo nee waarom niet en hoe beoordeelt u dat vanuit uw eigen deskundigheid? Hierbij volstaat een aanduiding met de plaats of het standnummer van de desbetreffende agent(en).
27. Hoe beoordeelt u vanuit uw eigen deskundigheid het politieoptreden in deze kwestie?
28. Heeft u overigens nog opmerkingen over het politieoptreden in deze kwestie?
Vragen aan de psychiater:
1. Zijn er binnen de gemeente Amsterdam in het publieke domein afspraken gemaakt over de omgang met verwarde mensen en, zo ja, welke?
2. Wat is een medium-care ambulance en/of psychiatrische ambulance binnen de gemeente Amsterdam en welke taak heeft deze daar?
3. Hebben de medewerkers die op een medium-care ambulance en/of psychiatrische ambulance rijden een extra opleiding genoten en, zo ja, welke?
4. Zijn er binnen de gemeente Amsterdam afspraken gemaakt over de inzet van de politie enerzijds en de medium-care ambulance en/of psychiatrische ambulance ten behoeve van personen die verward gedrag vertonen anderzijds? Zo ja, welke?
5. Op welk moment is in dit geval een ambulance opgeroepen?
6. Wat was dat voor een ambulance?
7. Wat was daarvoor de aanleiding?
8. Met welke informatie is de medium-care ambulance en/of psychiatrische ambulance opgeroepen? Is er na de eerste melding en/of oproep nog informatie aan het personeel van de medium-care ambulance en/of psychiatrische ambulance verstrekt? Zo ja, welke?
9. Hoe laat was de ambulance ter plaatse?
10. Waarom is er geen gebruik gemaakt van de ambulance en waarom zijn de medewerkers van deze ambulance niet ingezet?
11. Hoe is de communicatie verlopen tussen de politie en de ambulance-medewerkers?
12. Hoe beoordeelt u vanuit uw deskundigheid de samenwerking tussen de politie en de medium-care ambulance en/of psychiatrische ambulance in dit geval?
13. Hoe beoordeelt u vanuit uw deskundigheid het politieoptreden in deze kwestie?
Toelichting bij de hiervoor vermelde vragen en overige vragen aan beide deskundigen:
Wilt u uw antwoord zoveel als mogelijk motiveren en daarbij zo mogelijk verwijzen naar wetenschappelijke literatuur, (standaard)protocollen, richtlijnen, gedragsregels en dergelijke?
Toelichting
Het doel van de hiervoor vermelde vragen is om een zo goed mogelijk inzicht te krijgen in de opvattingen binnen uw vakgebied. Het eindoordeel, de vraag of de desbetreffende politieagenten gepast en proportioneel hebben gehandeld (in de zin van artikel 3 en 7 van de Politiewet 2012 in samenhang met artikel 7 en 15 van de Ambtsinstructie), is een juridisch oordeel dat is voorbehouden aan de rechter. U wordt gevraagd om voor dit eindoordeel de bouwstenen te geven die op uw vakgebied zijn gelegen en niet daarbuiten. Hiervoor is noodzakelijk dat u uw oordeel zo inzichtelijk en geobjectiveerd mogelijk motiveert. U wordt verzocht de overwegingen en omstandigheden die u in uw oordeel hebt betrokken en het gewicht dat u daaraan heeft toegekend, zo volledig mogelijk weer te geven. De redeneringen die aan uw oordeel ten grondslag liggen, moeten voor leken zo goed mogelijk zijn te volgen. Voor zover u in uw antwoord termen betrekt die een waardeoordeel inhouden (zoals ‘(on)redelijk’, ‘(on)zorgvuldig’ of ‘(niet) verwijtbaar’), is het zaak steeds goed aan te geven op welke overwegingen die oordelen zijn gebaseerd.
1. Bestaan er over het onderwerp van de expertise wetenschappelijk uiteenlopende opvattingen? Zo ja, kunt u in hoofdlijnen uiteenzetten in welk opzicht de meningen uiteenlopen (voor zover mogelijk met verwijzing naar literatuur)? Kunt u dan aangeven welke uw eigen opvatting is en of een deskundige met een andere opvatting in dit geval tot een ander oordeel was gekomen dan waartoe u komt? Als inderdaad een deskundige met een andere opvatting in het onderhavige geval tot een ander oordeel was gekomen: kunt u aangeven wat dat oordeel zou kunnen zijn?
2. Hebt u naar aanleiding van uw bevindingen nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor het verdere verloop van deze kwestie? ECLI:NL:RBAMS:2021:8309
1Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, PbEU 2012, L 351.